ECLI:NL:GHARL:2025:1037

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
200.343.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van een minderjarige met ouders in scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2014, die het syndroom van Down heeft. De ouders, de moeder en de vader, zijn in 2016 getrouwd en hebben hun huwelijk in 2019 ontbonden. De vader heeft het gezag over de minderjarige, terwijl de moeder verzoekt om wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats. De rechtbank Gelderland had eerder bepaald dat de minderjarige bij de vader woont en dat de omgang met de moeder onder voorwaarden plaatsvindt. De moeder heeft in hoger beroep tien grieven ingediend, waaronder verzoeken om psychologisch onderzoek en wijziging van de omgangsregeling. Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, onder meer omdat er geen juridische grondslag voor het psychologisch onderzoek was en omdat er geen wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling van het gezag rechtvaardigde. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de omgangsregeling voorlopig is vastgesteld en de moeder is verzocht om de communicatie met de vader te verbeteren. De vader heeft verzocht om proceskostenveroordeling, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.286
(zaaknummer rechtbank Gelderland 432345)
beschikking van 25 februari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L. Mens,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.C. Giebels.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 9 juli 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Mens van 19 augustus 2024 met producties.
- het verweerschrift tevens verzoek proceskostenveroordeling met producties;
- het verweerschrift op het verzoek proceskostenveroordeling in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Giebels van 10 januari 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. Mens van 10 januari 2025 met producties, en
- een journaalbericht van mr. Mens van 20 januari 2025 met een e-mail van mr. Mens van dezelfde datum en een productie.
2.2
Op 20 januari 2025 is [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door een raadsheer en de griffier is gehoord.
2.3
De zitting was op 21 januari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder in persoon, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader in persoon, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een zittingsvertegenwoordigster namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2014. De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] heeft het syndroom van Down.
3.2
Partijen zijn op 9 september 2016 met elkaar getrouwd. Het huwelijk is ontbonden op 7 augustus 2019. In de (echtscheidings)beschikking van 10 juli 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, onder meer bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft.
3.3
Van 17 augustus 2018 tot 17 februari 2024 is sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 8 april 2021 heeft de rechtbank Gelderland het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] door de vader wordt uitgeoefend.
3.5
Bij beschikking van 8 november 2022 heeft de rechtbank de in de beschikking van
8 april 2021 vastgestelde omgangsregeling voor wat betreft het halen en brengen van [de minderjarige] gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige] op vrijdag uit school door de vader wordt opgehaald en direct door hem naar de moeder wordt gebracht en dat de moeder [de minderjarige] op zondag om 18.00 uur terugbrengt naar de vader. Daarnaast heeft de rechtbank de beschikking van 8 april 2021 aangevuld en aan de omgangsregeling verbonden dat de moeder zich dient te houden aan de voorwaarde om geen huisarts of andere professionele derde(n) te bezoeken met [de minderjarige] , als dit niet spoedeisend is, tenzij na instemming van de GI, en de voorwaarde om in een voorkomend geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde te stellen. Tot slot heeft de rechtbank het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de moeder om het gezag te wijzigen, afgewezen.
3.6
Bij beschikking van 27 juni 2023 heeft dit hof de beschikking van 8 november 2022
bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.7
Bij beschikking van 23 februari 2024 heeft de rechtbank de beschikking van
8 november 2022 gewijzigd en als omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de moeder vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft in een cyclus van steeds drie weekenden het eerste en het tweede weekend bij de moeder, waarbij [de minderjarige] op vrijdag uit school door de vader wordt opgehaald en direct door hem naar de moeder wordt gebracht en waarbij [de minderjarige] door de moeder op zondag op 18.00 uur naar de vader wordt terug gebracht. In het derde weekend blijft [de minderjarige] bij de vader;
  • [de minderjarige] verblijft gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg overeen te komen, bij de moeder, al dan niet onder regie van de jeugdbeschermer. Hierbij geldt dat een vakantieweek aanvangt op maandag en eindigt op zondag. Ook geldt hierbij de dat cyclus van drie reguliere omgangsweekeinden na de vakantie niet opnieuw start, maar doorloopt zoals die voor de vakantie is gestopt;
  • aan de omgang is de voorwaarde verbonden dat de moeder geen huisarts of andere professionele derde(n) bezoekt met [de minderjarige] , als dit niet spoedeisend is, tenzij na instemming van de GI, en onder de voorwaarde dat de moeder in dit geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde stelt.
