ECLI:NL:GHARL:2025:150

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
200.335.931/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Advisering over een investering in zonnepanelen; tekortkoming in de nakoming, schadevergoeding en verrekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], die advies gaf over een investering in zonnepanelen, en Harmes Holding B.V., die de adviseur aansprakelijk stelde voor schade. De appellant vorderde betaling van zijn facturen, terwijl Harmes aanvoerde dat deze waren voldaan door verrekening met een schadevergoeding van € 29.500,- wegens een vermeende tekortkoming in de advisering. De kantonrechter had eerder de vorderingen van de appellant afgewezen en de vorderingen van Harmes toegewezen. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de appellant tekort is geschoten in zijn zorgplicht, wat heeft geleid tot schade voor Harmes. Het hof oordeelde dat de appellant € 14.750,- schadevergoeding verschuldigd is, na verrekening met de vorderingen van de appellant. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter, met uitzondering van de veroordeling van de appellant tot betaling van € 7.260,-, en stelde de te betalen schadevergoeding vast op € 1.822,76, vermeerderd met rente. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.931/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8929146
arrest van 7 januari 2025
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. [naam1 1],
die woont respectievelijk gevestigd is in [plaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.A. Westers te Groningen,
tegen
Harmes Holding B.V.,
die is gevestigd in Klazienaveen
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
Harmes.,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis te Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na het arrest van 21 mei 2024 heeft op 24 oktober 2024 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft Harmes geadviseerd over een investering in zonnepanelen. [appellant] vordert betaling van zijn facturen. Harmes voert tot haar verweer aan dat die facturen zijn voldaan door verrekening met een vordering tot schadevergoeding. Harmes stelt dat [appellant] zijn zorgplicht tegenover haar heeft geschonden en dat [appellant] haar daarom aan schade € 29.500,- moet vergoeden. [appellant] betwist dat hij tekort is geschoten en ook dat Harmes als gevolg van zijn handelen schade heeft geleden.
2.2
[appellant] heeft bij kantonrechter (in conventie) gevorderd dat Harmes wordt veroordeeld om hem € 16.335,01 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente van € 1.386,- en met € 875,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Harmes in de proceskosten.
2.3
Harmes heeft bij de kantonrechter (in reconventie) gevorderd:
I. primair [appellant] te veroordelen om aan haar € 7.260,- te betalen en, als het beroep in conventie op verrekening wordt gepasseerd, subsidiair € 23.595,- te vermeerderen met wettelijke rente;
II. te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen [appellant] en Harmes door Harmes gedeeltelijk is ontbonden, althans deze gedeeltelijk te ontbinden ten aanzien van de verbintenis tot het begeleiden van de oplevering van de pv-installatie door [appellant] ;
III. [appellant] te veroordeeldelen om aan Harmes te betalen primair € 2.450,25 en subsidiair € 1.388,48 te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
2.4
In het tussenvonnis van 12 juli 2022 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de overeenkomst tussen [appellant] en Harmes gedeeltelijk is ontbonden ten aanzien van de oplevering van de pv-installatie door [appellant] en heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om Harmes te betalen € 2.450,25 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.5
In het eindvonnis van 19 september 2023 heeft de kantonrechter het verrekeningsverweer van Harmes gehonoreerd, waarbij de kantonrechter de schade van Harmes op € 23.595,- inclusief btw heeft vastgesteld. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld om aan Harmes € 7.260,- te betalen (€ 23.595,- inclusief btw minus € 16.335,01 inclusief btw) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2020, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten en afwijzing van het meer of anders gevorderde.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen en dat de in het eindvonnis toegewezen vorderingen van Harmes alsnog worden afgewezen, met veroordeling van Harmes in de proceskosten in beide instanties.
2.7
[appellant] heeft in hoger beroep niet geprotesteerd tegen de in het tussenvonnis van 12 juli 2022 toegewezen vorderingen (in reconventie) van Harmes. In hoger beroep moet het hof nog beoordelen of [appellant] ten opzichte van Harmes tekort is geschoten in zijn advisering (grieven I en II) en, als dat zo is, of Harmes daardoor schade heeft geleden en hoe hoog die schade is (grieven III, IV) en welke gevolgen dit voor de vorderingen van [appellant] (in conventie) en Harmes (in reconventie) heeft (grief V).

