ECLI:NL:RBMNE:2017:2142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
C/16/395886 / HA ZA 15-583
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrechten en handelsnaam in de context van een modulair bouwsysteem

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een civielrechtelijk geschil tussen een architect, [eiser], en een gedaagde, [gedaagde], die een eenmanszaak voert onder de naam [bedrijf 1]. De zaak betreft een bodemgeschil na een kort geding waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld wegens inbreuk op zijn auteursrechten en het gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] als maker van de ontwerpen en afbeeldingen, die zijn geregistreerd als producties 40 en 41, het uitsluitend auteursrecht toekomt. De rechtbank oordeelt dat de ontwerpen voldoende oorspronkelijk karakter hebben om als intellectuele schepping van [eiser] te gelden. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] toe, waaronder de vordering tot staking van inbreuken op zijn auteursrechten en het gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4]. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling van dwangsommen en proceskosten. In reconventie heeft [gedaagde] vorderingen ingesteld die door de rechtbank als ongegrond zijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door inbreuk te maken op de auteursrechten van [eiser] en zich niet te houden aan eerdere veroordelingen in kort geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/395886 / HA ZA 15-583
Vonnis van 10 mei 2017
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J. Hengeveld te [woonplaats 1] ,
tegen
[gedaagde],
tevens handelend onder de naam
[bedrijf 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.W.M. Roozeboom te Schiedam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 november 2015,
  • de producties 29 tot en met 40 van [gedaagde] ,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de door [eiser] overgelegde urenspecificatie,
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2016 en het aanvullend proces-verbaal van comparitie van 2 februari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is werkzaam als zelfstandig architect onder meer via zijn eenmanszaak, onder de naam [Bureau] , en in een samenwerkingsverband met de naam [bedrijf 2]
2.2.
[gedaagde] is eigenaresse van een eenmanszaak, die onder meer handelt onder de naam [bedrijf 1] . Deze onderneming houdt zich in het bijzonder bezig met het leveren van materialen en installaties voor en het realiseren van biologische ecologische gebouwen.
2.3.
De echtgenoot van [gedaagde] , [A] , is werktuigbouwkundige en eigenaar van een eenmanszaak, die onder meer handelt onder de naam [onderneming 2] , en enig aandeelhouder en bestuurder van [onderneming 1] Deze ondernemingen houden zich bezig met het geven van adviezen en het verrichten van (interim)-opdrachten op consultancy- en managementniveau in het bijzonder op het gebied van energie.
2.4.
Op 1 februari 2012 heeft [A] namens [onderneming 2] bij de gemeente [woonplaats 1] een plan ingediend voor de ontwikkeling van het terrein “ [bedrijf 3] ” te [woonplaats 1] . Hieronder is een afbeelding daarvan (het vooraanzicht) weergegeven.
2.5.
In 2012 en 2013 heeft [eiser] met [A] samengewerkt met als doel het realiseren van diverse projecten op het gebied van ecologische modulaire bouwsystemen, waaronder voornoemd project [bedrijf 3] .
2.6.
In het kader van deze samenwerking heeft [eiser] onder meer de volgende ontwerpen/tekeningen gemaakt (overgelegd als producties 40 en 41 bij dagvaarding).
Productie 40
Productie 41
2.7.
Op 22 oktober 2012 heeft [eiser] de domeinnaam [website 2] geregistreerd.
2.8.
Eind 2013 is de relatie tussen [eiser] en [A] verslechterd, omdat [gedaagde] een aandeel claimde in de door [eiser] en [A] op te richten besloten vennootschap met de naam [bedrijf 4] . Zij zijn daarop met een mediationtraject gestart om tot een oplossing te komen van het ontstane conflict.
2.9.
Omstreeks februari 2014 heeft [eiser] de handelsnamen [bedrijf 4] en [bedrijf 5] aan zijn eenmanszaak toegevoegd.
2.10.
Omstreeks maart 2014 heeft [gedaagde] op haar website www. [bedrijf 1] .eu en op door haar beheerde onderdelen van social mediaplatforms diverse berichten geplaatst met de strekking dat [A] en zij onder de vlag van [bedrijf 1] doorgaan met [bedrijf 4] onder de naam [bedrijf 6] . Daarbij zijn afbeeldingen geplaatst van de door [eiser] gemaakte ontwerpen/tekeningen, als weergegeven onder 2.6.
2.11.
Mediation heeft niet tot een oplossing geleid. Medio april 2014 is de samenwerking tussen [eiser] en [A] geëindigd.
2.12.
[gedaagde] is door en namens [eiser] onder meer gesommeerd tot het staken en gestaakt houden van inbreuken op het auteursrecht van [eiser] op zijn ontwerpen/tekeningen. Zij heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.13.
[eiser] heeft [gedaagde] in kort geding gedagvaard en een vordering ingesteld tot staking van iedere inbreuk op zijn auteursrechten op onder meer de onder 2.6. weergegeven ontwerpen/tekeningen en op zijn portretrecht en tot staking van het gebruik van de handelsnamen [bedrijf 4] en [bedrijf 5] . Verder is rectificatie gevorderd en een verbod op het doen van jegens [eiser] schadelijke en/of diffamerende uitlatingen. In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld tot staking van iedere openbaarmaking en verveelvoudiging dan wel ongeoorloofde nabootsing van haar biologische modulaire bouwsystemen en tot het verstrekken van een overzicht van alle dataverkeer van de websites [website 2] en www. [bedrijf 5] .com en van de codes en wachtwoorden van eerstgenoemde website. Verder is rectificatie gevorderd en een verbod op het doen van jegens [gedaagde] schadelijke uitlatingen.
