ECLI:NL:GHARL:2025:110

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
200.224.875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschillen over een modulair bouwsysteem en de gevolgen van inbreuk op auteursrechten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen een echtpaar en een architect over auteursrechten op een modulair bouwsysteem en de afbeeldingen daarvan. Het hof heeft op 14 januari 2025 een eindarrest gewezen, waarin het de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland grotendeels bekrachtigt. Het echtpaar, bestaande uit een vrouw en een man, had in eerste aanleg de rol van gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De architect, die als eiser in conventie optrad, claimde dat het echtpaar inbreuk maakte op zijn auteursrechten. Het hof oordeelde dat de architect de auteursrechthebbende is en dat het echtpaar inbreuk heeft gemaakt op deze rechten. Het hof heeft ook geoordeeld dat de door het echtpaar gevorderde terugbetaling van dwangsommen niet kan worden toegewezen, omdat zij de opgelegde verboden niet hebben nageleefd. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat het echtpaar de waarheidsplicht heeft geschonden door een vervalste medische verklaring in te dienen, wat heeft geleid tot extra proceskosten voor de architect. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de overige vorderingen van het echtpaar afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.224.875/02
(zaaknummer rechtbank: 395886)
arrest van 14 januari 2025
in de zaak van

1.[appellante]

handelend onder de naam [eenmanszaak1 vrouw]
appellante
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
2. [appellant]
handelend onder de naam [eenmanszaak man]
appellant na tussenkomst en voeging
beiden wonende te [woonplaats1]
hierna: [de vrouw] en [de man] , gezamenlijk [het echtpaar]
advocaat: mr. A.A.H.M. van der Wijst
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats2]
geïntimeerde
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: [de architect]
advocaat: mr. E.J. Hengeveld

1.Het verloop van de procedure na het tussenarrest

1.1.
Het hof heeft op 10 september 2024 een tussenarrest [1] (hierna: het tussenarrest) gewezen, waarin het [het echtpaar] de gelegenheid heeft geboden om in een akte te reageren op producties 111 tot en met 121 van [de architect] . Het hof merkt op dat in rechtsoverweging 3.1 van het tussenarrest ten onrechte een uitzondering stond vermeld over producties 112A tot en met 112E. Dat was een onjuiste vermelding, die het hof bij deze corrigeert. [het echtpaar] hebben op 5 november 2024 in hun akte op producties 111 tot en met 121 van [de architect] gereageerd, zoals ook op juiste wijze in rechtsoverweging 3.78 van het tussenarrest stond vermeld. Daarna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak en de oordelen in het tussenarrest

2.1.
Partijen hebben in het verleden samengewerkt. Beide partijen vinden dat zij auteursrechten hebben op (afbeeldingen van) een modulebouwsysteem (hierna:
de module) waar zij in hun samenwerking aan hebben gewerkt. Ook vinden beide partijen dat de andere partij inbreuk maakt op die rechten.
2.2.
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat [de architect] de auteursrechthebbende is op de module en op de afbeeldingen daarvan die in deze procedure voorliggen (zie rechtsoverweging 3.28-3.48 van het tussenarrest). Daarbij heeft het hof geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank dat [de vrouw] inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van [de architect] vast staat (zie rechtsoverweging 3.52 van het tussenarrest) en dat de door [het echtpaar] gevorderde verklaringen voor recht van geen inbreuk worden afgewezen (zie rechtsoverweging 3.53-3.55 van het tussenarrest). Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat [de architect] en [de man] gezamenlijk de handelsnaamrechten op Woodstacker toekwamen, en [de architect] daarom alleen voor de gezamenlijke deelgenoten een handelsnaamverbod had kunnen vorderen, wat hij niet heeft gedaan (zie rechtsoverweging 3.56-3.59 tussenarrest). Ook heeft het hof geoordeeld dat [de vrouw] de schending van de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden onvoldoende heeft betwist, waardoor zij inzake het kortgedingvonnis het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd (zie rechtsoverweging 3.65-3.67 tussenarrest).