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat [appellant] ten opzichte van Harmes tekort is geschoten in zijn advisering en dat Harmes als gevolg daarvan € 14.750,- schade heeft geleden. Na verrekening met de (tegen)vordering van [appellant] van € 16.335,01 inclusief btw heeft Harmes nog een vordering van (hoofdsom) € 1.585,01 op [appellant] . Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld. Het hof zal eerst de feiten vaststellen.
De feiten
3.2
Harmes exploiteert een pluimveehouderij in Klazienaveen met zes stallen en een mestloods. [appellant] exploiteert een bedrijf dat zich bezighoudt met (onder meer) de advisering op het gebied van duurzame energie-installaties.
3.3
In 2012 had Harmes op het dak van één van haar stallen een pv-installatie (een installatie die zonlicht omzet in elektriciteit) laten plaatsen met een vermogen van 58 kWp. In 2015 heeft [appellant] een advies uitgebracht aan Harmes over de mogelijkheden voor het uitbreiden van de pv-installatie en het installeren daarvan. Het adviesrapport van [appellant] van 27 augustus 2015 zag op een analyse van de mogelijkheid tot het realiseren van een pv-installatie met een vermogen van 310 kWp op de bestaande elektra in de stallen.
3.4
In 2017 heeft Harmes besloten om het project met [appellant] verder op te pakken.
3.5
In opdracht van Harmes heeft [appellant] geadviseerd over het realiseren van een pv-installatie. Het betrof een netgekoppelde pv-installatie, wat betekent dat de pv-installatie aangesloten moet worden op de ter plaatse aanwezige elektriciteitsvoorziening.
3.6
Kosse Installatietechnieken B.V. (hierna: Kosse) heeft in opdracht van Harmes nog voordat [appellant] door Harmes in 2017 werd ingeschakeld een AC (wisselspanning)installatie aangelegd.
3.7
Op 4 mei 2018 heeft [appellant] aan Kosse gevraagd of Kosse inzichtelijk kon maken welke kabels er lagen in de stallen en hoe groot het vermogen van een pv-installatie mocht zijn per stal.
3.8
Op 29 en 30 mei 2018 heeft Kosse respectievelijk een kabellijst en een schets naar [appellant] gestuurd met daarop de afgezekerde waardes, vermogens en kabeldiktes per stal. Op de kabellijst staat ook: “
(nog wel checken!!!)”. Uit de toegezonden kabellijst blijkt dat:
  • in stal 1 en stal 2 een voedingskabel lag met een vermogen van 80 ampère;
  • in stal 1 en 2 daarnaast een aparte voedingskabel lag van 160 ampère;
  • in stal 5 en 6 een voedingskabel lag met een vermogen van 125 ampère;
  • in stal 3 een voedingskabel lag met een vermogen van 50 ampère;
  • in stal 4 een voedingskabel lag met een vermogen van 63 ampère.
In de e-mail van 30 mei 2018 staat (onder meer): “
Wij zijn van 300kw uitgegaan”.
3.9
In een e-mail van 25 juli 2018 heeft [appellant] aan Kosse (onder andere) laten weten:

Er is destijds door jullie (i.o.m. [naam1 2]– toevoeging hof: [naam1 2]
) rekening gehouden voor 300 kWp.
Er is een SDE beschikking van 500 kWp. De doelstelling is om zoveel mogelijk van deze panelen te leggen.
3.1
Op 5 september 2018 heeft [appellant] Kosse nogmaals om informatie gevraagd. Uit de e-mail blijkt dat [appellant] bezig was om te bezien of er op de stallen een pv-installatie kon komen te liggen met een vermogen van 500 kWp.
3.11
Kosse heeft op 5 oktober 2018 informatie verstrekt over de bekabeling. De e-mail luidt, voor zover hier van belang: “
De 100.000 WP voor stal 5 en 6 (2x BPM) zoals aangegeven kan wel maar is echt het maximum! Ook voor de kabel! We gaan dan al over de 5%! We hebben natuurlijk het eigen verbruik ook nog wel. Meer kan natuurlijk ook wel, maar dan wel aftoppen!!! (…). Ook heeft Kosse in die e-mail de opmerking geplaatst: “
E.e.a. zal in de praktijk gecheckt moeten worden!”.
