Uitspraak
1.[appellante]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
de module) waar zij in hun samenwerking aan hebben gewerkt. Ook vinden beide partijen dat de andere partij inbreuk maakt op die rechten.
3.Het oordeel van het hof
onderstaande afbeelding opgenomen met een vooraanzicht van deze stadsherberg.
Ook heeft [het echtpaar] recht op en belang bij een verklaring voor recht, (…), dat door eventuele overtreding van dit verbod geen plicht tot betaling van dwangsommen of schadevergoeding kan zijn ontstaan.” Hieruit is voldoende duidelijk op te maken dat [het echtpaar] ook bezwaren uiten tegen de veroordeling tot betaling van dwangsommen in onderdeel 5.5. van het bestreden vonnis. De aanvulling van grief X in de hiervoor genoemde akte van [het echtpaar] is niet meer dan een expliciete vermelding dat [het echtpaar] opkomen tegen dit oordeel van de rechtbank. Deze aanvulling is daarom een toelaatbare verduidelijking op hun bezwaren tegen het vonnis. Ook de aanvulling van onderdelen
ken
tvan hun vorderingen zijn toelaatbaar, omdat die besloten liggen in grief X. Datzelfde geldt voor de aanvulling van grief XII met de aanvulling van onderdeel
uvan hun vordering. Onderdeel
uvan de vordering in de memorie van grieven luidt “
te verklaren voor recht dat de dwangsom uit het kort geding niet is verbeurd”. Die vordering en de toelichting in grief XII brengen mee dat de beoordeling van de vraag of de dwangsommen uit het kort geding vonnis al dan niet zijn verbeurd, voorligt in dit hoger beroep. [de architect] had daar ook al op gereageerd in zijn memorie van antwoord. De aanvulling dat de dwangsom van € 75.000,- ten onrechte is toegewezen, is daarom niets meer dan een tekstuele aanvulling.
ven
aavan de vorderingen van [het echtpaar] In de aanvulling van onderdeel
vwordt naast de terugbetaling van wat [de vrouw] heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis (waaronder de betaalde dwangsommen uit dat vonnis) ook terugbetaling gevorderd van de betaalde dwangsommen uit het vonnis in kort geding. Dit is een vermeerdering van eis die het hof vanwege de twee-conclusie-regel die geldt in hoger beroep, buiten beschouwing moet laten, tenzij een uitzondering geldt. Op het moment van het indienen van de memorie van grieven was het voor [het echtpaar] voorzienbaar dat [de architect] de dwangsommen uit het kortgedingvonnis zou executeren, omdat [de architect] daar aanspraak op had gemaakt (zei hiervoor in 3.21). Er had toen echter nog geen betaling van deze dwangsommen plaatsgevonden. Vast staat dat die betaling pas in 2022 is verricht. Het feit dat nu wel betaald is, merkt het hof aan als een nieuw feit waardoor een uitzondering van toepassing is. Deze vermeerdering van eis is alsnog toelaatbaar en niet in strijd met de goede procesorde. Het hof zou het juist in strijd met een goede procesorde vinden als partijen hierover nog in een afzonderlijke procedure zouden moeten procederen. Daarbij is van belang dat [de architect] voldoende de mogelijkheid heeft gehad zich hiertegen te verweren, omdat deze vordering in het verlengde ligt van de hiervoor genoemde grief X.
aavan de vordering van [het echtpaar] is echter niet toelaatbaar. Zoals [de architect] terecht aanvoert, is het betalen van een schadevergoeding door het leggen van executoriaal beslag niet verbonden aan enige grief of stelling uit de memorie van grieven en daarmee dus ook geen onderdeel van het tussen partijen gevoerde debat. Deze vermeerdering van eis is daarom niet alleen in strijd met de twee-conclusie-regel, maar ook met de goede procesorde.
k,
t,
uen
vvan de vorderingen van [het echtpaar] zijn toelaatbaar en vallen onder de omvang van dit hoger beroep. De aanvulling van onderdeel
aavan de vordering is niet toelaatbaar en valt daarmee buiten de omvang van dit hoger beroep.
- ‘het bouwsysteem’ (waaronder wordt verstaan: “duurzaam, tijdelijk, massief hout, stapelbaar, electrisch gevoed, vanuit hoge isolatie bedacht, infraroodverwarming, all-electric, passief huis, drievoudig gecertificeerd glas, energiesluitend, luchtdicht enz”) dat niet voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt;
- ‘de module’ (waaronder wordt verstaan: “het waarneembaar object”) die door [het echtpaar] is ontworpen en waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn;
- de afbeeldingen van ‘de module’ waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn;
- ‘de geschakelde modules’ die door [het echtpaar] zijn ontworpen en waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn;
- de afbeeldingen van ‘de geschakelde modules’ waarvan - voor zover de verschijningsvorm oorspronkelijk is - [het echtpaar] (als primaire stelling) de auteursrechthebbenden zijn.