3.8
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgangsregeling zoals vastgesteld bij beschikking 23 februari 2024 gewijzigd en, uitvoerbaar bij voorraad, als voorlopige omgangsregeling vastgesteld dat [de minderjarige] :
- eenmaal per twee weken minimaal twee uur begeleide omgang heeft met de moeder (in de cyclus van de eerdere omgangsregeling van steeds drie weken de eerste en de tweede week), waarbij de verdere invulling over de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de hulpverleningsinstantie die de omgang begeleidt dan wel door het gebiedsteam/wijkteam;
- aan de omgang is de voorwaarde is verbonden dat de moeder geen huisarts of andere
professionele derde(n) bezoekt met [de minderjarige] als dit niet spoedeisend is en onder de voorwaarde dat indien de moeder met toestemming van de vader een arts of professionele derde bezoekt, de moeder in dit geval het onderwerp van seksueel misbruik niet aan de orde stelt.
Daarbij heeft de rechtbank verder:
- de verzoeken van dc moeder in de bodemprocedure over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de vervangende toestemming afgewezen;
- het verzoek van de vader met betrekking tot het getuigenverhoor afgewezen, en
- iedere beslissing over de omgangsregeling aangehouden tot 15 oktober 2024 pro forma en de ouders verzocht om elkaar, de rechtbank en de raad te informeren zoals beschreven in rechtsoverweging 6.22 van de bestreden beschikking.
3.9
Bij beschikking van 29 oktober 2024 heeft dit hof het verzoek van de moeder om een provisionele voorziening te geven, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de (zelfstandige) verzoeken van de vader af te wijzen en te bepalen:
I) dat een psychologisch onderzoek bij [de minderjarige] dient plaats te vinden, welk onderzoek wordt verricht door een onafhankelijke en gespecialiseerde deskundige, en waarbij wordt bepaald
dat de moeder gelijkwaardig bij het psychologische onderzoek wordt betrokken, alsmede dat
zij gelijkelijk met de vader over de voortgang en resultaten van het psychologische onderzoek wordt geïnformeerd;
II) dat het eenhoofdige ouderlijke gezag wordt gewijzigd, in die zin dat:
Primair:de vader uit het ouderlijk gezag wordt ontheven en de moeder voortaan met het
eenhoofdige ouderlijke gezag over [de minderjarige] wordt belast;
Subsidiair:de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] worden
belast;
Meer subsidiair:een onderzoek door de raad wordt verricht ten aanzien van het ouderlijk gezag;
III) dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder te Vogelenzang zal zijn en aan de moeder
vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] te plaatsen op de basisschool [naam1] te
[plaats1] ;
IV) dat de omgangsregeling zoals vermeld in de beschikkingen van de rechtbank Gelderland van 8 april 2021 en 8 november 2022, bekrachtigd door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en voor het laatst verduidelijkt in de beschikking van de rechtbank 24 februari 2024, wordt gewijzigd, in die zin dat:
Primair:voortaan onder begeleiding omgang plaatsvindt tussen [de minderjarige] en de vader op een
door uw rechtbank (het hof begrijpt: het hof) nader in te vullen wijze;
Subsidiair[de minderjarige] bij de vader verblijft twee weekenden achtereen van vrijdagmiddag uit
school tot en met zondagmiddag 17.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdagmiddag
uit school brengt naar de vader en de vader [de minderjarige] op zondagmiddag om 17.00 uur brengt
bij de moeder, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling
overleg overeen te stemmen (de huidige omgangsregeling, maar dan omgedraaid naar
vader);
meer subsidiair en uitsluitend in het geval de verzoeken m.b.t. het gezag, de
hoofdverblijfplaats en plaatsing op een basisschool worden afgewezen: uitbreiding van de
laatst vastgestelde omgangsregeling, waarbij [de minderjarige] van donderdagmiddag 14.00 uur tot
zondagmiddag 17.00 uur bij de moeder verblijft, evenals verdeling van de vakanties bij
helfte.
4.2
De vader voert verweer en hij vraagt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding.
4.3
De moeder vraagt het verzoek van de vader om een proceskostenveroordeling niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar eerder ingediende verzoeken toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Psychologisch onderzoek
5.1
De moeder verzoekt allereerst om te bepalen dat een psychologisch onderzoek bij [de minderjarige] dient plaats te vinden door een onafhankelijke en gespecialiseerde deskundige. Eerder zou een onderzoek plaatsvinden door [naam2] maar dat gaat niet door. De moeder vindt nog steeds dat een onderzoek nodig is.
De vader betwist dat gemotiveerd.