3.12
[appellant] heeft op 4 december 2018 een bestek c.q. een eisenspecificatie ( [appellant] noemt dat een functionele specificatie) opgesteld ten behoeve van de pv-installatie met een opbrengst van circa 500 kWp op jaarbasis aan de hand waarvan verschillende pv-leveranciers hun offerte hebben uitgebracht. In die eisenspecificatie is opgenomen dat voor een pv-installatie met een totaal vermogen van 500 kWp een capaciteit aan voeding nodig was van 630 kVa, dat deze benodigde aansluiting van 630 kVa aanwezig is ter plaatse en dat het leg-, string-, kabel- en omvormerplan voor de realisatie ter controle moest worden aangeboden aan [appellant] .
3.13
Meerdere pv-leveranciers hebben op basis van die eisenspecificatie een offerte uitgebracht. Harmes heeft gekozen voor de offerte van 8 april 2019 van Solar Noord B.V. voor het installeren van 1.640 stuks zonnepanelen verdeeld over 9 omvormers met een vermogen van 50 kWp per stuk (en dat is 72 ampère).
3.14
Op 15 april 2019 hebben Solar Noord en [appellant] een bezoek ter plaatse bij Harmes gebracht. Een dag later en twee weken voordat zou worden gestart met het realiseren van de pv-installatie heeft [appellant] een e-mail gestuurd aan een aan Solar Noord gelieerd bedrijf waarin werd benoemd dat de maximale uitgangspanning van de geoffreerde omvormers 72 ampère betrof en de automaat was afgezekerd op 100 ampère.
3.15
In een mail van 25 april 2019 heeft [appellant] aan Kosse gevraagd om aan te geven welke werkzaamheden zij nog heeft op de locatie bij Harmes en welke kosten daaraan verbonden zijn.
3.16
Kosse heeft op 30 april 2019 een offerte verstrekt voor het aansluiten van meterkasten t.b.v. de zonnepanelen. Daarin staan de volgende uitgangspunten:
  • op stal 1 en stal 2 kan maximaal 80 ampère worden aangesloten per aanwezige kabel;
  • op de aparte voedingskabel naar stal 1 en 2 van 160 ampère kunnen omvormers worden aangesloten van maximaal 80 ampère per omvormer
  • ten aanzien van stal 5 en stal 6 kunnen op de groepen van omvormers maximaal 63 ampère (dus 2x 63 ampère) worden gelegd (want maximale afgezekerde waarde per voedingskabel was 125 ampère).
3.17
In een e-mail van 1 mei 2019 begin van de ochtend heeft [appellant] aan Kosse laten weten dat de uitgangspunten kennelijk zijn veranderd. [appellant] stelde dat de omvormers nu ‘ineens’ maximaal 63 ampère mochten zijn voor stal 5 en 6, maar dat dit geen optie is gelet op het geoffreerde aantal panelen per stal van circa 100.000 kWp. De geoffreerde omvormers waren volgens [appellant] afgezekerd op 72 ampère.
3.18
Aan het begin van de middag 1 mei 2019 heeft Kosse aan [appellant] in een e-mail laten weten dat de uitgangspunten nooit zijn gewijzigd. De mail luidt:

We zijn altijd uitgegaan van:
Stal 1 en 2 per stal max 80A (gezekerde waarde)
Stal 5 en 6 per stal max 125A (gezekerde waarde)
Met WP praat je over de capaciteit van de zonnepanelen.
Met Kw wat ze werkelijk opwekken in vermogen.
Zoals al eerder aangegeven hebben de automaten/groepen van 100A (in de geleverde onderverdelingen) geen zin vanwege de beveiligingen van 80A!
Zie ook de mails van 29-05-18, 5-10-18, 16-10-18
3.19
Bij de realisatie van de pv-installatie werd ontdekt dat de aangelegde kabels en afzekeringen onvoldoende capaciteit hadden voor de pv-installatie. [appellant] heeft Harmes hierover op 13 en 27 juni 2019 bericht. De elektra en omvormers moesten worden aangepast. Dit heeft in een meerwerk geresulteerd van € 29.500,- exclusief btw.