2.3.
Het oordeel over de vordering van [de vrouw] tot terugbetaling van alles wat zij op grond van het vonnis aan [de architect] heeft voldaan (haar vordering onder
v) en over de door [het echtpaar] gevorderde verklaring voor recht dat de in het vonnis opgelegde dwangsommen niet zijn verbeurd (vordering onder
kvan [het echtpaar] ) heeft het hof vervolgens aangehouden (zie rechtsoverweging 3.68-3.74 van het tussenarrest, waarbij in 3.68 onterecht de vordering onder
twordt genoemd in plaats van de vordering onder
v). Ook heeft het hof het oordeel over de stellingen van [de architect] dat [het echtpaar] in strijd hebben gehandeld met de waarheidsplicht uit artikel 21 Rv door een vervalste medische verklaring naar het hof te sturen bij een verzoek om uitstel van een eerder geplande mondelinge behandeling, aangehouden (zie rechtsoverweging 3.77 van het tussenarrest).

3.Het oordeel van het hof over de nog niet besliste onderdelen

De uitkomst van dit eindarrest
3.1.
Het vonnis van 10 mei 2017 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht [2] zal voor het grootste deel worden bekrachtigd en de (aanvullende) vorderingen van [het echtpaar] zullen worden afgewezen.
Dwangsommen deze procedure
3.2.
In rechtsoverweging 3.24 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de aanvulling van de vordering onder
kvan [de vrouw] toelaatbaar is. Deze aangevulde vordering luidt: “
te verklaren voor recht dat de dwangsommen opgelegd in r.o. 5.5 van het bodemvonnis niet zijn verbeurd voor wat betreft de auteursrechtschending en de ge/verboden genoemd in r.o. 5.2 tot en met 5.4 van het bodemvonnis;” Daarnaast vordert [de vrouw] in haar vordering onder
vonder meer [de architect] te veroordelen tot terugbetaling van alles wat zij aan hem heeft betaald uit hoofde van het vonnis, waaronder een bedrag van € 75.000,- aan geïnde dwangsommen in de bodemprocedure.
3.3.
De rechtbank heeft [de vrouw] veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van iedere inbreuk op de auteursrechten van [de architect] met de vermelding van concrete afbeeldingen op de website van [de vrouw] en op specifieke social-media-accounts (5.2 van het vonnis). Daarnaast is [de vrouw] veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van het gebruik van de handelsnaam Woodstacker (5.3 van het vonnis) en veroordeeld om zich te onthouden van schadelijke of diffamerende uitlatingen over [de architect] of zijn bedrijfsactiviteiten (5.4 van het vonnis). In 5.5 heeft de rechtbank vervolgens [de vrouw] veroordeeld om aan [de architect] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan één of meer van deze hoofdveroordelingen voldoet met een maximum van € 75.000,-.
3.4.
Het hof heeft in rechtsoverweging 3.69 van het tussenarrest geoordeeld dat de klachten van [het echtpaar] tegen de oordelen van de rechtbank over het auteursrecht en de uitlatingen niet slagen, wat betekent dat als [de vrouw] na betekening van het vonnis in strijd heeft gehandeld met de opgelegde verboden in 5.2 en 5.4 van het vonnis, zij de in 5.5 van het vonnis opgenomen dwangsommen heeft verbeurd (artikel 611a Rv). Het hof gaat uit van de betekeningsdatum van het vonnis van 31 maart 2022, zoals volgt uit productie 113E van [de architect] die door [het echtpaar] niet is betwist. De in rechtsoverweging 3.70 tot en met 3.72 opgenomen afbeeldingen en berichten stonden na die datum, namelijk op 27 en 28 april 2022, op Pinterest onder [eenmanszaak2 vrouw] , op bedrijvenpagina’s van [eenmanszaak2 vrouw] en van Woodstacker en op de website finchbuildings.wordpress.com. [eenmanszaak2 vrouw] is een benaming van de eenmanszaak van [de vrouw] . Zoals geoordeeld in rechtsoverweging 3.73 van het tussenarrest zijn deze afbeeldingen en berichten schendingen van de hiervoor genoemde verboden die de rechtbank in 5.2 en 5.4 heeft opgelegd.