2.14.
Bij vonnis in kort geding van 18 juni 2014 (hierna: het vonnis in kort geding) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank beslist:
(…)
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] , en verbiedt [gedaagde] in het bijzonder om de in productie 31 van [eiser] getoonde afbeeldingen van de ontwerpen van [eiser] op haar website c.q. door of namens haar beheerde websites en/of op de door haar onderhouden c.q. beheerde social media accounts (Facebook: [ [bedrijf 6] ], Twitter [@ [bedrijf 6] ] en Linkedln ( [bedrijf 6] )) openbaar te maken dan wel te verveelvoudigen, al dan niet in gewijzigde vorm,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de portretrechten van [eiser] ,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang het gebruik van de handelsnaam " [bedrijf 4] " te staken en gestaakt te houden,
7.4.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de volgende rectificatie te plaatsen en geplaatst te houden op de Facebook-pagina en de LinkedIn-pagina van [bedrijf 6] :
"Eerder hebben wij hier gemeld dat [bedrijf 6] een voortzetting was van [bedrijf 4] , alsook dat [bedrijf 5] op ongeautoriseerde wijze [bedrijf 4] -producten zou aanbieden. Dit is onjuist. Wij bieden [bedrijf 5] onze excuses aan."
7.5.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de volgende rectificatie te plaatsen en geplaatst te houden op het twitter-account @ [bedrijf 6] :
"We were wrong: [bedrijf 5] does NOT offer unauthorized copies of [bedrijf 4] . We apologize to @ [bedrijf 5] ."
7.6.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op de startpagina van de websites http://www. [bedrijf 1] .eu, http:// [bedrijf 1] .wordpress.com en http:/ [bedrijf 7] .wordpress.com de hiernavolgende rectificatie te plaatsen en daar geplaatst te houden voor de duur van minimaal 30 dagen, in een duidelijk leesbaar zwart lettertype tegen een witte achtergrond, waarbij minimaal één derde deel van de tekst zonder scrollen zichtbaar is:
"Rectificatie
Eerder hebben wij via verschillende media laten weten dat [eiser] met zijn bedrijf [bedrijf 5] op ongeautoriseerde wijze zogenaamde [bedrijf 4] Modules aanbiedt. Bij vonnis van de Voorzieningenrechter d.d. 18 juni 2014 zijn wij veroordeeld deze berichten te rectificeren. De Voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] bevoegd is om deze modules aan te bieden, al dan niet via zijn bedrijf [bedrijf 5] . Wij betreuren de gang van zaken en bieden [eiser] onze excuses aan.
Met vriendelijke groet, namens [bedrijf 1] , [gedaagde] "
7.7.
veroordeelt [gedaagde] om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen en/of mededelingen waarvan zij weet dan wel kan vermoeden dat deze schadelijk dan wel diffamerend zijn voor [eiser] dan wel het bedrijf of de bedrijfsactiviteiten van [eiser] ,
7.8.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan één van de onder 7.1 tot en met 7.7 vermelde veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 75.000,-- is bereikt,
7.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 6.312,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.10.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
7.12.
bepaalt de termijn ex artikel 1019i Rv op 6 maanden na heden,
in reconventie
7.13.
wijst de vorderingen af,
7.14.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 408,00,
7.15.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
(…)”
2.15.
Het vonnis in kort geding is op 24 juni 2014 aan [gedaagde] betekend. Zij heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding.
2.16.
Bij exploot van 27 augustus 2014 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 18.500,00 (37 x € 500,00) tot en met 25 juli 2014 uit hoofde van het vonnis in kort geding verbeurde dwangsommen, onder aanzegging van executiemaatregelen.
2.17.
In december 2014 heeft [eiser] de besloten vennootschap [bedrijf 5] B.V. opgericht.
2.18.
Bij exploot van 18 december 2014 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 75.000,00 (het maximale bedrag) aan tot en met 10 december 2014 uit hoofde van het vonnis in kort geding verbeurde dwangsommen, onder aanzegging van executiemaatregelen.
2.19.
