ECLI:NL:GHARL:2024:5733

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.224.875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschillen over modulair bouwsysteem en afbeeldingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een auteursrechtelijke kwestie tussen een architect en een echtpaar. Het geschil betreft de auteursrechten op een modulair bouwsysteem en de bijbehorende afbeeldingen. De architect, die de ontwerpen en afbeeldingen heeft gemaakt, stelt dat hij de auteursrechthebbende is, terwijl het echtpaar betoogt dat zij ook rechten hebben op de ontwerpen en dat de architect inbreuk maakt op hun rechten. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de vorderingen van de architect grotendeels zijn toegewezen en die van het echtpaar zijn afgewezen. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waarbij het onder andere ingaat op de samenwerking tussen de architect en het echtpaar, de ontwikkeling van het bouwsysteem en de daaropvolgende juridische stappen. Het hof oordeelt dat de architect de auteursrechthebbende is op de ontwerpen en afbeeldingen, en dat het echtpaar onvoldoende bewijs heeft geleverd voor hun claims. Het hof biedt het echtpaar nog de gelegenheid om te reageren op nagekomen producties van de architect, maar concludeert dat de vorderingen van het echtpaar in het hoger beroep worden afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in auteursrechtelijke geschillen en de rol van creatieve inbreng in het vaststellen van auteursrechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.224.875/02
(zaaknummer rechtbank: 395886)
arrest van 10 september 2024
in de zaak van

1.[appellante]

handelend onder de naam [de eenmanszaak1 vrouw]
appellante
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
2. [appellant]
handelend onder de naam [de eenmanszaak man]
appellant na tussenkomst en voeging
beiden wonende te [woonplaats1]
hierna: [de vrouw] en [de man] , gezamenlijk [het echtpaar]
advocaat: mr. A.A.H.M. van der Wijst
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats2]
geïntimeerde
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: [de architect]
advocaat: E.J. Hengeveld

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 12 juli 2022 heeft, na aanhoudingen op verzoek van [het echtpaar] , op 12 december 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (het proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Partijen hebben vervolgens eerst overleg gevoerd en daarna het hof gevraagd arrest te wijzen.
1.2.
Op verzoek van het hof heeft de advocaat van [het echtpaar] de USB-stick van productie 53 bij de akte van 21 oktober 2015 aan de zijde van [de architect] en de ‘Memorie na tussenkomst en voeging, overlegging producties’ van de zijde van [de man] nagestuurd. Deze stukken zijn toegevoegd aan het dossier. De advocaat van [het echtpaar] heeft daarnaast toegestuurd de ‘Memorie van grieven tevens houdende wijziging en vermeerdering eis in reconventie, overlegging producties’ van de zijde van [de vrouw] met daarin met de hand geschreven notities inzake de verschillen tussen deze beide memories. Het hof heeft deze memorie eveneens toegevoegd aan het dossier. De advocaat van [de architect] heeft op 13 maart 2024 nog een reactie gestuurd op het proces-verbaal. Die reactie is ook aan het dossier toegevoegd.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen hebben in het verleden samengewerkt. Beide partijen vinden dat zij auteursrechten hebben op (afbeeldingen van) een modulebouwsysteem (hierna:
de module) waar zij in hun samenwerking aan hebben gewerkt. Ook vinden beide partijen dat de andere partij inbreuk maakt op die rechten.
2.2.
De procedure bij de rechtbank was alleen tussen [de architect] en [de vrouw] . [de architect] heeft bij de rechtbank onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat hij auteursrechthebbende is op de ontwerpen en afbeeldingen van de module, toen de ‘Woodstackermodule’ genoemd. Ook heeft hij gevorderd dat [de vrouw] wordt veroordeeld iedere inbreuk op zijn auteursrechten en iedere inbreuk op de handelsnaam Woodstacker te staken. Daarnaast vorderde hij een bevel dat zij zich moet onthouden van schadelijke of diffamerende uitlatingen over hem en zijn bedrijf. [de architect] heeft ook de veroordeling van [de vrouw] gevorderd tot betaling van verbeurde dwangsommen tot het maximum van € 75.000,- vanwege het schenden van in een eerder kortgedingvonnis opgelegde verboden. [de vrouw] heeft onder meer de veroordeling van [de architect] gevorderd tot het staken van iedere inbreuk op de biologische modulaire bouwsystemen, meer in het bijzonder het (hierna nader toe te lichten) project Paardenwei. Daarnaast vorderde zij afgifte van onder meer de codes van de Woodstacker website.
2.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van [de architect] voor het grootste deel toegewezen en de vorderingen van [de vrouw] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [de vrouw] is dat de toegewezen vorderingen van [de architect] alsnog worden afgewezen en haar vorderingen alsnog worden toegewezen. [de man] is in hoger beroep tussengekomen in de procedure om ook zelf vorderingen tegen [de architect] in te kunnen stellen en daarnaast heeft hij zich gevoegd aan de zijde van [de vrouw] .

3.Het oordeel van het hof

De uitkomst
3.1.
Het hof komt grotendeels tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. [de architect] is de auteursrechthebbende op de module en op afbeeldingen van de buitenzijde en binnenzijde daarvan die in deze procedure voorliggen. De handelsnaamrechten op Woodstacker kwamen [de architect] en [de man] gezamenlijk toe. [de vrouw] had deze handelsnaamrechten niet. [de architect] kan echter alleen voor de gezamenlijke deelgenoten een handelsnaamverbod vorderen en dat heeft hij niet gedaan. [de vrouw] heeft de door [de architect] onderbouwde schendingen van de door de voorzieningenrechter opgelegde verboden onvoldoende betwist, waardoor zij inzake het kortgedingvonnis het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd. Het hof zal [het echtpaar] nog de gelegenheid bieden om zich uit te laten over de nagekomen producties 111 tot en met 121 van [de architect] met uitzondering van productie 112A tot en met 112E. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Geen misbruik van procesrecht
3.2.
Volgens [de architect] maken [het echtpaar] misbruik van procesrecht. Het hof begrijpt de stellingen van [de architect] zo dat [de man] geen eigen procespositie en geen belang heeft, omdat de vorderingen van [het echtpaar] uitsluitend erop gericht zijn om de vorderingen van [de vrouw] alsnog toegewezen te krijgen. Er wordt volgens [de architect] verzuimd toe te lichten waarom het eigen belang van [de man] of zijn positie moet worden gerespecteerd. Deze inzet van de mogelijkheid tot tussenkomst levert daarom volgens hem misbruik van recht op. Het hof volgt [de architect] daar niet in. Het hof heeft in zijn arrest van 30 januari 2018 op het incident geoordeeld dat [de man] voldoende belang heeft bij tussenkomst en voeging. Dat heeft [de architect] ook onderkend. Dat de vorderingen van [de man] gelijkluidend zijn aan die van [de vrouw] betekent niet dat [de man] zijn bevoegdheid tot tussenkomst (en voeging) heeft gebruikt om [de architect] te schaden, dan wel heeft gebruikt voor een ander doel. Het argument van [de architect] dat [het echtpaar] misbruik van procesrecht hebben gemaakt en daarom in de volledige proceskosten moeten worden veroordeeld, omdat zij onjuiste en onvolledige informatie hebben verschaft en bedrieglijk bewijs hebben verstrekt, zal later in dit arrest worden besproken.
Geen schending van artikel 20 wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)
3.3.
[de architect] voert daarnaast aan dat [het echtpaar] in strijd met artikel 20 Rv de procedure onredelijk hebben vertraagd. Na het hiervoor genoemde arrest van 30 januari 2018 hebben [het echtpaar] hun memories genomen en is de zaak vervolgens op de toen genoemde ‘slaaprol’ geplaatst. In maart 2022, dus vier jaar later, hebben [het echtpaar] de zaak weer opgebracht. Omdat [de architect] ook zelf de mogelijkheid had om de zaak weer op te brengen en er dus ook zelf voor heeft gekozen om dat niet te doen, kan hij niet [het echtpaar] verwijten de procedure onredelijk te hebben vertraagd.