3.2
Nadat [appellant] aanspraak maakte op betaling van zijn openstaande facturen heeft Harmes zich in een brief van 31 juli 2020 beroepen op verrekening. Harmes stelt dat [appellant] zijn zorgplicht heeft geschonden waardoor zij schade heeft geleden.
De tekortkoming
3.21
Harmes stelt dat [appellant] tekortgeschoten is in de nakoming van op hem rustende verplichtingen omdat [appellant] bij zijn advisering ten behoeve van de investering in een pv-installatie is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. De kantonrechter heeft beoordeeld of [appellant] bij de uitvoering van de opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen (art. 7:401 BW). De kantonrechter is van de juiste maatstaf uitgegaan, die als zodanig door [appellant] ook niet is bestreden.
3.22
[appellant] betwist dat hij zijn zorgplicht ten opzichte van [appellant] heeft geschonden. [appellant] voert aan dat hij Harmes heeft geadviseerd om te investeren in een pv-installatie met een vermogen van 500 kWp en dat die pv-installatie er ook is gekomen. [appellant] concludeert dat hij Harmes dus juist heeft geadviseerd. Het hof stelt vast dat Harmes [appellant] wat anders verwijt. Harmes verwijt [appellant] namelijk dat hij haar onjuist heeft geadviseerd over de aansluiting van de pv-installatie op de bij haar aanwezige elektriciteitsvoorziening wat volgens Harmes heeft geleid tot meerwerkkosten van € 29.500,- exclusief btw. [appellant] betwist dat partijen zijn overeengekomen dat hij Harmes moest adviseren over het aansluiten van de pv-installatie op de aanwezige stroomvoorziening. Volgens [appellant] hoefde hij niet te onderzoeken of de stroomvoorziening bij Harmes over voldoende capaciteit beschikte om daar de beoogde pv-installatie op aan te sluiten.
3.23
Aan de vraag of [appellant] in zijn zorgplicht is tekortgeschoten gaat de vraag vooraf wat partijen zijn overeengekomen. Daarvoor moet de tussen partijen gesloten overeenkomst worden uitgelegd. Dat gebeurt aan de hand van de Haviltex-maatstaf [1] . Het komt daarbij aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Bij de uitleg moet niet alleen worden gelet op de omstandigheden ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, maar ook op de wijze waarop partijen de overeenkomst zijn gaan uitvoeren. [2]
3.24
In de overeenkomst van 28 december 2017 staat dat [appellant] Harmes zal adviseren over en begeleiden bij het investeren in een pv-installatie. De overeenkomst luidt verder, voor zover hier van belang:

De advisering en begeleiding zal op hoofdlijnen bestaan uit de volgende activiteiten:
Vooronderzoek en advies (Fase 1)
Vastleggen uitgangspunten
(…)
Het laten offreren van aanpassingen aan de meterkast(en) en voeding(en) en interne bekabeling.(…)Specificeren, aanbesteding(…)
(…)Het specificeren, en laten offreren van de PV installaties door max. 4 PV leveranciers.
3.25
Het hof volgt [appellant] niet in de door hem bepleite uitleg dat is overeengekomen dat zijn advisering enkel en alleen op de pv-installatie ziet en dat de aanwezige elektriciteitsvoorziening verder geen rol speelt. [appellant] heeft zijn taak daarmee te beperkt opgevat. Zonder toelichting, die ontbreekt valt naar het oordeel van het hof namelijk niet in te zien hoe [appellant] kan adviseren welke type pv-installatie bij Harmes past zonder daarbij te betrekken of de pv-installatie aansluit op de bij Harmes aanwezige stroomvoorziening. Niet voor niets diende [appellant] in Fase 1 van zijn werkzaamheden ook offertes aan te vragen voor aanpassingen aan, onder meer meterkasten en bekabeling. [appellant] heeft bij installateur Kosse ook informatie opgevraagd over de stroomvoorziening bij Harmes. Harmes had [appellant] juist ingeschakeld vanwege zijn kennis op het gebied van duurzame energie-installaties. [appellant] diende Harmes in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen.
3.26
Vaststaat dat de door [appellant] opgestelde eisenspecificatie (op basis waarvan Solar Noord een offerte heeft uitgebracht) een fout bevat omdat daarin is opgenomen dat een pv-installatie met een vermogen van 500 kWp op de bij Harmes aanwezige elektriciteitsvoorzieningen kon worden aangesloten. Vaststaat dat deze informatie onjuist is omdat bij het plaatsen van de pv-installatie met een vermogen van 500 kWp bleek dat dit vanwege de aanwezige bekabeling en afzekering juist niet kon.