[eiser] heeft ten laste van [gedaagde] executoriaal beslag laten leggen. Dit heeft niet geleid tot incasso van de opgeëiste dwangsommen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert - verkort weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat [gedaagde] over de periode na betekening van het vonnis in kort geding tot en met 25 juli 2014 tenminste 37 keer heeft nagelaten aan de veroordelingen zoals neergelegd in dat vonnis te voldoen en derhalve over die periode een bedrag van € 18.500,00, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, aan dwangsommen heeft verbeurd en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van dit bedrag,
II voor recht verklaart dat [gedaagde] over de periode tot en met 12 december 2014 heeft nagelaten aan de veroordelingen zoals neergelegd in het vonnis in kort geding te voldoen en derhalve over deze periode een bedrag van € 68.500,00 of een zodanig bedrag tot het maximum van € 75.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, aan dwangsommen heeft verbeurd en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van dit bedrag,
III voor recht verklaart dat [eiser] auteursrechthebbende is op de ontwerpen en afbeeldingen zoals opgenomen in de producties 40 en 41,
IV [gedaagde] veroordeelt met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, te staken dan wel gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] en [gedaagde] in het bijzonder verbiedt om:
- de in productie 40 getoonde afbeeldingen van de ontwerpen van [eiser] op haar website
c.q. door of namens haar beheerde websites en/of op de door haar onderhouden c.q. beheerde social media accounts (Facebook: [ [bedrijf 6] ], Twitter: [@ [bedrijf 6] ], [@ [bedrijf 8] ], [@ [bedrijg 9] ], en LinkedIn: [ [bedrijf 6] ] e.a.) of andere webpagina’s openbaar te maken, dan wel te vereenvoudigen, al dan niet in gewijzigde vorm,
een en ander op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt met een maximum van € 75.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom,
V [gedaagde] veroordeelt met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, te staken dan wel gestaakt te (doen) houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] op de in productie 41 getoonde [bedrijf 4] Module, door deze openbaar te maken, te verveelvoudigen, aan te (doen) bieden, te (doen) leveren, te (doen) distribueren, te (doen) produceren, dan wel te (doen) gebruiken voor promotie- of publiciteitsdoeleinden, al dan niet tegen geldelijke vergoeding, een en ander op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt met een maximum van € 75.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom,
VI [gedaagde] veroordeelt met onmiddellijke ingang, althans uiterlijk binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, te bevelen het gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4] te staken en gestaakt te (doen) houden, een en ander op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt met een maximum van € 75.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom,
VII [gedaagde] beveelt zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen en/of mededelingen waarvan [gedaagde] weet dan wel kan vermoeden dat deze schadelijk dan wel diffamerend zijn voor [eiser] dan wel het bedrijf of de bedrijfsactiviteiten van [eiser] , een en ander op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding met een maximum van € 75.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom,
VIII [gedaagde] veroordeelt tot het vergoeden van de door [eiser] geleden schade ter zake van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] , nader op de te maken bij staat,
IX [gedaagde] ex artikel 1019h Rv veroordeelt tot vergoeding van de daadwerkelijk door [eiser] gemaakte proceskosten, te vermeerderen met btw en met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - verkort weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I [eiser] beveelt met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis te staken en gestaakt te houden iedere openbaarmaking en verveelvoudiging dan wel iedere ongeoorloofde nabootsing van de biologische modulaire bouwsystemen, meer in bijzonder te staken en gestaakt te houden het ter verkoop aanbieden waarvan de vormgeving te weten het biologische afbreekbare verplaatsbare bouwsysteem dezelfde totaalindruk wekt dan wel de ongeoorloofde nabootsing vormt van het project [bedrijf 3] ,
II [eiser] beveelt om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [gedaagde] te verstrekken een overzicht van alle dataverkeer (e-mails) van de website van [bedrijf 4] ,
III [eiser] beveelt de codes en wachtwoorden van de website van [bedrijf 4] aan [gedaagde] af te geven,
IV [eiser] beveelt de codes van de Dropbox af te geven,
V [eiser] veroordeelt tot vergoeding van een evenredige bijdrage in de kosten van de mediation,
VI [eiser] beveelt zich te onthouden van uitlatingen en mededelingen waarvan [eiser] kan vermoeden dat deze schadelijk zijn voor [gedaagde] , dan wel haar bedrijf en gezin,
VII een en ander op straffe van een direct opeisbare dwangsom van € 1.500,00, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser] nalaat aan dit bevel te voldoen,
VIII [eiser] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere overtreding van de hierboven verzochte bevelen, waarbij iedere uiting van de inbreuk makende zaken geldt als een afzonderlijke overtreding,
IX [eiser] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis als voorschot op de schadevergoeding en de winstafdracht, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag te rekenen vanaf de dag van de eis in reconventie tot aan de voldoening,
X [eiser] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten.
3.5.
[eiser] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagde] in haar vorderingen, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder een salaris voor de advocaat van [eiser] deels op de voet van artikel 1019h Rv, zoals gespecificeerd door [eiser] , althans een door de rechtbank op die voet te bepalen bedrag, deels op grond van het liquidatietarief en een en ander te vermeerderen met de nakosten (zowel in conventie als in reconventie) en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
auteursrecht met betrekking tot de ontwerpen en afbeeldingen (producties 40 en 41)
4.1.
Allereerst ligt ter beoordeling voor of aan [eiser] het auteursrecht toekomt op het ontwerp van de zogenoemde [bedrijf 4] Module en de daarop gebaseerde ontwerpen zoals opgenomen in producties 40 en 41 bij dagvaarding en weergegeven in 2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de ontwerpen heeft gemaakt. Op grond van het bepaalde in artikel 1 Aw komt aan de maker van een werk in beginsel het uitsluitend auteursrecht daarop toe, behoudens de in de Aw genoemde uitzonderingen.