Feiten
3.4.
[het echtpaar] hebben bezwaar geuit tegen (een deel van) de feitenvaststelling in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.19 van het vonnis van 10 mei 2017 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. [1] Het hof stelt daarom zelf de volgende feiten vast.
3.5.
[de architect] is architect en had een eenmanszaak, [de eenmanszaak architect] . Hij werkte in een samenwerkingsverband onder de naam By Bali.
3.6.
[de vrouw] heeft een eenmanszaak met diverse handelsnamen, waaronder de naam [de eenmanszaak1 vrouw] en later ook de naam [de eenmanszaak2 vrouw] . Met deze onderneming houdt zij zich in het bijzonder bezig met het leveren van materialen en installaties voor en het realiseren van biologische ecologische gebouwen.
3.7.
[de man] is de echtgenoot van [de vrouw] en hij had een eenmanszaak met onder meer de handelsnaam [de eenmanszaak man] . Hij hield zich bezig met het geven van adviezen en het verrichten van (interim)-opdrachten op consultancy- en managementniveau in het bijzonder op het gebied van energie.
3.8.
Op 16 december 2011 ontving [de man] een uitnodiging vanuit de gemeente Amsterdam tot het indienen van een initiatief voor een braakliggend terrein, de Paardenwei genoemd. Op 1 februari 2012 heeft hij een plan voor de Paardenwei aan de contactpersoon van de gemeente gestuurd onder de naam Stadsherbergh Kerklingh. In dat plan was de
onderstaande afbeelding opgenomen met een vooraanzicht van deze stadsherberg.
3.9.
In de loop van februari 2012 komen [de vrouw] en [de architect] in contact met elkaar en begin maart 2012 hebben zij een bespreking waar [de man] ook bij was. Op 26 maart 2012 vraagt [de man] of [de architect] wil mee denken en helpen bij het project Paardenwei, nadat hem door de gemeente was gevraagd om een aanvullend plan in te dienen. [de architect] reageert daar positief op. Daarop stuurt [de man] diezelfde dag een aantal mails door naar [de architect] , waaronder de e-mail met zijn plan voor de Paardenwei zoals hij op 1 februari 2012 aan de gemeente had gestuurd.
3.10.
Op 27 maart 2012 heeft [de architect] op zijn computer een eerste schets van een voorgevel gemaakt. Het gaat om de onderstaande afbeelding.
3.11.
Op 30 maart 2012 ontvangt [de man] een e-mail met diverse afbeeldingen van de fabrikant van Holz100, een houtleverancier die in Nederland exclusief leverde aan [de eenmanszaak1 vrouw] . [de man] heeft daarvan onderstaande afbeelding gedeeld met [de architect] .
3.12.
Eveneens op 30 maart 2012 was een bespreking tussen [de man] en [de architect] op het kantoor van [de architect] . Vervolgens hebben [de man] en [de architect] samengewerkt met als doel om projecten op het gebied van ecologische modulaire bouwsystemen te realiseren, waaronder project Paardenwei.
3.13.
In het kader van deze samenwerking heeft [de architect] onder meer de onderstaande ontwerpen/tekeningen gemaakt. [2]
3.14.
Op 22 oktober 2012 heeft [de architect] de domeinnaam www.woodstacker.eu geregistreerd. In november 2012 is voor project Paardenwei een prospectus ‘Huize Kerklingh’ gemaakt onder de naam Woodstacker, waarbij By Bali en [de eenmanszaak1 vrouw] als partners van Woodstacker worden genoemd.
3.15.
[de man] en [de architect] hebben op 21 december 2012 een gezamenlijke octrooiaanvraag ingediend voor een ‘self supporting box-like building unit’. In die aanvraag staat onder meer de onderstaande afbeelding:
3.16.
Eind 2013 is de relatie tussen [de architect] en [de man] verslechterd, omdat [de vrouw] een aandeel claimde in de door [de architect] en [de man] op te richten besloten vennootschap onder de naam Woodstacker.
3.17.
Omstreeks maart 2014 heeft [de vrouw] op haar website www. [de eenmanszaak1 vrouw] .eu en op haar social media accounts diverse berichten geplaatst met de strekking dat [de man] en zij onder de vlag van [de eenmanszaak1 vrouw] doorgaan met Woodstacker onder de naam [de eenmanszaak2 vrouw] . Daarbij zijn afbeeldingen geplaatst van de door [de architect] gemaakte ontwerpen/tekeningen.
3.18.
[de architect] heeft [het echtpaar] , en ook [de vrouw] afzonderlijk, gesommeerd tot het staken en gestaakt houden van (voornamelijk) het maken van inbreuk op de auteursrechten op zijn ontwerpen en tekeningen.
3.19.
[de architect] heeft vervolgens [de vrouw] in kort geding gedagvaard en onder meer een vordering ingesteld tot staking van iedere inbreuk op zijn auteursrechten en op zijn portretrecht en tot staking van het gebruik van de handelsnamen Woodstacker en Finch Buildings. Daarnaast heeft hij een rectificatie gevorderd en een verbod op het doen van schadelijke en/of diffamerende uitlatingen over hem. [de vrouw] heeft diverse tegenvorderingen ingesteld.
3.20.
Bij vonnis in kort geding van 18 juni 2014 [3] heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [de architect] toegewezen en [de vrouw] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 75.000,-. De vorderingen van [de vrouw] zijn afgewezen. Dit kortgedingvonnis is op 24 juni 2014 aan [de vrouw] betekend.
3.21.
[de architect] heeft op 18 december 2014 aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 75.000,- voor uit hoofde van het vonnis in kort geding verbeurde dwangsommen, onder aanzegging van executiemaatregelen.
3.22.
In 2015 stuurt [de vrouw] diverse berichten aan derden of plaatst berichten via socialmediakanalen waarin zij zich beschuldigend uitlaat over [de architect] . Ook in 2016 en in de jaren daarna verschijnen nog een aantal berichten van de zijde van [het echtpaar] over [de architect] of zijn bedrijf.
Omvang hoger beroep
3.23.
[het echtpaar] hebben een akte aanvulling grieven tevens akte aanvulling eis genomen, waar [de architect] bezwaar tegen heeft gemaakt. Volgens [de architect] is deze akte in strijd met de zogenaamde twee-conclusie-regel en is er in dit geval geen reden voor een uitzondering op deze regel. Volgens [het echtpaar] heeft [de architect] dit bezwaar te laat ingediend. Of dit bezwaar al dan niet te laat is ingediend is niet relevant, omdat het hof
in beginsel niet behoort te letten op grieven of een eisvermeerdering die in een later stadium dan in de memorie van grieven worden aangevoerd, tenzij een uitzondering geldt. [4]
3.24.
De eerste vraag die voorligt is of de aanvulling van de grieven en de eis nieuwe grieven, dan wel een vermeerdering van eis inhouden, of alleen een nadere toelichting zijn op de memorie van grieven. In randnummer 134 van de memorie van grieven staat onder meer: “
Ook heeft [het echtpaar] recht op en belang bij een verklaring voor recht, (…), dat door eventuele overtreding van dit verbod geen plicht tot betaling van dwangsommen of schadevergoeding kan zijn ontstaan.” Hieruit is voldoende duidelijk op te maken dat [het echtpaar] ook bezwaren uiten tegen de veroordeling tot betaling van dwangsommen in onderdeel 5.5. van het bestreden vonnis. De aanvulling van grief X in de hiervoor genoemde akte van [het echtpaar] is niet meer dan een expliciete vermelding dat [het echtpaar] opkomen tegen dit oordeel van de rechtbank. Deze aanvulling is daarom een toelaatbare verduidelijking op hun bezwaren tegen het vonnis. Ook de aanvulling van onderdelen
ken
tvan hun vorderingen zijn toelaatbaar, omdat die besloten liggen in grief X. Datzelfde geldt voor de aanvulling van grief XII met de aanvulling van onderdeel
uvan hun vordering. Onderdeel
uvan de vordering in de memorie van grieven luidt “
te verklaren voor recht dat de dwangsom uit het kort geding niet is verbeurd”. Die vordering en de toelichting in grief XII brengen mee dat de beoordeling van de vraag of de dwangsommen uit het kort geding vonnis al dan niet zijn verbeurd, voorligt in dit hoger beroep. [de architect] had daar ook al op gereageerd in zijn memorie van antwoord. De aanvulling dat de dwangsom van € 75.000,- ten onrechte is toegewezen, is daarom niets meer dan een tekstuele aanvulling.