3.5.
Productie 114 van [de architect] bevat de onderstaande afbeelding die op 26 oktober, 6, 15 en 22 november 2023 op de website [eenmanszaak2 vrouw] .com zichtbaar was. [de architect] voert aan dit een voortdurende inbreuk betreft en verwijst daarvoor naar zijn productie 105, waaruit blijkt dat deze afbeelding ook al op 21 april 2022 op deze website stond.
3.6.
Door [het echtpaar] is niet betwist dat deze afbeelding tussen 21 april 2022 en 22 november 2023 zichtbaar was op de website [eenmanszaak2 vrouw] .com. In hun akte na het tussenarrest voeren zij aan dat deze afbeelding geen inbreuk maakt op de auteursrechten van [de architect] , onder meer omdat één van de vier kenmerkende elementen van de module ontbreekt, namelijk het glazen balkon. Daarnaast stellen [het echtpaar] in het kader van hun bespreking van producties 118 en 119 van [de architect] - die nagenoeg dezelfde afbeelding bevatten - dat het niet duidelijk is dat het om een schuifdeur gaat en dat er traptreden zijn voor de hele breedte van de module.
3.7.
Deze afbeelding van de website [eenmanszaak2 vrouw] .com is dezelfde als de afbeelding die is opgenomen in 3.70 van het tussenarrest, die hieronder nogmaals staat afgebeeld. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling dat niet duidelijk is of het om schuifdeuren gaat, omdat dit uitsluitend te wijten is aan de kwaliteit van de hiervoor weergegeven afdruk. Op onderstaande afbeelding is wel zichtbaar dat sprake is van een schuifpui.
3.8.
Uit productie 117 van [de architect] volgt dat naast de hiervoor getoonde afbeelding ook de onderstaande afbeelding (met nog een stukje gele markering door [de architect] ) op 6 en 15 november 2023 op Pinterest stond onder de vermelding van [eenmanszaak2 vrouw] .com. Ook over deze afbeelding voert [de architect] aan dat dit een voortdurende inbreuk betreft en hij verwijst daarvoor naar zijn productie 104, waaruit blijkt dat deze afbeelding op 27 april 2022 ook onder vermelding van [eenmanszaak2 vrouw] .com op Pinterest stond. De module uit die afbeelding is opgenomen als tweede afbeelding in 3.70 van het tussenarrest. Ook van deze afbeelding hebben [het echtpaar] niet betwist dat deze tussen 27 april 2022 en 15 november 2023 op Pinterest stond onder de vermelding van [eenmanszaak2 vrouw] .com. In hun akte na het tussenarrest stellen [het echtpaar] dat deze afbeelding geen inbreuk maakt op het auteursrecht van [de architect] op de module, omdat hierin ook het glazen balkon ontbreekt.
3.9.
Het hof heeft al geoordeeld dat deze afbeeldingen een schending zijn van de ge- en verboden uit het vonnis (zie 3.73 van het tussenarrest). [de vrouw] schendt met de openbaarmaking van deze afbeeldingen op haar website de veroordeling in 5.2 van het vonnis om iedere inbreuk op de auteursrechten van [de architect] te staken en gestaakt te houden. Het hof heeft weliswaar geoordeeld dat de omvang van het auteursrecht op de module beperkt is tot de combinatie van de doorlopende wanden met de naar achter gelegen pui, de glazen balkons en de schuifpui met het dichte vlak erboven (zie 3.48 tussenarrest), maar dat wil niet zeggen dat het feit dat op de afbeeldingen van [de vrouw] geen glazen balkons zichtbaar zijn, deze geen inbreuk maken op de auteursrechten van [de architect] . Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een dergelijke inbreuk dient te worden beoordeeld of de totaalindruk van de door [de vrouw] openbaar gemaakte afbeeldingen overeenstemt met de totaalindruk van de module en afbeeldingen waar [de architect] auteursrechthebbende op is. Het gaat dan onder meer om onderstaande afbeelding van [de architect] (zie ook 3.36 tussenarrest).