4.3.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar stellingname dat de ontwerpen van [eiser] niet voldoen aan de voor het hebben van auteursrecht geldende vereisten van oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker. De rechtbank stelt voorop dat modulaire bouwsystemen als zodanig, als concept, niet auteursrechtelijk te beschermen zijn. Dit geldt ook als het concept een biologisch afbreekbaar verplaatsbaar modulair bouwsysteem betreft. Alleen de vormgeving van een dergelijk concept kan auteursrechtelijk worden beschermd, zover deze vormgeving niet (uitsluitend) technisch en functioneel is bepaald. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de vormgeving van zowel de binnenzijde als de buitenzijde van de [bedrijf 4] module en van de daarop gebaseerde ontwerpen niet alleen is gebaseerd op een aantal technische en functionele keuzes, maar ook op diverse creatieve keuzes. Dit is door [gedaagde] onvoldoende weersproken. Gelet daarop hebben de ontwerpen voldoende oorspronkelijk karakter om als intellectuele schepping van [eiser] te kunnen gelden.
4.4.
De rechtbank volgt [gedaagde] evenmin in haar betoog dat de ontwerpen van [eiser] zijn gebaseerd op ontwerpen/tekeningen en technische input van haar en [A] . De gesprekken met [A] en [gedaagde] over het concept voor een ecologisch modulair bouwsysteem kunnen voor [eiser] een belangrijke inspiratiebron zijn geweest bij het ontwikkelen van de [bedrijf 4] Module en de daarop gebaseerde ontwerpen. Op de ideeën van [A] en [gedaagde] op zichzelf rust echter geen auteursrecht. Alleen aan de uitwerking van deze ideeën in concrete ontwerpen kan auteursrechtelijke bescherming toekomen. Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] uitdrukkelijk verklaard dat de door haar gemaakte schetsen (producties 14 en 38 van [gedaagde] ) nooit met [eiser] zijn gedeeld en dat [eiser] deze ook nooit heeft gezien. Reeds om die reden kan niet worden aangenomen dat de ontwerpen van [eiser] aan die schetsen zijn ontleend. In de documenten die [A] met [eiser] heeft gedeeld aangaande het door hem bij de gemeente [woonplaats 1] ingediende plan voor het project [bedrijf 3] (productie 8 van [eiser] ) komt in dit verband alleen relevantie toe aan de daarin opgenomen afbeelding zoals weergegeven in 2.4. Dit betreft slechts een globale indicatie van de buitenzijde van het pand. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de ontwerpen van [eiser] aan het door [A] ingediende plan zijn ontleend. Nu niet is komen vast te staan dat de ontwerpen zijn ontstaan door de creatie van een gezamenlijk werk door [eiser] en [gedaagde] en/of [A] , is er geen sprake van een gezamenlijk auteursrecht op het werk in de zin van artikel 26 Aw. Ook artikel 6 Aw mist in dit geval toepassing, nu niet is komen vast te staan dat de ontwerpen tot stand zijn gebracht naar het ontwerp van [gedaagde] en/of [A] onder haar en/of zijn leiding.
4.5.
De rechtbank gaat tenslotte voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat [eiser] zijn auteursrechten heeft prijsgegeven. Onbetwist staat vast dat [eiser] zijn auteursrechten op de ontwerpen niet heeft overgedragen aan de door [eiser] en [A] op te richten besloten vennootschap met de naam [bedrijf 4] of een ander bedrijf. Verder heeft [gedaagde] haar stelling dat [eiser] zijn auteursrechten heeft overgedragen aan [A] , mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende onderbouwd. Uit de brief van [eiser] aan [A] van
3 april 2014 (productie 67 van [eiser] ), waarnaar [gedaagde] verwijst, blijkt niet meer dan dat [eiser] heeft voorgesteld aan [A] een licentie te verstrekken ter zake van zijn auteursrechten onder nader overeen te komen voorwaarden en dat [eiser] zich vooralsnog alle rechten heeft voorbehouden. Uit de reactie daarop van [A] van 8 april 2014 (productie 20 van [gedaagde] ) blijkt dat [A] dit voorstel niet heeft aanvaard. Niet is gesteld of gebleken dat [eiser] zijn auteursrechten op enig moment conform het bepaalde in artikel 2 lid 2 Aw bij akte heeft overgedragen aan [A] .
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] als maker en enig auteursrechthebbende met betrekking tot de ontwerpen heeft te gelden. Dit betekent dat de door [eiser] onder III gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
4.7.
Op grond van artikel 1 Aw heeft [eiser] als auteursrechthebbende het uitsluitend recht om de ontwerpen openbaar te maken en te verveelvoudigen. Anderen mogen dit in beginsel alleen met voorafgaande toestemming van [eiser] , tenzij zij zich op een beperking van de Aw kunnen beroepen, maar dat laatste is in dit geval niet aan de orde. Verder komt [eiser] als auteursrechthebbende op grond van het bepaalde in artikel 25 lid 1 sub a, b en c Aw in beginsel het recht toe op vermelding van zijn naam als maker bij de ontwerpen en het recht om zich te verzetten tegen vermelding van een andere naam dan de zijne bij het werk en tegen wijziging van zijn werk.
4.8.