3.25.
Dat ligt anders voor de aanvulling van onderdeel
ven
aavan de vorderingen van [het echtpaar] In de aanvulling van onderdeel
vwordt naast de terugbetaling van wat [de vrouw] heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis (waaronder de betaalde dwangsommen uit dat vonnis) ook terugbetaling gevorderd van de betaalde dwangsommen uit het vonnis in kort geding. Dit is een vermeerdering van eis die het hof vanwege de twee-conclusie-regel die geldt in hoger beroep, buiten beschouwing moet laten, tenzij een uitzondering geldt. Op het moment van het indienen van de memorie van grieven was het voor [het echtpaar] voorzienbaar dat [de architect] de dwangsommen uit het kortgedingvonnis zou executeren, omdat [de architect] daar aanspraak op had gemaakt (zei hiervoor in 3.21). Er had toen echter nog geen betaling van deze dwangsommen plaatsgevonden. Vast staat dat die betaling pas in 2022 is verricht. Het feit dat nu wel betaald is, merkt het hof aan als een nieuw feit waardoor een uitzondering van toepassing is. Deze vermeerdering van eis is alsnog toelaatbaar en niet in strijd met de goede procesorde. Het hof zou het juist in strijd met een goede procesorde vinden als partijen hierover nog in een afzonderlijke procedure zouden moeten procederen. Daarbij is van belang dat [de architect] voldoende de mogelijkheid heeft gehad zich hiertegen te verweren, omdat deze vordering in het verlengde ligt van de hiervoor genoemde grief X.
3.26.
De aanvulling van onderdeel
aavan de vordering van [het echtpaar] is echter niet toelaatbaar. Zoals [de architect] terecht aanvoert, is het betalen van een schadevergoeding door het leggen van executoriaal beslag niet verbonden aan enige grief of stelling uit de memorie van grieven en daarmee dus ook geen onderdeel van het tussen partijen gevoerde debat. Deze vermeerdering van eis is daarom niet alleen in strijd met de twee-conclusie-regel, maar ook met de goede procesorde.
Tussenconclusie over de omvang van het hoger beroep
3.27.
De aanvulling van grieven X en XII en de aanvullingen van onderdelen
k,
t,
uen
vvan de vorderingen van [het echtpaar] zijn toelaatbaar en vallen onder de omvang van dit hoger beroep. De aanvulling van onderdeel
aavan de vordering is niet toelaatbaar en valt daarmee buiten de omvang van dit hoger beroep.
Wat zijn de auteursrechtelijk beschermde werken?
3.28.
[het echtpaar] komen op tegen het oordeel van de rechtbank dat [de architect] auteursrecht toekomt op de ontwerpen die [de architect] in zijn producties 40 en 41 heeft overgelegd. [5] Het hof begrijpt de stellingen van [het echtpaar] zo dat zij vinden dat [de architect] geen creatieve inbreng heeft gehad op de module en dat de creatieve inbreng die er is geweest alleen van [het echtpaar] komt. Zij stellen primair dat het auteursrecht ligt bij [het echtpaar] , subsidiair dat [het echtpaar] en [de architect] gezamenlijk auteursrecht toekomt en meer subsidiair dat geen sprake is van auteursrechtelijke bescherming. Daarbij wijzen zij op het volgende onderscheid (waarbij het hof de door [het echtpaar] gebruikte termen opneemt):
  • ‘het bouwsysteem’ (waaronder wordt verstaan: “duurzaam, tijdelijk, massief hout, stapelbaar, electrisch gevoed, vanuit hoge isolatie bedacht, infraroodverwarming, all-electric, passief huis, drievoudig gecertificeerd glas, energiesluitend, luchtdicht enz”) dat niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt;
  • ‘de module’ (waaronder wordt verstaan: “het waarneembaar object”) die door [het echtpaar] is ontworpen en waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn;
  • de afbeeldingen van ‘de module’ waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn;
  • ‘de geschakelde modules’ die door [het echtpaar] zijn ontworpen en waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn;
  • de afbeeldingen van ‘de geschakelde modules’ waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn.
3.29.
[de architect] voert aan dat op het moment dat hij in contact kwam met [het echtpaar] zij geen bouwsysteem of module hadden ontworpen. [het echtpaar] kunnen geen auteursrechten hebben op de module, omdat zij niets hebben ontworpen. De schetsen die zij hebben overgelegd zijn niet met [de architect] gedeeld of lijken niet op de module en de visualisaties die hij heeft ontworpen. Hij is de enige auteursrechthebbende op de module en de visualisaties, aldus steeds [de architect] .
3.30.
Allereerst ligt de vraag voor of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken in de zin van artikel 10 Auteurswet (Aw) en welke dat zijn. Het auteursrechtelijk werkbegrip is een autonoom begrip dat in de landen van de Europese Unie op uniforme wijze moet worden uitgelegd en toegepast. Het Europese Hof van Justitie stelt twee eisen aan een werk. Ten eerste moet het oorspronkelijk zijn, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de maker. Ten tweede kunnen alleen de bestanddelen die de uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping zijn, als werk worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de uitdrukkingsvorm van het voorwerp van de auteursrechtelijke bescherming voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar moet zijn. [6]
3.31.
Partijen zijn het er terecht over eens dat een ecologisch modulair (houten) bouwsysteem op zichzelf niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt. Zoals uit de hiervoor genoemde eisen volgt, kan alleen een concrete uitdrukkingsvorm een auteursrechtelijk beschermd werk zijn, omdat het anders niet nauwkeurig en objectief identificeerbaar is. Uit de stellingen van partijen maakt het hof op dat de vraag of sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken zich toespitst op de module zoals weergegeven in de afbeeldingen die [de architect] in producties 40 en 41 heeft overgelegd en die de rechtbank ook tot uitgangspunt heeft genomen in haar beoordeling. Het hof verwijst in dat kader ook naar de hiervoor in 3.28 weergegeven opsomming van [het echtpaar] (vanaf de tweede ‘bullet’).
3.32.
Voor zover [het echtpaar] ook naar andere afbeeldingen en schetsen hebben gewezen, die zij hebben overgelegd, hebben zij niet toegelicht dat dit een weergave van een ander werk is. [het echtpaar] hebben bovendien onvoldoende onderbouwd van welke afbeeldingen zij dan een beoordeling willen en wat per overgelegde afbeelding de auteursrechtelijke beschermde trekken zijn. [7] Het is eveneens onduidelijk wat [het echtpaar] bedoelen met “project Paardenwei”. [het echtpaar] vorderen in hun vordering onder
fweliswaar ook (primair) een verklaring voor recht dat het auteursrecht daarop bij hen ligt, maar zij hebben onvoldoende toegelicht welk werk zij met dit project bedoelen, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof zal daarom beoordelen of de module, zoals volgens [het echtpaar] weergegeven in de afbeeldingen van (in ieder geval) producties 40 en 41, een auteursrechtelijk beschermd werk is. Daarbij zal het hof eerst de afbeeldingen van de buitenkant van de module beoordelen en daarna de afbeeldingen van de binnenzijde.
3.33.
