ECLI:NL:GHARL:2025:1690

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
21-001901-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis inzake medeplegen van schuldwitwassen van giftcards

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van schuldwitwassen van vier giftcards. Het hof bevestigt de veroordeling en voegt gronden toe aan het vonnis van de rechtbank. De verdachte had hoger beroep ingesteld, maar dit richtte zich niet tegen de vrijspraken die eerder waren gegeven. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 28 februari 2025 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en had vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en bevestigt het vonnis, met aanvulling van gronden met betrekking tot de ter zitting in hoger beroep gevoerde verweren. Het hof concludeert dat er sprake is van medeplegen van schuldwitwassen, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte nauw samenwerkten. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman van de verdachte en legt de veroordeling voor het medeplegen van schuldwitwassen van de giftcards op. De beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen worden eveneens in stand gehouden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001901-24
Uitspraak d.d.: 14 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 16 april 2024 met parketnummer 16-045632-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is bij akte beperkt ingesteld. Het richt zich niet tegen de onder feit 1 en feit 2 gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. D. Bektesevic, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 16 april 2024, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 3 en feit 4 veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de vordering van de [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- en de vordering van de [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.985,71. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen wapens gelast dat deze worden onttrokken aan het verkeer en ten aanzien van de inbeslaggenomen computer de teruggave aan verdachte gelast.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank zulks op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis daarom, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling van de gronden ten aanzien van de ter zitting in hoger beroep gevoerde verweren met betrekking tot feit 3 en de vorderingen van de benadeelde partijen, bevestigen.

Aanvulling van de gronden

Ten aanzien van feit 3:
In de zaak van de [medeverdachte] heeft de rechtbank geoordeeld dat ten aanzien van deze feiten sprake is van opzettelijk witwassen. Voor zover de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep (mede) om die reden heeft willen betogen dat de verdachte enkel kan worden veroordeeld voor het schuldwitwassen van de giftcards die hij heeft verzilverd en dus vrijgesproken zou moeten worden van betrokkenheid bij de giftcards die enkel door de [medeverdachte] zijn aangeschaft of verzilverd, overweegt het hof als volgt.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de verschillende transacties die zijn gedaan met de aangeschafte giftcards die betaald zijn vanaf de rekening van aangevers [benadeelde 1] en [aangever] . Daaruit komt het volgende naar voren.
Een giftcard van 2.300 euro, aangeschaft vanaf de rekening van [benadeelde 1] op 3 januari 2023, is door de verdachte verzilverd voor een vlucht op 7 januari 2023 van Dubai naar Brussel. Een giftcard van 2.500 euro en een giftcard van 200 euro, beide aangeschaft vanaf de rekening van [benadeelde 1] op 3 januari 2023, zijn door [medeverdachte] verzilverd voor een vlucht op 7 januari 2023 vanaf Dubai [1] . Een giftcard van 1780 euro, aangeschaft van de rekening van [aangever] is op 22 december 2022 verzilverd door [medeverdachte] voor een hotelverblijf van 4 tot en met 7 januari 2023 te Dubai [2] . Bij deze laatste boeking is het e-mailadres van de verdachte gebruikt voor het boeken van het hotel [3] en bij het verzilveren van de bon is het IP adres [4] van de verdachte gebruikt.
Uit deze bevindingen leidt het hof af dat de verdachte samen met [medeverdachte] op (vermoedelijk) 4 januari 2023 naar Dubai is gevlogen, daar heeft verbleven in een hotel met [medeverdachte] en vervolgens op 7 januari 2023 terug is gevlogen vanaf Dubai naar Brussel.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er door deze handelingen sprake is van medeplegen van schuldwitwassen door de verdachte van alle vier de verzilverde giftcards. Uit de bevindingen kan worden afgeleid dat de verdachte weliswaar niet alle giftcards zelf heeft verzilverd, maar de verzilvering van alle giftcards is hem en zijn medeverdachte gezamenlijk ten goede gekomen in de vorm van een reis vanuit en een verblijf in Dubai. Daarnaast is de boeking voor het hotel in Dubai gedaan vanaf het IP adres dat bij de verdachte in gebruik was en is daarbij zijn e-mailadres gebruikt. Hieruit leidt het hof af dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen de verdachte en zijn medeverdachte en dat de verdachte niet alleen heeft geweten van de boekingen door de [medeverdachte] maar daaraan deels een bijdrage heeft geleverd met e-mail en IP adres en er daarnaast van heeft geprofiteerd met de hotelboeking.
In zijn arrest van 16 juni 2015 [5] heeft de Hoge Raad overwogen dat opzettelijk witwassen door een verdachte niet uitsluit dat diezelfde verdachte redelijkerwijs zou moeten vermoeden dat een voorwerp afkomstig is geweest uit enig misdrijf en aldus ook veroordeeld zou kunnen worden voor schuldwitwassen. In deze zaak had het hof een verdachte vrijgesproken van het door het openbaar ministerie enkel tenlastegelegde schuld witwassen onder de overweging dat de verdachte had kunnen worden veroordeeld voor opzettelijk witwassen en nu dit niet was tenlastegelegd, diende naar het oordeel van het hof algehele vrijspraak te volgen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad gecasseerd onder voornoemde overweging. Deze overweging van de Hoge Raad gaat er aldus vanuit dat degene die in het continuüm van gradaties van schuld, voor het meerdere kan worden veroordeeld, ook voor het mindere kan worden veroordeeld. Met andere woorden: opzet sluit schuld in en niet uit.
De advocaat-generaal citeert in zijn conclusie bij het arrest de memorie van toelichting bij de artikelen 420bis en quater van het Wetboek van Strafrecht, waarin als reden waarom ook de doleuze variant schuldwitwassen is strafbaar gesteld als volgt wordt gesteld:

De richtlijn en het verdrag laten onverlet dat strengere bepalingen worden aangenomen om het witwassen van geld aan te pakken. Een dergelijke strengere aanpak is gerechtvaardigd omdat opzet nogal eens moeilijk is te bewijzen, terwijl er wel sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. In dat laatste geval zal bewezen moeten worden dat de verdachte bij enig nadenken had kunnen vermoeden dat het voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf. Dit bewijs is doorgaans eenvoudiger te leveren dan het bewijs van opzet.
De advocaat-generaal concludeert dat deze passage beter past bij een visie waarin opzet schuld insluit dan bij een visie waarin opzet schuld uitsluit. De wetgever lijkt dus in dit verband opzet en schuld niet als elkaars tegenpolen te zien.
In zijn op de conclusie volgende arrest volgt de Hoge Raad deze lijn en casseert het arrest van het hof.
Naar het oordeel van het hof vloeit hieruit voort dat het evenzeer mogelijk is dat de verdachte die wegens schuldwitwassen van giftcards is veroordeeld, eveneens wordt veroordeeld voor het medeplegen daarvan tezamen en in vereniging met een medeverdachte die voor dezelfde feiten is veroordeeld tot opzettelijk witwassen van deze giftcards. Immers geldt voor die voor opzetwitwassen veroordeelde medeverdachte dat ook bewezen kan worden dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de giftcards van misdrijf afkomstig waren.
Het hof verwerpt daarmee het verweer van de raadsman van de verdachte in al zijn onderdelen en zal de verdachte veroordelen wegens het medeplegen van het schuldwitwassen van de vier hiervoor benoemde giftcards.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] :
In het verlengde van het voorgaande overweegt het hof dat om dezelfde redenen als hiervoor al overwogen de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de genoemde benadeelde partijen door het hof in stand worden gelaten.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.A. Stalenhoef en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 14 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 14 maart 2025.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. B. Looijestijn, advocaat-generaal,
mr. H.E. Schoenmakers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend

Voetnoten

1.Pag. 84-86 van het zaaksdossier
2.Pag. 87 van het zaaksdossier
3.Pag. 881C van het zaaksdossier
4.Pag. 89 van het zaaksdossier