Bij het vonnis in kort geding is [gedaagde] veroordeeld om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] . Daarbij is het haar in het bijzonder verboden om de in productie 31 bij de dagvaarding in kort geding getoonde afbeeldingen van de ontwerpen van [eiser] op haar website c.q. door of namens haar beheerde websites en/of op de door haar onderhouden c.q. beheerde social media accounts (Facebook: [ [bedrijf 6] ], Twitter [@ [bedrijf 6] ] en Linkedln ( [bedrijf 6] )) openbaar te maken dan wel te verveelvoudigen, al dan niet in gewijzigde vorm. De in de betreffende productie 31 getoonde afbeeldingen van de ontwerpen van [eiser] zijn dezelfde als die in deze zaak als productie 40 van [eiser] zijn overgelegd.
[eiser] stelt dat [gedaagde] ook na deze veroordeling in kort geding nog gebruik maakt van deze afbeeldingen, zoals onder meer blijkt uit de door hem als producties 35 en 52 overgelegde screenshots van de Pinterestpagina van [bedrijf 1] , zonder dat [eiser] daarvoor toestemming heeft gegeven. Dit is door [gedaagde] op zichzelf niet betwist zodat de rechtbank van de juistheid van het gestelde uitgaat. Dit handelen van [gedaagde] levert een schending op van de auteursrechten van [eiser] . Gelet daarop heeft [eiser] belang bij toewijzing van de door hem onder IV en V gevorderde veroordelingen tot het staken en gestaakt houden van inbreuken op zijn auteursrechten op de ontwerpen.
handelsnaam [bedrijf 4]
4.9.
Ten tweede ligt ter beoordeling voor of [eiser] zich kan verzetten tegen het gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4] door [gedaagde] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.10.
Ingevolge artikel 5 Hnw is het verboden een handelsnaam te voeren die, vóórdat de onderneming onder die naam werd gedreven, al door een ander rechtmatig gevoerd werd of die van die handelsnaam slechts in geringe mate afwijkt, een en ander voor zover daardoor in verband met de aard van de beide ondernemingen en de plaats waar zij gevestigd zijn bij het publiek verwarring tussen die ondernemingen te duchten is. Hieruit volgt dat het handelsnaamrecht is verbonden aan de onderneming die onder die naam wordt gevoerd. Relevant is derhalve wie de betreffende handelsnaam voor het eerst rechtmatig voerde. Anders dan [gedaagde] stelt, is dus niet van betekenis wie de naam heeft bedacht.
4.11.
Tussen partijen staat vast dat de handelsnaam [bedrijf 4] is gebruikt ter aanduiding van de samenwerking tussen [eiser] en [A] , die was gericht op het realiseren van diverse projecten op het gebied van ecologische modulaire bouwsystemen, waaronder het project [bedrijf 3] . Deze samenwerking zou worden geformaliseerd door het oprichten van een besloten vennootschap met de naam [bedrijf 4] . In dat kader opereerde [eiser] in het handelsverkeer al onder de naam [bedrijf 4] en heeft hij de naam [bedrijf 4] geregistreerd als handelsnaam met de bedoeling deze in die vennootschap in te brengen. Dit is echter niet gebeurd, omdat - mede door toedoen van [gedaagde] (zie 2.8) - een einde is gekomen aan de samenwerking tussen [eiser] en [A] voordat deze was geformaliseerd.
4.12.
[eiser] heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat de afspraken over de samenwerking alleen zijn gemaakt tussen hem en [A] . Dit wordt ook ondersteund door de overgelegde stukken, waaronder de als productie 19 van [eiser] overgelegde overeenkomst en de als productie 20 door [eiser] overgelegde memo van [A] . Dit brengt met zich dat alleen [eiser] en [A] het recht hebben om te bepalen welke onderneming onder de naam [bedrijf 4] mag worden gevoerd. Nu niet is gebleken dat [gedaagde] in de voorfase een volwaardige samenwerkingspartner was en [eiser] en [A] nadien ook niet zijn overeengekomen dat [gedaagde] een dergelijke positie zou toekomen, valt niet in te zien op welke grond [gedaagde] enig recht op de handelsnaam [bedrijf 4] kan doen gelden. Dit betekent dat [gedaagde] zich van het gebruik van die handelsnaam dient te onthouden ter aanduiding van haar onderneming.
4.13.
Bij het vonnis in kort geding is [gedaagde] veroordeeld om met onmiddellijke ingang het gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4] te staken en gestaakt te houden. [eiser] stelt dat [gedaagde] ondanks deze veroordeling de naam [bedrijf 4] nog op diverse websites en Twitter-accounts gebruikt en daarbij zelfs de suggestie wekt dat [bedrijf 1] de voortzetting is van [bedrijf 4] , zoals onder meer blijkt uit de door hem als producties 36 tot en met 39 overgelegde screenshots. [gedaagde] heeft dit op zichzelf niet betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van het gestelde uitgaat. Nu [gedaagde] hiertoe niet gerechtigd is en dit gebruik verwarring opwekt bij het relevante publiek, heeft [eiser] belang bij toewijzing van de door hem onder VI gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot het staken en gestaakt houden van ieder gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4] .
betaling dwangsommen
4.14.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [gedaagde] het vonnis in kort geding heeft overtreden en zodoende uit hoofde van dat vonnis (het maximale bedrag aan) dwangsommen heeft verbeurd.