fweliswaar ook (primair) een verklaring voor recht dat het auteursrecht daarop bij hen ligt, maar zij hebben onvoldoende toegelicht welk werk zij met dit project bedoelen, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof zal daarom beoordelen of de module, zoals volgens [het echtpaar] weergegeven in de afbeeldingen van (in ieder geval) producties 40 en 41, een auteursrechtelijk beschermd werk is. Daarbij zal het hof eerst de afbeeldingen van de buitenkant van de module beoordelen en daarna de afbeeldingen van de binnenzijde.
combinatievan de hiervoor genoemde elementen - de doorlopende wanden met de naar achter gelegen pui, de glazen balkons en de schuifpui met het dichte vlak erboven - maakt dat de module, zoals hiervoor afgebeeld in 3.36, een auteursrechtelijk beschermd werk is. Dat de module niet oorspronkelijk is vanwege het al bestaande vormgevingserfgoed is door [het echtpaar] onvoldoende onderbouwd. De foto van de leverancier van Holz100 met een houten casco van een ‘prefab module’ aan een hijskraan, zoals hiervoor in 3.11 is afgebeeld, tast de oorspronkelijkheid niet aan. De combinatie van de hiervoor genoemde creatieve keuzes die beeldbepalend zijn voor de module blijken namelijk niet uit de afbeelding van het casco. Ook de afbeeldingen die [het echtpaar] in productie 51 hebben overgelegd tasten de oorspronkelijkheid van de module niet aan. Niet alleen zijn deze afbeeldingen niet gedateerd, waardoor niet duidelijk is of deze al voor maart 2012 tot het vormgevingserfgoed behoorden, maar ook wijken de totaalindrukken van deze afbeeldingen zodanig af van de module dat geen sprake is van een verveelvoudiging die de oorspronkelijkheid van de module in de weg zou staan.
Hoge isolatiewaarde; Passiefhuis-niveau (…) Toepassing van o.a. houtbouw, vlasisolatie, kozijnen met drievoudig glas. Uitstraling kan afhankelijk van Welstandeisen uitgevoerd worden met hout of steenachtig materialen.” Daarnaast staat een afbeelding van een vooraanzicht van dit plan. De volgende dag heeft [de architect] een eerste schets gemaakt van een gedeelte van een vooraanzicht (zie hiervoor in 3.10). De afbeelding uit het plan
Paardenwei staat hieronder als bovenste weergegeven en de schets van [de architect] daaronder.
combinatievan de doorlopende wanden met de naar achter gelegen pui, de glazen balkons en de schuifpui met het dichte vlak erboven.
fen
gzullen worden afgewezen.
dafwijzen. In het verlengde van dit oordeel zal de vordering onder
look worden afgewezen.
men
nverklaringen voor recht dat [het echtpaar] mogen blijven bouwen wat is afgebeeld in hun productie 50 en dat dit geen inbreuk maakt op “
enig verbod in het bodemvonnis of kortgedingvonnis, noch op enig recht van [de architect]”. Het argument van [de architect] dat deze nieuwe vordering in strijd zou zijn met het grievenstelsel of de devolutieve werking gaat niet op. Het staat [het echtpaar] vrij om in hoger beroep hun eis te wijzigen of aan te vullen en daarmee de rechtsstrijd uit te breiden als dit tijdig wordt gedaan en niet in strijd is met de goede procesorde. Het gemis van instantie is daarbij niet doorslaggevend. [het echtpaar] hebben deze vordering in hun memorie van grieven naar voren gebracht, zodat dit tijdig is gedaan en [de architect] voldoende mogelijkheid heeft gehad om hierop te reageren. Door [de architect] is niet onderbouwd dat deze vordering leidt tot onredelijke vertraging van de procedure, dan wel tot onredelijke bemoeilijking van zijn verdediging. Deze vordering van ‘niet-inbreuk’ ligt bovendien in het verlengde van de inbreukvorderingen van [de architect] .
ren
svan [de vrouw] worden afgewezen. [de man] komt - gelet op zijn bevestiging op de mondelinge behandeling bij het hof en het oordeel hiervoor - geen belang toe bij zijn vorderingen onder
ren
s, zodat ook deze zullen worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering onder
tvan [het echtpaar]
a,
b,
c,
e,
h,
i, jen
ovan [het echtpaar] worden afgewezen.
wvan [het echtpaar] worden afgewezen. Omdat [de architect] niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [het echtpaar] bestaat er geen grondslag voor toewijzing van deze vordering.
uen onder
vvoor zover die betrekking hebben op de betaalde dwangsommen uit het vonnis in kort geding, zullen worden afgewezen.
t) en [het echtpaar] vorderen een verklaring voor recht dat de in rechtsoverweging 5.5 opgelegde dwangsommen niet zijn verbeurd (vordering onder
k; zie ook hiervoor in 3.24).
ken
vzal het hof [het echtpaar] in de gelegenheid stellen om zich daarover uit te laten. Datzelfde geldt voor productie 111, dat betrekking heeft op de specificatie van de proceskosten van de zijde van [de architect] .
4.De beslissing
8 oktober 2024voor het nemen van een akte door [het echtpaar] zoals hiervoor in 3.78 omschreven;