Een voorwerp is oorspronkelijk (het eerste vereiste voor een auteursrechtelijk beschermd werk, zie hiervoor in 3.30) als het de persoonlijkheid van de maker weerspiegelt die tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van de maker bij de totstandkoming van het voorwerp. [8] Ook een verzameling of een bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Auteurswet, als de verzameling/selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt. [9] Een voorwerp is niet oorspronkelijk indien voor de vervaardiging ervan technische overwegingen, regels of andere beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid of daarvoor een ruimte laten die zo beperkt is dat het idee samenvalt met de uitdrukking ervan. [10] Alles wat een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarin geen creatieve arbeid van welke aard ook valt aan te wijzen, valt buiten auteursrechtelijke bescherming. [11]
3.34.
De eerste afbeelding van productie 40 is een afbeelding van een vooraanzicht van - zoals [het echtpaar] het noemen - geschakelde modules (zie hiervoor in 3.28 de laatste twee ‘bullets’). Deze afbeelding heeft [de architect] gemaakt. Het gaat om onderstaande afbeelding.
3.35.
Deze afbeelding bevat duidelijk vrije creatieve keuzes van de maker, zoals de keuze voor het aantal (gedeeltelijk) zichtbare woningen met balkons, de keuze voor de schaduwwerking en de keuze voor de plaatsing van de personen, de vogel en de overige voorwerpen. Volgens [het echtpaar] vormt deze afbeelding een combinatie van de foto van het casco van de Holz100 leverancier (zie hiervoor in 3.11) en een reeds bestaand kozijn en is daarom geen sprake van een creatieve inbreng (van [de architect] ). Het hof is van oordeel dat de afbeelding als geheel een auteursrechtelijk beschermd werk is. Dit leidt echter niet tot een oordeel over de auteursrechtelijke bescherming van de module, omdat op deze afbeelding een te beperkt deel van de modules zichtbaar is.
3.36.
De afbeeldingen van de volledige module staan hieronder.
3.37.
[de man] en [de architect] hebben een octrooi verkregen voor (de technische werking van) de module. De hierboven afgebeelde zwart-wit afbeelding komt overeen met een afbeelding bij de octrooiaanvraag (zie hiervoor in 3.15). Dat octrooi is inmiddels vervallen. Het bestaan van dit vroegere octrooi moet bij de beoordeling van de vraag of de module auteursrechtelijke bescherming toekomt in aanmerking worden genomen voor zover dit octrooi het mogelijk maakt te achterhalen met welke overwegingen bij de keuze van de verschijningsvorm van (de diverse elementen van) de module rekening is gehouden. [12] Het hof is van oordeel dat de rechthoekige vormgeving van de module is bepaald door technische en functionele eisen, omdat de module verplaatsbaar en stapelbaar moet zijn. Datzelfde geldt voor de elementen die nodig zijn om de module aan elkaar te kunnen schakelen. Tussen partijen bestaat geen discussie dat dit geen beschermde elementen zijn en zij hebben ook geen andere concrete stellingen hierover ingenomen.
3.38.
Het naar buiten laten doorlopen van de wanden van de module (ook ‘het kader’ genoemd) is een beeldbepalend element dat wel een vrije creatieve keuze is van de maker, zoals zowel door [de architect] als door [het echtpaar] wordt aangevoerd. Deze keuze in combinatie met de keuze van hoever de pui naar achteren wordt geplaatst, zijn keuzes die creatief zijn en niet uitsluitend technisch of functioneel zijn bepaald. Deze brengen weliswaar mee dat een buitenruimte ontstaat met schaduwwerking, maar de diepte en de vormgeving van de buitenruimte bieden voldoende ruimte voor creatieve vrijheid. Ook de keuze voor een schuifpui met twee gelijke delen in combinatie met het glazen balkon aan de voorzijde, zijn creatieve keuzes binnen het ontwerp van de module. Zoals [de architect] aanvoert, brengt dit symmetrie in de module en wordt daardoor de omkadering zo min mogelijk onderbroken. Het dichte vlak boven de schuifpui is ook een creatief, dan wel esthetisch element, zoals ook beide partijen aanvoeren. [de architect] heeft nog toegelicht dat hij dit vlak heeft toegevoegd om het uiterlijk te laten aansluiten bij het uiterlijk van de voorzijdes van de gebouwen die naast dit nog te ontwikkelen gebouw aan de Paardenwei staan. Dat dit vlak de mogelijkheid biedt voor het ‘wegwerken’ van een ventilatiesysteem, zoals [het echtpaar] aanvoeren, maakt nog niet dat er daardoor geen of onvoldoende ruimte is voor creatieve vrijheid bij de vormgeving van dit vlak. Datzelfde geldt voor de keuze van een glazen balkon aan de achterzijde. Daarbij wijst het hof erop dat de schuifpui, de glazen balkons en het dichte vlak boven de schuifpui op zichzelf niet beschermde elementen zijn, omdat die afzonderlijke elementen niet oorspronkelijk zijn.
3.39.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de
combinatievan de hiervoor genoemde elementen - de doorlopende wanden met de naar achter gelegen pui, de glazen balkons en de schuifpui met het dichte vlak erboven - maakt dat de module, zoals hiervoor afgebeeld in 3.36, een auteursrechtelijk beschermd werk is. Dat de module niet oorspronkelijk is vanwege het al bestaande vormgevingserfgoed is door [het echtpaar] onvoldoende onderbouwd. De foto van de leverancier van Holz100 met een houten casco van een ‘prefab module’ aan een hijskraan, zoals hiervoor in 3.11 is afgebeeld, tast de oorspronkelijkheid niet aan. De combinatie van de hiervoor genoemde creatieve keuzes die beeldbepalend zijn voor de module blijken namelijk niet uit de afbeelding van het casco. Ook de afbeeldingen die [het echtpaar] in productie 51 hebben overgelegd tasten de oorspronkelijkheid van de module niet aan. Niet alleen zijn deze afbeeldingen niet gedateerd, waardoor niet duidelijk is of deze al voor maart 2012 tot het vormgevingserfgoed behoorden, maar ook wijken de totaalindrukken van deze afbeeldingen zodanig af van de module dat geen sprake is van een verveelvoudiging die de oorspronkelijkheid van de module in de weg zou staan.
3.40.
Tot slot bevinden zich in producties 40 en 41 van [de architect] de onderstaande afbeeldingen van de binnenzijde van de module.
3.41.
[de architect] heeft het ontwerpproces bij deze afbeeldingen toegelicht. [13] Uit dat ontwerpproces en de afbeeldingen zelf, maakt het hof op dat deze een aantal vrije creatieve keuzes van de maker tonen, zoals de vorm van het (badkamer/keuken)meubel, de precieze plaatsing van de overige meubels, objecten en personen en het bepalen van de lichtinval met de daarbij horende schaduwwerking. Op zichzelf zijn de afbeeldingen van een bed, bank, plant of ander voorwerp in een interieur geen auteursrechtelijk beschermde elementen. De afbeeldingen als geheel met de combinatie van de daarop getoonde elementen zijn echter wel voldoende oorspronkelijk en zijn daarom auteursrechtelijk beschermde werken, met dien verstande dat de beschermingsomvang beperkt is.
[de architect] is auteursrechthebbende op de module en de afbeeldingen daarvan
3.42.
[het echtpaar] betwisten niet dat [de architect] de hiervoor in 3.34 en 3.36 weergegeven afbeeldingen op zijn computer heeft gemaakt, maar voeren primair aan dat het auteursrecht op deze afbeeldingen en daarmee het uiterlijk van de module hen toekomt. Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben zij toegelicht dat zij daarmee bedoelen dat [de architect] de visualisaties weliswaar heeft gemaakt, maar dat hij dit aan de hand van de schetsen en aanwijzingen van [de man] en [de vrouw] heeft gedaan. Zij stellen dat alle beeldbepalende elementen van de module door hen zijn bepaald en dat [de architect] deze alleen maar heeft opgenomen in zijn digitale visualisatie van de module zonder eigen creatieve keuzes ten opzichte van hun werk. Daarbij wijzen zij ook op de chronologie.