4.15.
[eiser] stelt dat [gedaagde] gedurende ten minste 150 dagen niet volledig heeft voldaan aan hetgeen is neergelegd in het vonnis in kort geding en derhalve krachtens dat vonnis het maximale bedrag aan dwangsommen heeft verbeurd. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] het vonnis in kort geding onder meer overtreden door opnieuw afbeeldingen van de ontwerpen van [eiser] zonder zijn toestemming en zonder vermelding van zijn naam als maker op door haar gebruikte/beheerde websites openbaar te maken dan wel geen einde te maken aan eerdere openbaarmakingen daarvan en door de handelsnaam [bedrijf 4] te blijven gebruiken op door haar gebruikte/beheerde websites en onderdelen van social mediaplatforms. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [eiser] verwezen naar de door hem als productie 34 overgelegde overzichten van de vermeende overtredingen in de periode 19 juni 2014 tot en met 10 december 2014 en naar onder meer de bij producties 35, 43, 45, 52, 54, 63 en 64 overgelegde screenshots ter zake van de vermeende overtredingen.
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] deze gemotiveerde stellingen van [eiser] onvoldoende concreet weersproken. De enkele stelling dat zij zich heeft onthouden van alle mogelijke uitlatingen, alle door [eiser] vervaardigde computertekeningen direct van haar website heeft verwijderd en overal de toevoeging “by [bedrijf 4] ” bij heeft vermeld, is daartoe onvoldoende. Dit geldt temeer nu [gedaagde] niet gerechtigd is om de handelsnaam [bedrijf 4] te gebruiken en de naamsvermelding [bedrijf 4] bovendien onjuist is, omdat [eiser] als maker van de ontwerpen heeft te gelden. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook veroordelen tot betaling van € 75.000,00 aan uit hoofde van het vonnis in kort geding verbeurde dwangsommen. Het door [eiser] onder I en II gevorderde is in zoverre toewijsbaar. De door [eiser] onder I en II gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen. Uit de veroordeling tot betaling van de verbeurde dwangsommen volgt al dat [gedaagde] niet (volledig) aan het vonnis in kort geding heeft voldaan. Verder wordt [gedaagde] thans veroordeeld tot betaling van het maximale bedrag aan op grond van dat vonnis te verbeuren dwangsommen. Gelet daarop is niet komen vast te staan dat [eiser] bij de gevorderde verklaringen voor recht nog een voldoende rechtens te respecteren belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW.
uitlatingen
4.17.
Dan ligt nog ter beoordeling voor of [gedaagde] zich onrechtmatig heeft uitgelaten over [eiser] en/of zijn onderneming.
4.18.
Bij het vonnis in kort geding is [gedaagde] veroordeeld om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen en/of mededelingen waarvan zij weet dan wel kan vermoeden dat deze schadelijk dan wel diffamerend zijn voor [eiser] dan wel zijn bedrijf. [eiser] stelt dat [gedaagde] zich niet aan deze veroordeling heeft gehouden, zoals onder meer blijkt uit het door hem als productie 37 (bedoeld zal zijn productie 36) overgelegde screenshot van de website van [bedrijf 1] waar staat geschreven: “ [bedrijf 6] staat alleen daar, waar het gebruikt wordt en verdwijnt weer naar een andere locatie indien de behoefte wegvalt. (…) Hiermee zijn we in 2013 (onder de naam [bedrijf 4] , zie boven, inmiddels zonder enig overleg of toestemming van de uitvinder [A] geregistreerd als handelsnaam van [eiser] ) de boer opgegaan, veel presentaties gehouden en veel publiciteit gegenereerd.” [gedaagde] heeft de weergave van de betreffende pagina van haar website niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stelling van [eiser] dat deze uitlating aldus door [gedaagde] is gedaan.
4.19.
Het door artikel 10 EVRM beschermde recht op vrijheid van meningsuiting kan alleen worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake wanneer een uitlating onrechtmatig is in de zin van de zin van artikel 6:162 BW. Voor beantwoording van de vraag of een uitlating onrechtmatig is, dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds voornoemd recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het door artikel 8 EVRM beschermde recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer en/of eer en goede naam. Welk van beide rechten in een concreet geval zwaarder weegt, moet worden beoordeeld door een afweging van alle relevante feitelijke omstandigheden van het geval.
4.20.
Naar het oordeel van de rechtbank is de uitlating van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden onrechtmatig te achten jegens [eiser] . Daarvoor is het volgende redengevend. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de uitlating niet op waarheid berust. Vast staat immers dat [eiser] met [A] heeft samengewerkt onder de naam [bedrijf 4] en dat het hun bedoeling was om deze samenwerking te formaliseren door het oprichten van een besloten vennootschap met de naam [bedrijf 4] en om de handelsnaam [bedrijf 4] dan in te brengen in deze vennootschap. Op grond daarvan kan worden aangenomen dat [eiser] gerechtigd was om de naam [bedrijf 4] als handelsnaam te registreren. Bovendien is [gedaagde] niet gerechtigd om de handelsnaam [bedrijf 4] te gebruiken ter aanduiding van haar onderneming. Dit was gelet op het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ter zake ook kenbaar voor [gedaagde] . Nu deze onjuiste uitlating schadelijk is voor [eiser] en [gedaagde] geen gegronde reden heeft aangevoerd voor het doen van deze uitlating, is haar handelen onrechtmatig jegens [eiser] . Het door [eiser] onder VII gevorderde verbod op het doen van schadelijke dan wel diffamerende uitlatingen zal dan ook worden toegewezen.
dwangsommen
4.21.