3.10.
Het hof is van oordeel dat de totaalindrukken zodanig overeenstemmen dat sprake is van een ongeoorloofde verveelvoudiging van de auteursrechtelijk beschermde module van [de architect] . Dat komt doordat de meest opvallende elementen van die module, zoals de doorlopende wanden met de naar achter geplaatste pui met de schuifpui en het dichte vlak daarboven, nagenoeg volledig met elkaar overeenstemmen. Het ontbreken van zichtbare glazen balkons en de nauwelijks zichtbare traptreden tussen de bladeren aan de voorzijde van de module, net zoals het aanbrengen van de woorden [eenmanszaak2 vrouw] aan de zijkant en het plaatsen van de module in een bos, dan wel het omringen met kleine (technische) afbeeldingen, geven geen andere totaalindruk. Dat deze afbeeldingen zijn gemaakt door een extern bureau waar [de architect] geen invloed of betrokkenheid bij heeft gehad, zoals [het echtpaar] stellen, maakt dit niet anders. Ook gaat het hof voorbij aan hun stelling dat zij pas in 2024 bekend waren met de ontwerpafwegingen van [de architect] . Deze stelling is in het kader van de samenwerking tussen partijen, waarbij [de architect] juist de taak had om de samen te ontwikkelen module te ontwerpen en te visualiseren, niet aannemelijk. Het hof ziet daarom geen reden om terug te komen van zijn bindende eindbeslissing dat de in rechtsoverweging 3.70 opgenomen afbeeldingen inbreuk maken op de auteursrechten van [de architect] .
3.11.
Door inbreuk te maken op de auteursrechten van [de architect] heeft [de vrouw] het verbod onder 5.2 van het vonnis geschonden. Die schending heeft alleen al op basis van deze twee door [de vrouw] openbaar gemaakte afbeeldingen ruim anderhalf jaar geduurd, waardoor het maximum van € 75.000,- aan verbeurde dwangsommen ruimschoots is bereikt. Het hof volgt [het echtpaar] niet in hun stelling op de mondelinge behandeling in hoger beroep dat met het online plaatsen van een inbreukmakende afbeelding alleen een eenmalige dwangsom van € 500,- zou zijn verbeurd. In onderdeel 5.5 van het vonnis staat “v
eroordeelt [de vrouw] om aan [de architect] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat zij niet aan één of meer van de onder 5.1. tot en met 5.4. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet (…)”. Het moest daarom voor [de vrouw] duidelijk zijn dat zij voor iedere dag dat zij dergelijke afbeeldingen op haar websites of op daaraan gekoppelde omgevingen online liet staan, een dwangsom verbeurde. Het lag niet alleen op haar weg, maar ook in haar macht om deze berichten van haar website of de Pinterest omgeving te verwijderen om te voorkomen dat zij (nog meer) dwangsommen zou verbeuren. Door dit na te laten, heeft zij het maximum aan dwangsommen verbeurd en zullen haar vorderingen onder
ken
vworden afgewezen.
3.12.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben [het echtpaar] nog aangevoerd dat dwangsommen aan verjaring onderhevig zijn en dat de verjaring niet is gestuit. Zoals ook op de mondelinge behandeling besproken, gaat het hof voorbij aan deze stellingen, omdat [het echtpaar] die niet in hun memorie van grieven naar voren hebben gebracht. Deze nieuwe stellingen zijn daarom in strijd met de twee-conclusie-regel die geldt in hoger beroep. Door [het echtpaar] is ook niet aangevoerd dat hier een uitzondering op deze regel van toepassing is.
Overige vorderingen [het echtpaar]
3.13.
