ECLI:NL:GHARL:2025:1271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/638
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardering van een wooncentrum voor de onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, een wooncentrum, voor de onroerendezaakbelasting (OZBE en OZBG) op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 3.127.000, met bijbehorende aanslagen voor zowel de eigenaar als de gebruiker. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 10 december 2024 is de vraag aan de orde gekomen of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, zoals bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Het Hof heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, die bestaat uit een wooncentrum voor personen met een verstandelijke beperking, voor meer dan 70% als woning kan worden gekwalificeerd. Dit betekent dat de aanslag OZBE ten onrechte naar het tarief voor niet-wonen was vastgesteld en dient te worden verlaagd naar het lagere tarief voor wonen. Het Hof heeft de aanslag OZBE verlaagd naar € 3.089 en de aanslag OZBG vernietigd. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die in totaal € 5.015 bedragen, en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/638
uitspraakdatum: 4 maart 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2023, nummer AWB 22/834, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Ede(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 3.127.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar (hierna: OZBE) en een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker (hierna: OZBG) opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [naam1] , [naam2] en [naam3] (taxateur) namens belanghebbende, alsmede [naam4] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak betreft een in 2016 gebouwd wooncentrum, waar personen met een matig verstandelijke beperking onder begeleiding wonen. De onroerende zaak heeft een bruto vloeroppervlak van 2.260 m2. Er zijn 25 appartementen verdeeld over drie woonlagen. De appartementen zijn gemiddeld 51 m2 groot en bestaan uit een woonkamer met kitchenette, slaapkamer en een eigen minder-validen badkamer. De gehele onroerende zaak is aangepast aan minder validen.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag OZBE van € 6.976,33 vastgesteld naar het niet-wonen tarief van 0,2231%. Ter zake van de aanslag OZBG heeft de heffingsambtenaar de heffingsgrondslag op € 395.000 gesteld. Met inachtneming van het tarief OZBG van 0,1780% is de aanslag OZBG daarom vastgesteld op € 703,10.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft, ter onderbouwing van de vastgestelde waarde in beroep een taxatierapport van 17 april 2022 overgelegd, opgesteld door taxateur [naam4] . Blijkens dit taxatierapport is de indeling van de onroerende zaak als volgt, waarbij is aangegeven welke onderdelen de heffingsambtenaar kwalificeert als ‘volledig dienstbaar aan wonen’, ‘hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen’ en ‘niet dienstbaar aan wonen’:
Kelder (totaal 216 m²)
Code
Omschrijving
Oppervlakte
Categorie dienstbaarheid
7310-Personeelsvoorziening
Klusruimte
32 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Magazijn
54 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Installatieruimte/Luchtbehandeling
33 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Wasruimte
27 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Strijkhok
11 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Gang alleen voor personeel/Toegankelijk via druppel
25 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Gang
34 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
Begane grond (totaal 858 m²)
Code
Omschrijving
Oppervlakte
Categorie dienstbaarheid
7310-Personeelsvoorziening
Begeleiderskantoor
31 m2
Niet dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
51 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Toilet, portaal Miva
9 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Bijeenkomstruimte
48 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Logeerkamer
21 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
51 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Keuken
50 m2
Niet dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Gang
185 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
51 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Werkkast/Waskar
3 m2
Niet dienstbaar aan wonen
Eerste verdieping (totaal 857 m²)
Code
Omschrijving
Oppervlakte
Categorie dienstbaarheid
1100-Woning
Toilet, portaal Miva
9 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Gang
185 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
51 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
51 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
51 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
21 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Bijeenkomstruimte
48 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Werkkast/Waskar
3 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Kantoor Teamleider
15 m2
Niet dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Slaapwacht
15 m2
Niet dienstbaar aan wonen
Tweede verdieping (totaal 329 m²)
Code
Omschrijving
Oppervlakte
Categorie dienstbaarheid
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Bijeenkomstruimte
38 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
7330-Gemeenschap.ruimte/woongebouw
Gang
82 m2
Hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen
7310-Personeelsvoorziening
Werkkast, Technische ruimte
5 m2
Niet dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
52 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
1100-Woning
Woonunit
50 m2
Volledig dienstbaar aan wonen
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet enkel de delen van de onroerende zaak die hij als ‘volledig dienstbaar aan wonen’ heeft aangemerkt tot de woondelen gerekend. In het kader van artikel 220e van de Gemeentewet heeft de heffingsambtenaar de delen ‘volledig dienstbaar aan wonen’ alsmede de delen ‘hoofdzakelijk dienstbaar aan wonen’ tot de woondelen gerekend.