De door [eiser] gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum is bepaald.
schadevergoeding
4.22.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot het vergoeden van de door hem geleden schade ter zake van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] , nader op de te maken bij staat. Volgens [eiser] handelt [gedaagde] onrechtmatig, althans heeft zij onrechtmatig gehandeld, jegens hem door inbreuk te maken op zijn auteurs- en persoonlijkheidsrechten op de ontwerpen, door gebruik te maken van de handelsnaam [bedrijf 4] zonder daartoe gerechtigd te zijn, door uitlatingen te doen inhoudende dat [eiser] zonder toestemming of overleg met [A] [bedrijf 4] heeft geregistreerd als zijn handelsnaam en inhoudende dat [bedrijf 4] thans [bedrijf 10] zou zijn en vanwege haar handelen dat er (mede) toe heeft geleid dat het bedrijf [bedrijf 4] niet is opgericht. [eiser] stelt dat hij hierdoor veel schade heeft geleden.
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] de mogelijkheid van schade aan zijn zijde door het gestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt. De omvang van deze schade laat zich thans niet vaststellen. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure zal dan ook worden toegewezen.
proceskosten
4.24.
Op de door [eiser] gevorderde veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, zal hierna worden ingegaan.
in reconventie
auteursrecht / slaafse nabootsing
4.25.
[gedaagde] vordert onder I veroordeling van [eiser] tot het staken en gestaakt houden van iedere openbaarmaking en verveelvoudiging dan wel iedere ongeoorloofde nabootsing van haar biologische modulaire bouwsystemen, in het bijzonder het biologische afbreekbare verplaatsbare bouwsysteem van het project [bedrijf 3] . Deze vordering zal als ongegrond worden afgewezen. Zoals de rechtbank in conventie in 4.4. reeds heeft overwogen, zijn modulaire bouwsystemen als zodanig, als concept, niet auteursrechtelijk te beschermen. Dit geldt ook als het concept een biologisch afbreekbaar verplaatsbaar modulair bouwsysteem betreft. [gedaagde] kan daarop derhalve geen auteursrechten doen gelden. Alleen de vormgeving van een dergelijk concept kan auteursrechtelijk worden beschermd, zover deze vormgeving niet (uitsluitend) technisch en functioneel is bepaald. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat en welke onderdelen van haar biologische modulaire bouwsystemen als voldoende oorspronkelijk kunnen worden aangemerkt om voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking te komen. De vordering kan daarom niet op grond van het auteursrecht worden toegewezen. Verder is in conventie in 4.4. reeds vastgesteld dat de ontwerpen van [eiser] niet (kunnen) zijn ontleend aan ontwerpen/tekeningen en technische input van [gedaagde] en [A] . Dat sprake is van slaafse nabootsing van werk door [eiser] kan derhalve evenmin worden aangenomen.
gegevens
4.26.
De vorderingen van [gedaagde] onder II, III en IV zien - kort gezegd - op veroordeling van [eiser] tot het verstrekken van alle gegevens aangaande (de website van) [bedrijf 4] en het project [bedrijf 3] . Ook deze vorderingen zullen als ongegrond worden afgewezen. Zoals door de rechtbank in conventie in 4.11. en 4.12. al is overwogen staat vast dat [eiser] en [A] met elkaar hebben samengewerkt onder de handelsnaam [bedrijf 4] met als doel het realiseren van diverse projecten op het gebied van ecologische modulaire bouwsystemen, waaronder het project [bedrijf 3] . Niet is gebleken dat [gedaagde] een volwaardige samenwerkingspartner was of op grond van afspraken tussen [eiser] en [A] als zodanig had te gelden. Voorst is komen vast te staan dat [gedaagde] zich in dit kader niet op auteurs- of eigendomsrechten kan beroepen. Gelet daarop valt niet in te zien op welke grond [eiser] verplicht zou zijn om aan [gedaagde] deze gegevens te verstrekken.
kosten mediation
4.27.
[gedaagde] vordert onder V dat [eiser] wordt veroordeeld tot het betalen van een evenredige bijdrage in de kosten van de mediation. [gedaagde] heeft deze vordering niet nader onderbouwd. [eiser] stelt dat de door de mediator ter zake aangespannen procedure is geëindigd in een schikking, waarbij [gedaagde] en [A] zich hoofdelijk hebben verbonden tot betaling van de schuld aan de mediator. Dit wordt ondersteund door het door [eiser] als productie 71 overgelegde (deel van het) proces-verbaal. Het had op de weg gelegen van [gedaagde] om concreet te stellen en te onderbouwen op welke grond zij thans betaling van een deel van deze schuld van [eiser] kan verlangen. Dit heeft zij nagelaten. Nu [eiser] betwist tot enige betaling gehouden te zijn, dient het gevorderde te worden afgewezen.
uitlatingen
4.28.