Uit de oordelen van het hof in het tussenarrest en in dit arrest volgt dat ook de overige vorderingen van [het echtpaar] zullen worden afgewezen. Omdat daarmee alle vorderingen van [het echtpaar] worden afgewezen, komt het hof niet toe aan de overige verweren van [de architect] tegen die vorderingen.
Bewijsaanbod
3.14.
Het hof gaat voorbij aan het (zeer uitgebreide) bewijsaanbod van [het echtpaar] , omdat de daarin genoemde stellingen van [het echtpaar] op andere gronden zijn afgewezen, dan wel onvoldoende door [het echtpaar] zijn onderbouwd, dan wel - en dat geldt voor het merendeel van de daarin genoemde stellingen - niet tot een ander oordeel zullen leiden als die stellingen bewezen zouden worden.
Vorderingen tegen [de man]
3.15.
[de architect] heeft in randnummers 149-151 van zijn memorie van antwoord ook de hoofdelijke veroordeling van [de man] gevorderd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zijn advocaat toegelicht dat [de architect] dit subsidiair vordert. Zijn vordering in de memorie van antwoord is toen ook aangepast in die zin dat de tekst van de vordering onder
2.1is toegevoegd aan de vordering onder
1en wat eerst
2.2was, is vervangen door
2. Omdat de uitkomst van deze procedure zal zijn dat het primair door [de architect] gevorderde wordt toegewezen, namelijk afwijzing van de vorderingen van [het echtpaar] en (grotendeels) bekrachtiging van het bestreden vonnis, komt het hof niet toe aan deze subsidiaire vordering tegen [de man] .
Schending waarheidsplicht (artikel 21 Rv)
3.16.
Volgens [de architect] hebben [het echtpaar] een medische verklaring vervalst die zij aan het hof hebben toegestuurd bij een tweede verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling bij het hof. Als onderbouwing van deze stelling heeft [de architect] een aantal producties overgelegd, waaronder twee onderzoeksrapporten naar de authenticiteit van deze medische verklaring. In die rapporten wordt geconcludeerd dat aannemelijk is dat deze verklaring niet authentiek is in die zin dat deze niet afkomstig is van de arts die daaronder met handtekening staat vermeld, maar dat deze verklaring is gemaakt met een gebruikersaccount van [de vrouw] . Ondanks dat [het echtpaar] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof specifiek hebben verzocht om op deze producties te mogen reageren, hebben zij in hun akte na het tussenarrest slechts meegedeeld geen reactie te hebben anders dan de reactie op de mondelinge behandeling bij het hof. Op die mondelinge behandeling heeft het hof gevraagd aan [het echtpaar] om te reageren op de stelling van [de architect] dat genoemde medische verklaring is vervalst. Daarop hebben zij verklaard niets te willen zeggen over deze stelling.
3.17.
Door het uitblijven van enige inhoudelijke reactie van [het echtpaar] op de (onderbouwde) stelling van [de architect] dat de medische verklaring is vervalst, neemt het hof aan dat deze verklaring niet afkomstig is van de arts die daarop staat vermeld, maar door [het echtpaar] is vervalst. Dat is een ernstige aangelegenheid, die ertoe heeft geleid dat het hof op onterechte gronden een verzoek om aanhouding van een eerdere mondelinge behandeling heeft toegekend waardoor de zaak verder vertraagd is. [de architect] heeft verzocht om volledige proceskostenveroordeling wegens deze schending van de waarheidsplicht door [het echtpaar] Ondanks dat het hof [het echtpaar] deze gang van zaken kwalijk neemt, is een volledige proceskostenveroordeling niet op zijn plaats. Dat heeft ermee te maken dat deze vervalste verklaring geen invloed heeft gehad op de beoordeling van het geschil tussen partijen en het vonnis al van mei 2017 is, waardoor de extra vertraging van een paar maanden door een latere mondelinge behandeling geen grote invloed heeft gehad op de totale duur van deze procedure. Een volledige proceskostenveroordeling (naast de al toewijsbare proceskostenveroordeling) is daarom niet in overeenstemming met de aard van de schending van artikel 21 Rv. Dat neemt niet weg dat het hof het geraden acht om wel enige gevolgen te verbinden aan de schending van de waarheidsplicht door [het echtpaar] [de architect] heeft immers extra kosten moeten maken door het laten onderzoeken van die verklaring. Het hof zal [het echtpaar] daarom veroordelen tot een extra punt in het hieronder nader te noemen liquidatietarief voor het salaris van de advocaat van [de architect] .