2.5.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de drie bijeenkomstruimten volledig dienstbaar zijn aan wonen en deze daarom in het kader van artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet tot de woondelen behoren te worden gerekend. Het percentage van de onroerende zaak waarin in het kader van die bepaling wordt gewoond heeft de Rechtbank om die reden vastgesteld op 65%. Hoewel dit hoger is dan het percentage waarvan de heffingsambtenaar was uitgegaan, leidde dit tot de conclusie dat de heffingsambtenaar de onroerende zaak terecht als een niet-woning heeft aangemerkt. De aanslag OZBE is dientengevolge in stand gebleven. Bij de Rechtbank waren geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de aanslag OZBG. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt daarom dat het tarief voor wonen - van 0,09888% - van toepassing is. De heffingsambtenaar beantwoordt de vraag ontkennend en vindt dat terecht het tarief voor niet-wonen is gehanteerd. Tussen partijen staat hierbij vast dat, zoals de Rechtbank heeft geoordeeld, de bijeenkomstruimten tot de woondelen behoren en dat de totale woondelen daarom ten minste 65% bedragen.
3.2.
Voor het geval het Hof tot het oordeel komt dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient, is de omvang van de woondelenvrijstelling zoals bedoeld in artikel 220e van de Gemeentewet in geschil. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Dient de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning (artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet)?
4.1.
Tussen partijen is de waarde van de onroerende zaak niet in geschil, maar wel of deze in hoofdzaak tot woning dient.
4.2.
Op grond van artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning, indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld voor de onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.3.
Bij de beoordeling van hetgeen partijen verdeeld houdt stelt het Hof het volgende voorop. Partijen gaan terecht ervan uit dat met de in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet vervatte term ‘in hoofdzaak’ wordt bedoeld dat ten minste 70 procent van de waarde kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (vgl. onder meer HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:770, r.o. 3.2.5 en HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1326). Partijen zijn bij de onderbouwing van hun standpunten voorts eenparig ervan uitgegaan dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak naar evenredigheid moet worden toegerekend aan de gebruiksoppervlakte, zodat de WOZ-waarde naar rato van de gebruiksoppervlakte kan worden toegerekend aan de delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden en aan de delen van de onroerende zaak waarbij dat niet het geval is. Het Hof zal partijen hierin volgen.
4.4.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de aard van het object beslissend is bij de beoordeling of een deel van de onroerende zaak tot woning dient. Indien een deel van een onroerende zaak naar aard en inrichting bestemd en geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en de woonfunctie van dat deel overheersend is ten opzichte van andere functies, moet ervan worden uitgegaan dat dit deel tot woning dient als bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet (zie HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:770, r.o. 3.2.3).
4.5.
Met betrekking tot de bijeenkomstruimtes heeft de Rechtbank geoordeeld dat deze tot woning dienen. De heffingsambtenaar heeft zich bij dit oordeel neergelegd en betwist niet langer dat de bijeenkomstruimtes (48 m² op de begane grond en eerste verdieping en 38 m² op de tweede verdieping) tot woning dienen. Dit brengt mee dat tussen partijen niet in geschil is dat op de begane grond minimaal 589 m² tot woning dient, op de eerste verdieping 639 m² en op de tweede verdieping 242 m², bij elkaar 1.470 m². Dit is, gelijk de Rechtbank heeft geoordeeld, 65% van de totale woonoppervlakte van 2.260 m²
4.6.
Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of de gangen, de zogenoemde verkeersruimten, onder artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet vallen. Belanghebbende stelt zich ten aanzien van de verkeersruimten op het standpunt dat deze hieronder vallen. Belanghebbende heeft hiervoor aangevoerd dat de verkeersruimten door de bewoners, hun bezoekers en het personeel gebruikt worden om de appartementen van de bewoners te bereiken en daarmee gebruikt worden voor (ondersteuning bij) het wonen. Dat de verkeersruimten enkel de functie hebben om doorgang te verlenen en dat de verkeersruimten bij gebrek aan opslagruimte, ook dienen voor de opslag van hulpmiddelen, maakt dit naar mening van belanghebbende niet anders. Bovendien zijn de verkeersruimten niet (in meer dan complementaire mate) ingericht en geschikt gemaakt om de functie te ondersteunen, aldus belanghebbende.
4.7.
De heffingsambtenaar is van mening dat de verkeersruimten niet tot de woondelen behoren omdat de ruimten zich niet lenen om erin te wonen, en de ruimten bovendien zowel door het personeel, de vrijwilligers als door de bewoners van de onroerende zaak gebruikt worden om zich van de ene naar de andere ruimte te verplaatsen. Daarnaast leiden de verkeersruimten niet enkel naar de appartementen, maar ook naar de ruimten die enkel door het personeel gebruikt (kunnen) worden. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat indien een verkeersruimte enkel grenst aan delen die volledig tot wonen dienen, die verkeersruimte dan ook tot woning dient en tot de woondelen kan worden gerekend.
4.8.