3.43.
Vast staat dat [de architect] begin maart 2012 een bespreking heeft gehad met [de vrouw] en [de man] waar is gesproken over het project Paardenwei. Op 26 maart 2012 heeft [de man] zijn plan voor de Paardenwei naar [de architect] gestuurd (zie hiervoor in 3.9). Volgens hen bevat dat plan de cruciale beeldbepalende vereisten voor de module, zoals het aantal wanden, het aantal modules, de wandafwerking en het interieur. In dit plan staat naast een investeringsbegroting en een exploitatie met opbrengsten en kosten een omschrijving van ‘het concept’. Daarin staat onder meer dat 48 units gestapeld kunnen worden, waarbij het bouwwerk van natuurlijke materialen wordt gemaakt. Daarbij staat: “
Hoge isolatiewaarde; Passiefhuis-niveau (…) Toepassing van o.a. houtbouw, vlasisolatie, kozijnen met drievoudig glas. Uitstraling kan afhankelijk van Welstandeisen uitgevoerd worden met hout of steenachtig materialen.” Daarnaast staat een afbeelding van een vooraanzicht van dit plan. De volgende dag heeft [de architect] een eerste schets gemaakt van een gedeelte van een vooraanzicht (zie hiervoor in 3.10). De afbeelding uit het plan
Paardenwei staat hieronder als bovenste weergegeven en de schets van [de architect] daaronder.
3.44.
Op de schets van [de architect] is de combinatie van het glazen balkon, de naar achter geplaatste pui en het dichte vlak boven de pui zichtbaar. Dat deze elementen op dat moment waren bepaald door [de man] of [de vrouw] volgt niet uit hun stellingen en daarbij gevoegde onderbouwing. [het echtpaar] hebben niet toegelicht hoe en waarom de randvoorwaarden, uitgangspunten en toelichtingen die in het plan van [de man] voor de Paardenwei staan, per definitie zouden leiden tot de specifieke vormgeving van het vooraanzicht in de schets (onder) van [de architect] . De afbeelding die [de man] zelf bij het plan heeft gevoegd (boven) biedt daar in ieder geval geen aanwijzing voor. Op de schetsen die [de man] bij de memorie van grieven heeft overgelegd, is wel een naar achter geplaatste pui zichtbaar, maar deze dateren naar eigen zeggen van [de man] van 30 maart 2012, dus 3 dagen na deze eerste schets van [de architect] . Datzelfde geldt voor de foto van de hijskraan met houten casco van Holz 100 die [de man] op 30 maart 2012 naar [de architect] heeft gestuurd.
3.45.
Nergens blijkt uit dat de mondelinge informatie die [het echtpaar] vóór 27 maart 2012 aan [de architect] hebben verstrekt direct van invloed was op de hiervoor genoemde auteursrechtelijk relevante elementen uit deze eerste schets van [de architect] . Dat [de architect] nog geen kennis had over het bouwen van houten modules en dat hij daarover informatie van [het echtpaar] heeft gekregen, maakt niet dat [de architect] het ontwerp van de module onder leiding en toezicht van [het echtpaar] in de zin van artikel 6 Auteurswet (Aw) heeft gemaakt. Ook als het aantal modules, de afmetingen per module, het materiaal (Holz 100 of CLT), de stapelbaarheid, het hergebruik, het lage energieverbruik en de wijze waarop dat kan worden gerealiseerd, allemaal - zoals zij stellen - door [het echtpaar] zijn bepaald en zijn gedeeld met [de architect] , maakt dit [het echtpaar] nog niet de makers van de auteursrechtelijk beschermde afbeeldingen en van de module zelf. Daaruit volgt namelijk niet dat de afbeeldingen van [de architect] tot stand zijn gebracht naar een eigen ontwerp van [het echtpaar] Ook uit de door [het echtpaar] overgelegde schetsen en afbeeldingen kan dit niet worden afgeleid. De door hen overgelegde schetsen en afbeeldingen bevatten geen duidelijk kenbaar ontwerp van een module. Dat geldt niet alleen voor het hiervoor getoonde vooraanzicht bij het plan Paardenwei, maar ook voor de overgelegde aantekeningen en schetsen van [de man] , de schetsen van [de vrouw] en de foto’s van ‘Festival of Cools’. [14] [het echtpaar] stellen dat zij op dit festival een gebouw hebben neergezet waar zij onder meer het auteursrecht op hebben en waarop [de architect] heeft doorontwikkeld. Dat volgt echter niet uit de feiten. Nog los van het feit dat dit festival in oktober 2013 was, dus ruim een jaar na de afbeeldingen van [de architect] , is op de overgelegde foto’s geen gebouw zichtbaar. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben [het echtpaar] toegelicht dat zij met dunne houten latjes de buitenvorm van een module hebben opgebouwd, maar dat zij daar geen ontwerptekening voor hebben gemaakt.
3.46.
Ook de subsidiaire stelling van [het echtpaar] dat zij een gezamenlijk auteursrecht met [de architect] hebben op de module, slaagt niet. Het overdragen van kennis kan weliswaar invloed hebben op de maker van een werk, maar leidt niet per definitie tot een gezamenlijk werk. Zoals uit het voorgaande volgt, hebben [het echtpaar] onvoldoende onderbouwd dat de (technische) kennis die zij hebben gedeeld met [de architect] het uiterlijk van de module zodanig heeft bepaald dat zij daarom als mede-maker moeten worden beschouwd. Dat die afbeeldingen ook het persoonlijk stempel van [het echtpaar] weerspiegelen volgt niet uit de feiten, zoals hiervoor in 3.43 tot en met 3.45 is toegelicht. Dat de schets van de module ook is opgenomen in de octrooiaanvraag die [de man] en [de architect] gezamenlijk hebben ingediend, maakt nog niet dat die visualisatie van de module mede door Theo is gemaakt. [de architect] heeft voldoende onderbouwd dat hij die schets heeft gemaakt.
[de architect] is ook auteursrechthebbende op de afbeeldingen van de binnenzijde
3.47.
Van de afbeeldingen van de binnenzijde van de module (zie hiervoor in 3.40) staat ook vast dat [de architect] deze heeft gemaakt. [het echtpaar] stellen weliswaar dat de creatieve inbreng van [de architect] bij deze afbeeldingen nihil is, maar laten na te onderbouwen welke inbreng zij zelf hebben gehad bij deze afbeeldingen. [het echtpaar] zijn daarom geen auteursrechthebbenden op deze afbeeldingen. De door [de vrouw] overgelegde schetsen, waarvan zij in hoger beroep stellen dat [de man] die met [de architect] heeft gedeeld, maken dat niet anders, omdat die schetsen duidelijk afwijken van de afbeeldingen die hier voorliggen. [15] Het voorbeeld dat [het echtpaar] geven over de rode keuken - namelijk dat [de architect] die kleur zou hebben ‘gepapegaaid’ van [het echtpaar] - kan het hof niet plaatsen, omdat de afbeelding waarop een keuken zichtbaar is een witte keuken bevat (zie de eerste afbeelding links in 3.40).
Tussenconclusie over het auteursrecht
3.48.
De hiervoor in 3.34, 3.36 en 3.40 opgenomen afbeeldingen als geheel zijn auteursrechtelijk beschermde werken waarvan het auteursrecht toekomt aan [de architect] . Ook het auteursrecht op de module rust bij [de architect] . De omvang van het auteursrecht op de module is beperkt tot de
combinatievan de doorlopende wanden met de naar achter gelegen pui, de glazen balkons en de schuifpui met het dichte vlak erboven.
3.49.
Deze oordelen brengen mee dat de vorderingen van [het echtpaar] onder
fen
gzullen worden afgewezen.
Beroep op auteursrechten niet onaanvaardbaar
3.50.