3.27
[appellant] betwist dat dit zijn fout is. Volgens [appellant] is het een fout van installateur Kosse. [appellant] voert aan dat Kosse tegen hem heeft gezegd dat een pv-installatie met een vermogen van 500 kWp op de bij Harmes aanwezige stroomvoorziening kon worden aangesloten. [appellant] verwijst naar een e-mail van Kosse van 5 oktober 2018. [appellant] voert verder aan dat dat installateur Kosse in een bespreking van 12 juni 2019 akkoord heeft gegeven op een pv-installatie van 500 kWp op de bestaande bekabeling. [appellant] betoogt dat hij op deze informatie van Kosse mocht afgaan. Het hof volgt [appellant] niet in dat betoog.
3.28
[appellant] heeft zijn stelling dat Kosse in een bespreking van 12 juni 2019 akkoord heeft gegeven op een pv-installatie van 500 kWp op de bestaande bekabeling onvoldoende onderbouwd. Harmes heeft namelijk overgelegd een e-mail van Kosse van 28 juni 2019 aan Harmes waarin Kosse dit gemotiveerd ontkent. Het lag gelet daarop op de weg van [appellant] om zijn stelling nader te onderbouwen. Omdat [appellant] dat heeft nagelaten, is zijn stelling niet komen vast te staan.
3.29
Op de zitting bij het hof heeft [appellant] toegelicht dat Kosse hem in de e-mail van 5 oktober 2018 (zie 3.11) heeft geschreven dat een pv-installatie met een vermogen van 500 kWp op de bij Harmes aanwezige stroomvoorziening kon worden aangesloten omdat Kosse in die e-mail heeft geschreven “
De 100.000 WP voor stal 5 en 6 zoals aangegeven kan wel maar is echt het maximum”. Als dit al onjuiste informatie was, dan nog mocht [appellant] naar het oordeel van het hof er niet zonder meer vanuit gaan dat een pv-installatie met een vermogen van 500 kWp op de bij Harmes aanwezige stroomvoorziening kon worden aangesloten, zoals [appellant] heeft gedaan. Kosse had namelijk de nodige rode vlaggen uitgezet. Het hof stelt vast dat Kosse in diezelfde e-mail van 5 oktober 2018 een duidelijk voorbehoud heeft gemaakt door daarin op te nemen: “
E.e.a. zal in de praktijk gecheckt moeten worden!”. Het hof stelt verder vast dat Kosse [appellant] al eerder in een e-mail van 30 mei 2018 (zie 3.8) en ook daarna heeft geschreven: “
Wij zijn van 300kw uitgegaan”. Kosse heeft [appellant] in een e-mail van 1 mei 2019 (zie 3.16) laten weten dat de uitgangspunten nooit zijn gewijzigd. In die mail verwijst Kosse naar eerdere mails. Uit door Harmes overgelegde e-mails blijkt dat Kosse steeds heeft weersproken dat hij [appellant] deze verkeerde informatie heeft gegeven. Het hof betrekt bij dat oordeel verder dat op door Kosse op 29 mei 2018 (zie 3.8) aan [appellant] toegestuurde kabellijst staat “
(nog wel checken!!!)”.
3.3
[appellant] heeft op de zitting bij het hof (overigens voor het eerst) aangevoerd dat het niet mogelijk was om de van Kosse verkregen informatie te checken, ondanks dat dit volgens Kosse wel nodig was, omdat kabels onder het asfalt lagen. Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling. Ook voor zover het voor [appellant] al onmogelijk was om de van Kosse verkregen informatie te checken, dan had [appellant] hierop door moeten vragen om (meer) duidelijkheid te verkrijgen. Ook had [appellant] deze onzekerheid in het bestek c.q. de eisenspecificatie op kunnen nemen en/of Harmes uitdrukkelijk kunnen waarschuwen voor (mogelijke) meerkosten als gevolg daarvan. [appellant] heeft dat alles niet gedaan. Dat lag wel op zijn weg. In de overeenkomst is immers vastgelegd dat [appellant] vooronderzoek pleegt en adviseert over de uitgangspunten en over aanpassingen aan de meterkast(en) en voeding(en) en interne bekabeling.