De conclusie
3.18.
Het hoger beroep slaagt niet met uitzondering van grief IX voor zover die betrekking heeft op de veroordeling inzake het handelsnaamgebruik onder 5.3 van het vonnis. Omdat [het echtpaar] grotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [het echtpaar] hoofdelijk veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, waarbij voor de advocaatkosten die betrekking hebben op het deel van het geschil dat betrekking heeft op intellectuele-eigendomsrechten de toewijzing wordt gebaseerd op artikel 1019h Rv (de redelijke en evenredige kosten die [de architect] heeft gemaakt). Voor de bepaling van die redelijke en evenredige advocaatkosten sluit het hof zich aan bij de Indicatietarieven in IE-zaken voor gerechtshoven (versie 1 april 2017). Daarbij gaat het hof niet mee in de stelling van [het echtpaar] in hun akte na het tussenarrest dat deze zaak als ‘eenvoudig’ moet worden ingedeeld en dat de verhouding tussen het deel dat betrekking heeft op intellectuele-eigendomsrechten 50% van de gehele zaak bevat. Het hof is van oordeel dat deze zaak valt onder de categorie van een complexe zaak. [het echtpaar] hebben in hun memorie van grieven niet alleen een omvangrijk feitencomplex gepresenteerd, maar ook diverse grondslagen aangevoerd bij hun grote hoeveelheid vorderingen. Bovendien hebben zij naderhand nog een deel van hun 28 vorderingen gewijzigd, zoals ook volgt uit rechtsoverweging 3.23 tot en met 3.27 van het tussenarrest. Hierdoor was het voor de advocaat van [de architect] noodzakelijk om uitgebreid verweer te voeren en daarbij in te gaan op al deze vorderingen.
3.19.
Wat betreft de verdeling tussen het deel van het geschil dat betrekking heeft op intellectuele eigendomsrechten en het deel dat betrekking had op andere grondslagen, zoals onrechtmatig handelen, is het hof van oordeel dat 75% van het geschil en de stukken zich heeft toegespitst op de intellectuele-eigendomsrechten. Omdat het door [de architect] gevorderde bedrag hoger ligt dan het maximale indicatietarief voor complexe zaken, zal het hof 75% van dat maximum van € 40.000,- toewijzen. [de architect] heeft onvoldoende toegelicht dat een hoger bedrag dan het maximale indicatietarief is aangewezen. Voor wat betreft de overige 25% zal het hof het liquidatietarief hanteren met één punt extra voor de schending van de waarheidsplicht, zoals hiervoor in 3.17 is overwogen. Omdat [de architect] zich niet heeft verzet tegen de incidentele vordering tot tussenkomst en voeging van [de man] en de vorderingen van [de man] worden afgewezen (met hoofdelijke veroordeling van [het echtpaar] in de kosten), ziet het hof geen aanleiding om een afzonderlijke kostenveroordeling voor het incident uit te spreken.
3.20.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 10 mei 2017 met uitzondering van de veroordeling onder 5.3 van het vonnis, die wordt vernietigd;
4.2.
veroordeelt [het echtpaar] hoofdelijk, in die zin dat als de een betaalt de andere niet meer hoeft te betalen, tot betaling van de volgende proceskosten van [de architect] :
€ 716,- aan griffierecht
€ 30.000,- aan salaris van de advocaat van [de architect] op basis van het indicatietarief
€ 910,50 aan salaris van de advocaat van [de architect] op basis van het liquidatietarief (25% van 3 procespunten x appeltarief II)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag.
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, C. Bakker en S.M. Kingma, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025.