Het hof begrijpt de zesde grief van [het echtpaar] zo dat zij vinden dat [de architect] misbruik van recht maakt, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door met een beroep op zijn auteursrechten [de vrouw] (en indirect ook [de man] ) te verbieden de module en de afbeeldingen te verveelvoudigen, waardoor zij niet meer kunnen maken wat zij al bedacht hadden voordat zij [de architect] leerden kennen. Anders dan [het echtpaar] lijken te veronderstellen is het niet zo dat [de architect] met zijn vorderingen aanspraak maakt (of kan maken) op het modulair bouwen met hout. Dit brengt mee dat de toewijzing van de auteursrechtvorderingen van [de architect] niet tot gevolg heeft dat [het echtpaar] geen houten modules zouden mogen maken. Tussen partijen is ook niet in geschil dat duurzame houten modules in allerlei soorten en maten bestaan. [16] [het echtpaar] mogen alleen geen modules bouwen die inbreuk maken op de auteursrechten van [de architect] . Dat betekent dat zij geen module mogen maken met eenzelfde totaalindruk als de module van [de architect] . Daarbij is de combinatie van de auteursrechtelijk relevante elementen van die module, zoals hiervoor in 3.38 en 3.39 benoemd, bepalend.
3.51.
Uit de stukken volgt dat [het echtpaar] in maart 2012 nog geen duidelijk kenbaar ontwerp van een module hadden (zie hiervoor in 3.45). Dat geldt ook voor de schetsen die [de vrouw] in producties 15 en 38 hebben overgelegd. Deze zijn onvoldoende uitgewerkt om te kunnen dienen als een visualisatie van een concrete module. Waarom zij dan door de inbreukvorderingen van [de architect] zodanig onevenredig zouden worden beperkt in hun mogelijkheden om zelf houten modules te bouwen dat [de architect] zich niet op zijn auteursrechten zou mogen beroepen, hebben [het echtpaar] onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat daarom hieraan voorbij en zal de vordering van [het echtpaar] onder
dafwijzen. In het verlengde van dit oordeel zal de vordering onder
look worden afgewezen.
Inbreuk
3.52.
[de architect] heeft als auteursrechthebbende het uitsluitend recht om de afbeeldingen en de module openbaar te maken en te verveelvoudigen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.8 geoordeeld dat de afbeeldingen die [de architect] in productie 31 in de kortgedingprocedure heeft overgelegd dezelfde zijn als de afbeeldingen van [de architect] in producties 40 en 41 in deze procedure en waarvan hiervoor is geoordeeld dat [de architect] daar de auteursrechthebbende op is. De rechtbank gaat vervolgens uit van de stelling van [de architect] dat [de vrouw] deze afbeeldingen ook na de veroordeling in kort geding online heeft gebruikt zonder toestemming van [de architect] . De rechtbank concludeert vervolgens dat dit handelen van [de vrouw] een schending oplevert van de auteursrechten van [de architect] . Tegen deze overweging hebben [het echtpaar] geen kenbare grief gericht. Ze hebben in hun zesde grief weliswaar aangevoerd dat de modules die zij (vanaf) eind 2017 ‘in de markt zetten’ geen inbreuk maken op enige auteursrechten van [de architect] , maar daar gaat dit oordeel van de rechtbank niet over. De overige stellingen van [het echtpaar] over inbreuk bouwen voort op hun primaire, subsidiaire en meer subsidiaire stelling dat zij de auteursrechthebbenden zijn, dan wel dat sprake is van gezamenlijk auteursrecht dan wel dat geen sprake is van auteursrechtelijke bescherming op de afbeeldingen en de module (zie hiervoor in 3.28). Het oordeel van de rechtbank dat dit handelen van [de vrouw] een schending oplevert van de auteursrechten van [de architect] staat daarmee vast.
Geen verklaring van niet-inbreuk
3.53.
[het echtpaar] vorderen in hun vordering onder
men
nverklaringen voor recht dat [het echtpaar] mogen blijven bouwen wat is afgebeeld in hun productie 50 en dat dit geen inbreuk maakt op “
enig verbod in het bodemvonnis of kortgedingvonnis, noch op enig recht van [de architect]”. Het argument van [de architect] dat deze nieuwe vordering in strijd zou zijn met het grievenstelsel of de devolutieve werking gaat niet op. Het staat [het echtpaar] vrij om in hoger beroep hun eis te wijzigen of aan te vullen en daarmee de rechtsstrijd uit te breiden als dit tijdig wordt gedaan en niet in strijd is met de goede procesorde. Het gemis van instantie is daarbij niet doorslaggevend. [het echtpaar] hebben deze vordering in hun memorie van grieven naar voren gebracht, zodat dit tijdig is gedaan en [de architect] voldoende mogelijkheid heeft gehad om hierop te reageren. Door [de architect] is niet onderbouwd dat deze vordering leidt tot onredelijke vertraging van de procedure, dan wel tot onredelijke bemoeilijking van zijn verdediging. Deze vordering van ‘niet-inbreuk’ ligt bovendien in het verlengde van de inbreukvorderingen van [de architect] .
3.54.
In productie 50 bevinden zich 33 (detail)foto’s van zowel de buitenzijde als de binnenzijde van een houten module die [het echtpaar] naar eigen zeggen eind 2017 in de markt hebben gezet, waaronder de onderstaande foto’s.
3.55.
Voor de beoordeling van de vraag of deze modules voldoende afwijken van de module van [de architect] moet het hof de totaalindrukken van beide modules met elkaar vergelijken. Het hof is het eens met [de architect] dat een goede beoordeling hiervan op grond van de door [het echtpaar] overgelegde foto’s moeilijk te maken is. Zo is het niet (goed) zichtbaar of de pui op eenzelfde diepte naar achter is geplaatst als de pui bij de module van [de architect] , of sprake is van glazen balkons die over de hele breedte lopen en of de totaalindruk van de combinatie van deze elementen met het vlak boven de schuifpui wel of niet hetzelfde is. Wel is zichtbaar dat deze modules een combinatie van deze elementen bevatten, waardoor inbreuk niet valt uit te sluiten. Daarom zullen de gevorderde verklaringen voor recht van geen inbreuk worden afgewezen.
Handelsnaamrecht was een gezamenlijk recht van [de man] en [de architect]
3.56.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.10 heeft geoordeeld, is voor het handelsnaamrecht niet relevant wie de naam heeft bedacht. Een handelsnaamrecht is verbonden aan de onderneming die onder die naam wordt gevoerd. Zowel uit de stellingen van [het echtpaar] als die van [de architect] volgt dat de handelsnaam Woodstacker werd gevoerd ten behoeve van de door [de man] en [de architect] samen op te richten onderneming Woodstacker B.V. Het hof volgt [het echtpaar] daarom in hun stelling dat deze handelsnaam ook alleen voor dit doel mocht worden gebruikt en dat als deze onderneming niet meer wordt gevoerd, geen recht bestaat op ander gebruik. Voor zover uit de stellingen en vorderingen van [het echtpaar] ook moet worden begrepen dat zij zelf een beroep doen op het handelsnaamrecht, geldt hetzelfde. Dit handelsnaamrecht kwam alleen de onderneming (in oprichting) van [de man] en [de architect] toe. Het was dus een gezamenlijk recht van [de man] en [de architect] . Omdat de onderneming uiteindelijk helemaal niet meer is opgericht en de samenwerking is geëindigd, is het handelsnaamrecht geëindigd. Op de mondelinge behandeling bij het hof hebben [de man] en [de architect] ook bevestigd dat zij geen belang meer hebben bij deze handelsnaam.
3.57.