3.31
Net als de kantonrechter komt het hof daarom tot de conclusie dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met de in artikel 7:401 BW neergelegde zorgplicht. Grieven I en II slagen niet.
De schade
3.32
[appellant] betwist het causaal verband tussen zijn fout en de meerwerkkosten. [appellant] voert aan dat Harmes de kosten die naderhand in rekening zij gebracht ook had moeten maken als meteen van de juiste uitgangspunten was uitgegaan. Harmes erkent dat deels, te weten voor een lager bedrag. Harmes heeft van de meerkosten van € 29.500,- een bedrag van € 10.000,- afgetrokken als kosten die hij anders ook had moeten maken voor de aanpassing.
3.33
Daarmee ligt de vraag voor wat de kosten voor Harmes waren geweest als [appellant] zijn werk goed had gedaan. Harmes heeft aangevoerd dat het vele malen goedkoper was geweest om dezelfde pv-installatie te installeren als gelijk van de juiste uitgangspunten was uitgegaan. Op de zitting bij het hof heeft Harmes aangevoerd dat ze een pv-installatie van 300 kWp had genomen als ze tevoren van de meerkosten had geweten.
3.34
Het hof zal schattenderwijs vaststellen welk bedrag als vergoeding voor toewijzing in aanmerking komt omdat de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof schat de schade - gelet op wat partijen daar over en weer over hebben aangevoerd - op de helft van de meerwerkfactuur. Het hof stelt de schade van Harmes als gevolg van de tekortkoming van [appellant] daarom vast op € 14.750,- exclusief btw. Het hof komt niet toe aan grief III (over het voorschot). Grief IV slaagt niet.
3.35
Het hof stelt de aan Harmes toekomende schadevergoeding vast zonder rekening te houden met btw. Over schadevergoeding is namelijk geen btw verschuldigd als er - zoals in dit geval - geen prestatie van [appellant] tegenover staat.
De vorderingen
3.36
Het voorgaande betekent dat Harmes per saldo nog (€ 16.335,01 - € 14.750,- =) € 1.585,01 verschuldigd is. Omdat Harmes zijn prestatie tot aan 31 juli 2020 bevoegdelijk mocht opschorten, is de wettelijke handelsrente over € 1.585,01 verschuldigd vanaf 31 juli 2020. Dit zal worden toegewezen. [appellant] heeft daarnaast aanspraak op vergoeding van € 237,75 (15% van € 1.581,01) aan buitengerechtelijke kosten. Het hof zal ook dit bedrag toewijzen. Grief IV slaagt niet waar daarin wordt opgekomen tegen de afwijzing van de vordering van [appellant] . Grief IV slaagt deels waar daarin wordt opgekomen tegen de toewijzing van de vordering van Harmes.
De conclusie
3.37
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal het vonnis van 19 september 2023 bekrachtigen, behalve de veroordeling van [appellant] in reconventie om Harmes € 7.260,- te betalen vermeerderd met, kort gezegd, rente. Die beslissing zal het hof vernietigen. Het hof zal [appellant] veroordelen om Harmes € 1.585,01 + € 237,75 = € 1.822,76 te betalen, te vermeerderen met rente als hierna in het dictum zal worden vermeld.
3.38
Het hof bepaalt dat elke partij zowel in hoger beroep als in conventie en in reconventie bij de kantonrechter zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk/ongelijk hebben gekregen.
3.39
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 12 juli 2022, 24 januari 2023, 28 maart 2023 en 19 september 2023, behalve:
a. de in het vonnis van 19 september 2023 in reconventie onder 3.2. gegeven beslissing:
veroordeelt [appellant] om Harmes te betalen een bedrag van € 7.260,00 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 juli 2020,
die hierbij wordt vernietigd en beslist:
veroordeelt [appellant] om Harmes € 1.822,76 te betalen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 1.585,01 vanaf 31 juli 2020,
de in het vonnis van 19 september 2023 in conventie en in reconventie onder 3.3. gegeven beslissing:
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van Harmes begroot op een bedrag van € 1.980,- (5 x € 396,-),
die hierbij wordt vernietigd en beslist:
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
4.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. H. de Hek en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
2.Vgl. HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572