[gedaagde] vordert onder VI een verbod op het doen van voor haarzelf en/of haar bedrijf en gezin schadelijke uitlatingen door [eiser] . De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat [eiser] zich dient te onthouden van uitlatingen in de media inhoudende dat hij founder, father, partner, ex-medewerker en/of bedenker is van [bedrijf 4] en/of van het project [bedrijf 3] en/of van modulaire bouw. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen ten aanzien van het samenwerkingsverband tussen [eiser] en [A] en de daaruit voortgekomen rechten van [eiser] valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [eiser] dergelijke uitlatingen niet zou mogen doen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
dwangsom
4.29.
Nu de door [gedaagde] gevorderde hoofdveroordelingen worden afgewezen, delen de gevorderde dwangsombepalingen hetzelfde lot.
voorschot schadevergoeding
4.30.
[gedaagde] vordert onder IX veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 10.000,00 als voorschotbetaling ter zake van door haar geleden schade en winstderving. Nu het door [gedaagde] gestelde inbreukmakende en onrechtmatige handelen van [eiser] waaruit de vermeende schade voor [gedaagde] zou voortvloeien niet is komen vast te staan, komt het gevorderde reeds om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
proceskosten
4.31.
Op de door [gedaagde] gevorderde veroordeling van [eiser] in de proceskosten, zal hierna worden ingegaan.
in conventie en reconventie
proceskosten
4.32.
[gedaagde] zal als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Blijkens het door [eiser] ingediende kostenoverzicht bedragen de advocaatkosten voor de procedures in conventie en reconventie tezamen € 16.233,00 exclusief btw, zijnde € 19.641,93 inclusief btw. Volgens [eiser] kan 75% van de gemaakte kosten aan een IE-grondslag worden toegerekend, zodat 1019h Rv daarop van toepassing is, en dient voor de overige 25% het liquidatietarief te worden toegepast. Dit alles is door [gedaagde] niet weersproken.
4.33.
Het door [eiser] ingediende kostenoverzicht is niet betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de redelijkheid en evenredigheid van de opgegeven kosten. Aangezien de vorderingen niet geheel op grond van een intellectueel eigendomsrecht worden toegewezen zal de rechtbank ten aanzien van 75% daarvan toepassing geven aan artikel 1019h Rv en ten aanzien van 25% daarvan toepassing geven aan het liquidatietarief. Nu de procedure in conventie en de procedure in reconventie volledig met elkaar samenhangen gelden deze tarieven voor de conventie en reconventie tezamen.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 103,04 (inclusief informatiekosten en btw)
- griffierecht 876,00
- salaris advocaat 15.401,95 (75% van 19.641,93 = € 14.731,45 (inclusief btw) +
(25% van € 2.682,00 (3,0 punten × tarief € 894,00) =
_____________ € 670,50)
Totaal € 16.380,99
4.34.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.35.
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [eiser] auteursrechthebbende is op de ontwerpen en afbeeldingen zoals opgenomen in de producties 40 en 41 bij dagvaarding en weergegeven in 2.6.,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] op de in 5.1. genoemde ontwerpen en afbeeldingen en verbiedt [gedaagde] in het bijzonder om:
- de in productie 40 getoonde afbeeldingen van de ontwerpen van [eiser] op haar website c.q. door of namens haar beheerde websites en/of op de door haar onderhouden c.q. beheerde social media accounts (Facebook: [ [bedrijf 6] ], Twitter: [@ [bedrijf 6] ], [@ [bedrijf 8] ], [@ [bedrijg 9] ], en LinkedIn: [ [bedrijf 6] ] e.a.) of andere webpagina’s openbaar te maken, dan wel te vereenvoudigen, al dan niet in gewijzigde vorm,
- de in productie 41 getoonde ontwerpen van [eiser] openbaar te maken, te verveelvoudigen, aan te (doen) bieden, te (doen) leveren, te (doen) distribueren, te (doen) produceren, dan wel te (doen) gebruiken voor promotie- of publiciteitsdoeleinden, al dan niet tegen geldelijke vergoeding,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang het gebruik van de handelsnaam [bedrijf 4] te staken en gestaakt te houden,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om zich met onmiddellijke ingang te onthouden van uitlatingen en/of mededelingen waarvan zij weet dan wel kan vermoeden dat deze schadelijk dan wel diffamerend zijn voor [eiser] dan wel het bedrijf of de bedrijfsactiviteiten van [eiser] , een en ander zoals beschreven in 4.17 tot en met 4.20,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat zij niet aan één of meer van de onder 5.1. tot en met 5.4. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 75.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 75.000,00 aan uit hoofde van het vonnis in kort geding van 18 juni 2014 verbeurde dwangsommen,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot het vergoeden van de door [eiser] geleden schade ter zake van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] , nader op de te maken bij staat,
5.8.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af, behoudens het hierna bepaalde over de proceskosten,
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af,
in conventie en reconventie
5.11.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 16.380,99, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.12.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 205,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.13.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op
10 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198