Dat [de architect] deze handelsnaam heeft geregistreerd in het handelsregister als een handelsnaam van zijn eenmanszaak is geen inbreuk op het gezamenlijke handelsnaamrecht van [de man] en [de architect] , omdat de registratie op zichzelf geen gebruik als handelsnaam meebrengt. Door [het echtpaar] is niet onderbouwd dat [de architect] deze handelsnaam ook daadwerkelijk heeft gevoerd voor zijn eenmanszaak. [de vrouw] kwam geen recht toe op de handelsnaam Woodstacker, omdat zij niet is toegetreden tot de nog op te richten onderneming en dus zelf geen onderneming (in oprichting) voerde onder deze naam. Anders dan [het echtpaar] in hun derde grief aanvoeren, volgt dit ook uit de prospectus van ‘Huize Kerklingh’ van november 2012, omdat daar de eenmanszaak van [de vrouw] als partner van Woodstacker staat vermeld en dus niet als (mede) naamvoerder. [17] Dit brengt mee - zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.20 heeft geoordeeld en welk oordeel het hof overneemt - dat de uitlating van [de vrouw] dat zij recht had op de handelsnaam Woodstacker ook onrechtmatig was tegenover [de architect] .
3.58.
Dit brengt mee dat grief III voor zover die betrekking heeft op het recht van [de vrouw] op het handelsnaamrecht en grief X niet slagen en dat de vorderingen onder
ren
svan [de vrouw] worden afgewezen. [de man] komt - gelet op zijn bevestiging op de mondelinge behandeling bij het hof en het oordeel hiervoor - geen belang toe bij zijn vorderingen onder
ren
s, zodat ook deze zullen worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering onder
tvan [het echtpaar]
3.59.
Dat is anders als het gaat om de klachten van [het echtpaar] tegen de handelsnaamvordering van [de architect] die is toegewezen in 5.3 van het bestreden vonnis. Zoals hiervoor geoordeeld kwam de handelsnaam Woodstacker [de architect] en [de man] gezamenlijk toe. Dat betekent dat [de architect] en [de man] ten aanzien van dit handelsnaamrecht gezamenlijk gerechtigd zijn en dat in zoverre sprake is van een gemeenschap waarop titel 3.7 BW van toepassing is. Op zich is [de architect] zelfstandig bevoegd om voor de gemeenschap een verbod op het gebruik van de handelsnaam te verkrijgen (vergelijk artikel 3:171 BW), maar dan moet hij daarbij wel optreden voor de gezamenlijke deelgenoten, dus ook voor [de man] . Uit zijn processtukken volgt dat niet. In tegendeel, hij vordert in hoger beroep ook de veroordeling van [de man] voor de schade tot vergoeding waarvan [de vrouw] door de rechtbank is veroordeeld, waaronder het gebruik van de handelsnaam Woodstacker. [18] Dit brengt mee dat grief IX van [het echtpaar] slaagt, voor zover deze klaagt over de veroordeling in 5.3 van het bestreden vonnis.
Geen schending bedrijfsgeheimen of onrechtmatig handelen [de architect]
3.60.
Volgens [het echtpaar] heeft [de architect] onrechtmatig gehandeld, dan wel wanprestatie gepleegd door de afgesproken geheimhouding te schenden. [de architect] gebruikt de informatie die hij van [het echtpaar] en meer in het bijzonder van [de man] heeft ontvangen in strijd met de geheimhoudingsafspraak voor zijn eigen onderneming, aldus [het echtpaar] Zij verwijzen daarvoor naar hun producties 52 en 58. Daarnaast vinden [het echtpaar] dat [de architect] geen uitlatingen mag doen die inhouden dat hij bedenker, ‘founder’ of ‘father’ is van Woodstacker of van het project Paardenwei.
3.61.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat alle overgelegde documenten die [het echtpaar] aan [de architect] hebben gestuurd onder geheimhouding zijn verstrekt, wat [de architect] betwist, hebben [het echtpaar] onvoldoende onderbouwd dat [de architect] deze geheimhouding heeft geschonden. Uit het door [het echtpaar] overgelegde overzicht van het gebruik door [de architect] in producties 52 en 58 volgt niet dat [de architect] afbeeldingen die hij van [de man] heeft ontvangen heeft gebruikt voor zijn eigen onderneming. Zo komen de afbeeldingen rondom de module in productie 58.1A en 58.1B die [de man] bij zijn e-mail van 11 april 2012 aan [de architect] had gestuurd (van onder meer een ventilatorunit en een elektrische doorstroomverwarmer) niet voor in productie 58.1C waar het gebruik door [de architect] wordt getoond. Ook blijkt niet uit de stukken dat [de architect] afbeeldingen of teksten heeft gebruikt uit het plan voor de Paardenwei of uit andere informatie van [het echtpaar] Datzelfde geldt voor de uitingen als bedenker, ‘founder’ of ‘father’ van Woodstacker. Door [het echtpaar] is niet onderbouwd wanneer, hoe en waar [de architect] zich op die wijze heeft uitgelaten.
3.62.
Voor zover [het echtpaar] bedoelen dat [de architect] onrechtmatig handelt door met zijn onderneming de module aan te prijzen en daarbij de afbeeldingen te gebruiken als hiervoor in 3.34, 3.36 en 3.40 zijn opgenomen, faalt dit vanwege het oordeel dat de auteursrechten op de module en deze afbeeldingen bij [de architect] rusten. Dit geldt ook voor de stellingen van [het echtpaar] over slaafse nabootsing. [het echtpaar] hadden nog geen concreet ontwerp van een module, laat staan een module op de markt gezet, zodat van slaafse nabootsing door [de architect] geen sprake kan zijn.
3.63.
Om deze redenen zullen vorderingen
a,
b,
c,
e,
h,
i, jen
ovan [het echtpaar] worden afgewezen.
Afgifte gegevens
3.64.
In het verlengde van het voorgaande zal ook de vordering onder
wvan [het echtpaar] worden afgewezen. Omdat [de architect] niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [het echtpaar] bestaat er geen grondslag voor toewijzing van deze vordering.
Dwangsommen kort geding
3.65.
Volgens [het echtpaar] heeft de rechtbank [de vrouw] onterecht veroordeeld tot betaling van € 75.000,- voor verbeurde dwangsommen uit het kortgedingvonnis. [de vrouw] voert aan dat zij heeft voldaan aan de veroordeling tot het plaatsen van een rectificatie en dat zij uit vrees voor het verbeuren van dwangsommen op de dag van dat vonnis de social-media-accounts aan [de man] heeft overgedragen, waardoor er geen dwangsommen zijn verbeurd.
3.66.
In het vonnis in kort geding is [de vrouw] onder meer veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van iedere inbreuk op de auteursrechten en portretrechten van [de architect] , het staken en gestaakt houden van het gebruik van de handelsnaam Woodstacker en zich te onthouden van schadelijke of diffamerende uitlatingen over [de architect] of zijn onderneming. Daarbij heeft de voorzieningenrechter expliciet de websites van [de vrouw] en het Twitter-, LinkedIn- en Facebookaccount van [de eenmanszaak2 vrouw] genoemd.
3.67.
Ook als het klopt dat [de vrouw] haar social-media-accounts op de dag van het kortgedingvonnis heeft overgedragen aan [de man] , ontslaat dat haar nog niet van het voldoen aan genoemde verboden. Zij diende ervoor te zorgen dat op of via die accounts geen afbeeldingen en teksten stonden of werden geplaatst (al dan niet door iemand anders) die in strijd waren met de opgelegde verboden. Net zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.15 en 4.16 van het bestreden vonnis heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat [de vrouw] de overtredingen die [de architect] in zijn producties heeft getoond niet onderbouwd heeft betwist, waardoor ook het hof van die overtredingen uit gaat. [de vrouw] heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend dat zij de door [de architect] overgelegde berichten van 24 juni, 27 augustus, 27 september en 5 en 6 oktober 2015 naar diverse relaties van [de architect] heeft gestuurd. [19] In deze berichten schrijft [de vrouw] onder meer over aangifte van diefstal tegen [de architect] . Deze e-mails zijn stuk voor stuk in strijd met het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod tot het doen van schadelijke of diffamerende uitlatingen over [de architect] . Ook grief XII slaagt dus niet en de vorderingen van [het echtpaar] onder
uen onder
vvoor zover die betrekking hebben op de betaalde dwangsommen uit het vonnis in kort geding, zullen worden afgewezen.