Op de tweede verdieping is, bij binnenkomst direct rechts van het trappenhuis, een ‘Werkkast, Technische ruimte’ (hierna: de werkkast op de tweede verdieping) van 5 m2 gelegen. Om deze reden moet volgens de heffingsambtenaar de gehele gang/verkeersruimte van 85 m², die verder alleen toegang geeft tot de (niet direct bij het trappenhuis gesitueerde) woonunits gerekend worden tot de delen die niet tot wonen dienen.
4.9.
Het Hof volgt de heffingsambtenaar hierin niet. De werkkast op de tweede verdieping maakt 2% (5 m²/247 m² maal 100%) uit van de oppervlakte van de ruimtes op de tweede verdieping waartoe de gang/verkeersruimte toegang biedt. Verder is de werkkast op de tweede verdieping direct naast het trappenhuis gelegen en zijn de woonunits (deels) aan het eind van de gang gelegen, zodat een groot deel van de gang alleen dient (en alleen kán dienen) om toegang te verlenen tot deze woonunits. Het Hof is hierom van oordeel dat het feit dat de gang (deels) mede toegang biedt tot de relatief bijzonder kleine werkkast op de tweede verdieping verwaarloosbaar is ten opzichte van de functie om de woonunits te bereiken. Om deze reden heeft de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof de grenzen van de redelijkheid overschreden door te stellen dat de gang niet alleen dient om delen die tot woning dienen te bereiken. Verder heeft belanghebbende ter zitting onweersproken gesteld dat in de ruimten die zijn aangeduid als werkkast (de werkkast op de tweede verdieping en een ‘Werkkast/Waskar’ van 3 m2 gelegen op de eerste verdieping), enkel voorraad ten behoeve van wonen is opgeslagen. Om die reden is het Hof van oordeel dat niet alleen de gang op de tweede verdieping, maar ook de werkkasten op de eerste en tweede verdieping moeten worden aangemerkt als ruimten die tot woning dienen.
4.10.
Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat met betrekking tot de verkeersruimte op de tweede verdieping de woonfunctie overheerst ten opzichte van andere functies, zodat deze tot de woondelen moet worden gerekend zoals bedoeld in artikel 220a, lid 2 van de Gemeentewet.
4.11.
Daarmee komt het percentage woondelen uit op 69% ((1470 m² + 85 m² + 5 m² + 3 m² =) 1.563 m²/2.260 m² maal 100%) .
4.12.
Ten aanzien van de verkeersruimte van 185 m2 op de eerste verdieping stelt het Hof, mede gelet op het in 4.9 overwogene, vast dat ook deze gang grotendeels grenst aan delen van de onroerende zaak die tot woning dienen. Op de eerste verdieping zijn enkel het kantoor van de teamleider (15 m2) en de slaapwacht (15 m2) gekwalificeerd als niet dienstbaar aan wonen, terwijl alle overige ruimten zijn gekwalificeerd als volledig dienstbaar aan wonen. Het kantoor van de teamleider en de slaapwacht bevinden zich echter recht tegenover het trappenhuis, zodat slechts een klein deel van deze verkeersruimte gebruikt wordt om ook ruimten te bereiken die niet dienstbaar zijn aan wonen terwijl veruit het grootste deel van de gang alleen dient en kan dienen om woongedeelten te bereiken. Om die reden is het Hof van oordeel dat de woonfunctie ook in de verkeersruimte op de eerste verdieping, overheerst ten opzichte van andere functies, zodat deze tot de woondelen wordt gerekend.
4.13.
Het percentage woondelen zoals bedoeld in artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet komt daarmee in totaal op ruim 77% ((1.563 m² + 185 m² =) 1748 m²/2.260 m² maal 100%).
4.14.
Reeds op basis van het bovenstaande komt het percentage van de onroerende zaak dat als woning wordt gekwalificeerd boven de 70%. Dit betekent dat de onroerende zaak op grond van artikel 220a, lid 2, van de Gemeentewet een woning betreft. De aanslag OZBE is dientengevolge ten onrechte naar het tarief niet-wonen van 0,2231% vastgesteld en dient te worden vastgesteld naar het lagere wonen-tarief van 0,0988%. De aanslag OZBE wordt daarom verlaagd naar € 3.089.
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de aanslag OZBG ten onrechte opgelegd. De grieven betreffende de hoogte van de woondelenvrijstelling behoeven geen behandeling meer.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht in beroep (€ 360) en in hoger beroep (€ 548) te vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vast op € 1.294 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 647), € 1.814 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 907) en € 1.814 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 907), vermeerderd met de kosten van het bijwonen van de zitting van het Hof door de taxateur en diens reiskosten, ten bedrage van € 93, ofwel in totaal op € 5.015.
5.3.
Opmerking verdient dat de voornoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover het de aanslagen betreft,
  • vermindert de aanslag OZBE naar een aanslag van € 3.089,
  • vernietigt de aanslag OZBG,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in verband met het bezwaar, het beroep en het hoger beroep tot een bedrag van € 5.015,
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 136 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, lid van de tweede meervoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2025.
(A. Tax) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.