Dwangsommen deze procedure
3.68.
[de vrouw] vordert terugbetaling van alles wat zij op grond van het vonnis aan [de architect] heeft voldaan (vordering onder
t) en [het echtpaar] vorderen een verklaring voor recht dat de in rechtsoverweging 5.5 opgelegde dwangsommen niet zijn verbeurd (vordering onder
k; zie ook hiervoor in 3.24).
3.69.
Ook in het bestreden vonnis is [de vrouw] onder meer veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van iedere inbreuk op de auteursrechten van [de architect] , het staken en gestaakt houden van het gebruik van de handelsnaam Woodstacker en zich te onthouden van schadelijke of diffamerende uitlatingen over [de architect] of zijn onderneming. Gelet op de hiervoor gegeven oordelen slagen de klachten van [het echtpaar] tegen de oordelen van de rechtbank over het auteursrecht en de uitlatingen niet. Dit brengt mee dat als [de vrouw] na betekening van het vonnis in strijd heeft gehandeld met de opgelegde verboden in 5.2 en 5.4 van het vonnis, zij de in 5.5 van het vonnis opgenomen dwangsommen heeft verbeurd (artikel 611a Rv).
3.70.
[de architect] voert aan dat sprake is van blijvende inbreuken door [de vrouw] , waarbij hij onder meer wijst op de hieronder weergegeven afbeeldingen die ook op 27 april 2022 op Pinterest stonden. [20]
3.71.
Op 28 april 2022 stonden op de bedrijvenpagina f6s.com onder meer de hieronder weergegeven afbeeldingen en teksten. [21]
3.72.
Op diezelfde dag stond op de website finchbuildings.wordpress.com het hieronder afgebeelde bericht, waarvan [de vrouw] op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft erkend dat zij dit erop heeft geplaatst. [22]
3.73.
Al de hiervoor getoonde afbeeldingen en berichten zijn schendingen van de verboden die de rechtbank heeft opgelegd. Het plaatsen van de module in een andere omgeving, zoals het bos en het aanbrengen van het logo of de naam [de eenmanszaak2 vrouw] op de zijkant, geeft geen andere totaalindruk dan de afbeelding van de module waar [de architect] de auteursrechthebbende van is, waardoor sprake is van inbreuk op de auteursrechten van [de architect] . De afbeelding van de voorzijde van modules, zoals hiervoor in 3.71 getoond, is identiek aan de afbeelding van [de architect] (zie 3.34), zodat [de vrouw] inbreuk maakt op het exclusieve recht van [de architect] om deze afbeelding te verveelvoudigen en openbaar te maken. Daarnaast schendt [de vrouw] met het bericht over de aangifte van diefstal tegen [de architect] en zijn onderneming het verbod om schadelijke uitlatingen te doen.
3.74.
Uit de door [de architect] voor de mondelinge behandeling bij het hof overgelegde productie 113E maakt het hof op dat het vonnis (in ieder geval) op 31 maart 2022 aan [de vrouw] is betekend. Dit is ook op de mondelinge behandeling bij het hof ter sprake gekomen. Ook volgt uit die producties dat de meeste van de hiervoor gegeven voorbeelden in oktober en november 2023 nog op de diverse plaatsen online stonden. [23] [het echtpaar] hebben echter bezwaar gemaakt tegen deze producties, omdat hun advocaat deze pas op 4 december 2023 heeft ontvangen en daarom niet binnen de termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling van 12 december 2023. Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft aangekondigd, zal het [het echtpaar] nog laten uitlaten over deze producties als deze relevant zijn voor zijn oordeel. Omdat het hof producties 113 tot en met 121 relevant acht voor de beoordeling van de vorderingen van [het echtpaar] onder
ken
vzal het hof [het echtpaar] in de gelegenheid stellen om zich daarover uit te laten. Datzelfde geldt voor productie 111, dat betrekking heeft op de specificatie van de proceskosten van de zijde van [de architect] .
Schending artikel 21 Rv?
3.75.
[de architect] voert aan dat [het echtpaar] in strijd met artikel 21 Rv onjuiste en onvolledige informatie hebben verstrekt aan het hof. Hij verzoekt op die grond veroordeling van [het echtpaar] in de volledige proceskosten voor de hele procedure en niet alleen voor het gedeelte dat betrekking heeft op intellectuele eigendom.
3.76.
Dat de door [het echtpaar] overgelegde schetsen en de daarbij horende stellingen in strijd met de waarheid zijn, is door [de architect] onvoldoende onderbouwd. Het hof kan [de architect] volgen in zijn stelling dat producties 52 en 58 van [het echtpaar] de indruk wekken dat [het echtpaar] daarmee het hof willen doen geloven dat de afbeeldingen die aan de linkerzijde van productie 52 staan door henzelf zouden zijn gemaakt, terwijl daar ook afbeeldingen tussen staan, waarvan vast staat dat die door [de architect] zijn gemaakt. Zoals hiervoor in 3.42 overwogen, hebben [het echtpaar] op de mondelinge behandeling in hoger beroep toegelicht dat zij hiermee bedoelen dat [de architect] weliswaar die afbeeldingen heeft gemaakt, maar dat hij dit aan de hand van de schetsen en aanwijzingen van hen heeft gedaan. [24]
3.77.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [de architect] nog toegevoegd dat [het echtpaar] een medische verklaring die zij aan het hof heeft toegestuurd bij een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling bij het hof, hebben vervalst. Als onderbouwing van deze stelling heeft [de architect] een aantal producties overgelegd, waaronder een onderzoeksrapport naar de authenticiteit van deze verklaring. Omdat ook deze productie behoort tot de hiervoor genoemde nagekomen producties van [de architect] , zal het hof [het echtpaar] nog toelaten om daarop te reageren.
Vervolg
3.78.
Voordat het hof tot een eindbeslissing komt zal het hof [het echtpaar] in de gelegenheid stellen om op producties 111 tot en met 121 van [de architect] te reageren, zoals hiervoor in 3.74 en 3.77 is aangekondigd. Daarbij wijst het hof erop dat [het echtpaar] uitsluitend een akte mogen nemen met een korte reactie op deze producties. In die akte is geen ruimte voor het aanvullen van de eigen stellingen van [het echtpaar] en is het niet toegestaan om zelf producties toe te voegen.
3.79.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van
8 oktober 2024voor het nemen van een akte door [het echtpaar] zoals hiervoor in 3.78 omschreven;
4.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, C. Bakker en S.M. Kingma, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.

Voetnoten

2.Producties 40 en 41 van [de architect] .
3.Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 18 juni 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:2472.
4.Zie o.m. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771, ro. 2.4.2.
5.ECLI:NL:RBMNE:2017:2142, ro. 4.1 t/m 4.6.
6.HvJEU 12 september 2019, ECLI: EU:C:2019:721 (Cofemel), punt 29 en HvJEU 13 november 2018, ECLI:EU:C:2018:899 (Levola), punten 33 en 3540.
7.Zoals in randnummers 63-68 memorie van grieven.
8.HvJEG 16 juli 2009, ECLI:EU:C:2009:465 (Infopaq I) en HvJEU 1 december 2011, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer).
9.HR 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1529 (Stokke/H3).
10.HvJEU 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:461(Brompton
11.HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endsta-tapes).
12.Vergelijk HvJEU 11 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:461(Brompton
13.Productie 86 [de architect] .
14.Producties 41, 43, 47 en 48 van [het echtpaar]
15.Productie 38 [de vrouw] .
16.Productie 51 [het echtpaar] en productie 77 [de architect] .
17.Productie 53 [het echtpaar]
18.149 Memorie van antwoord [de architect] .
19.Producties 47, 51, 55, 57 en 68 van [de architect] .
20.Productie 104 [de architect] .
21.Productie 106 [de architect] .
22.Productie 100 [de architect] .
23.Producties 115 tot en met 119 en 121 van [de architect] .
24.Pagina 27 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.