5.2
Het hof zal het verzoek van de moeder om te bepalen dat een psychologisch onderzoek van [de minderjarige] dient plaats te vinden, afwijzen, nu een juridische grondslag voor een dergelijk onderzoek ontbreekt. Daarbij overweegt het hof volgende. Artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat ziet op (het recht op contra-expertise bij) maatregelen van jeugdbescherming is hier niet aan de orde nu het in de onderhavige zaak gaat om een geschil tussen ouders. Bovendien is het verzoek van de moeder onvoldoende concreet en ter zake dienend, hetgeen eveneens vereist is voor toewijzing van een dergelijk onderzoek. Het eerste lid van dat artikel bepaalt dat de rechter pas beslist nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld om een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen. Dat heeft de moeder niet verzocht. Zij heeft niet gevraagd om een rapport van een, bij naam genoemde, deskundige over te mogen leggen.
Het verzoek zou nog kunnen zijn gebaseerd op het algemene artikel 194 Rv dat gaat over het gebruik van deskundigen in het kader van voorlichting en bewijs, en dat ook van toepassing is bij verzoekschriftprocedures. Maar in dat kader overweegt het hof dat het zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te kunnen nemen en ziet het hof geen aanleiding voor een onderzoek.
Het hof neemt bovendien in aanmerking dat in eerdere procedures, waaronder de procedure die heeft geleid heeft tot de beschikking van dit hof van 27 juni 2023, verzoeken van de moeder om een deskundigenonderzoek steeds zijn afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat alsnog een onderzoek dient plaats te vinden. Het hof neemt verder in aanmerking dat [naam3] [de minderjarige] vorig jaar voor onderzoek heeft doorverwezen naar [naam2] . Die instantie heeft echter in juni 2024 aan de vader kenbaar heeft gemaakt dat zij na bestudering van de hulpvraag geen onderzoek zullen verrichten omdat er inhoudelijk geen grond lijkt te zijn voor psychologische behandeling voor [de minderjarige] .
Gezag
5.3
Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
De moeder heeft (primair) verzocht om het gezag te wijzigen in die zin dat de vader uit het ouderlijk gezag wordt ontheven en de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Voordat het hof daarover kan oordelen, moet eerst worden beoordeeld of de omstandigheden sinds de beschikking van dit hof van 27 juni 2023 zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, dus of de moeder ontvankelijk is op dit onderdeel.
5.5
De moeder stelt dat de rechtbank in de beschikking van 8 april 2021 wel degelijk is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. De rechtbank had onder andere moeten meewegen dat de rapportages van de GI van destijds steeds een onjuiste indruk van de moeder weergaven. Daardoor zijn de raad en de rechtbank op het verkeerde been gezet. Daarnaast is het gewelddadige en agressieve gedrag van de vader niet meegenomen in de beoordeling. De GI stond vanaf het begin aan de kant van de vader, zonder deugdelijk onderzoek te doen naar de feiten en het verhaal van de moeder te horen.
Bovendien hebben zich sinds de beschikking van het hof van 27 juni 2023 nieuwe incidenten voorgedaan die als wijziging van omstandigheden kunnen worden aangemerkt, aldus de moeder. Zo bleek daarna dat het al langere tijd niet goed ging met [de minderjarige] op de school die zij toen bezocht. Daarnaast zijn er daarna opnieuw signalen bij de moeder bekend geworden dat de vader [de minderjarige] mishandelt of (seksueel) misbruikt, aldus de moeder.
5.6
De vader betwist dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Ook is de rechtbank in de beschikking van 8 april 2021 niet uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. De moeder betwist niet dat de communicatie slecht is en dat partijen een totaal andere visie hebben op dat wat goed is voor [de minderjarige] , aldus de vader.
5.7
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat geen sprake is van een dusdanige wijziging van omstandigheden die maakt dat het verzoek van de moeder om alleen of samen met de vader te worden belast met het gezag inhoudelijk moet worden beoordeeld. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
Niet is gebleken dat de rechtbank destijds bij het nemen van haar beslissing omtrent het gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank heeft overwogen dat de communicatie tussen de ouders ernstig is verstoord en dat de ouders bij nagenoeg elke beslissing lijnrecht tegenover elkaar staan, hetgeen de moeder niet heeft betwist. De rechtbank oordeelde op grond daarvan dat de vader alleen met het gezag moest worden belast. Hetgeen de moeder stelt over onjuiste beeldvorming en agressief gedrag van de vader en dat die gegevens hadden moeten worden meegenomen in de beslissing, maakt niet dat de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze visie van de moeder, voor zover juist, speelde al ten tijde van de procedure die heeft geleid tot de beslissing van 8 april 2021. Dit maakt dat deze gegevens nu niet kunnen worden aangemerkt als een omstandigheid op grond waarvan het gezag opnieuw dient te worden beoordeeld.
5.8
Door de moeder zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van een
relevantewijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253o BW. Dat [de minderjarige] van school is veranderd is ingegeven omdat het niet goed ging op haar oude school. Eenhoofdig gezag betekent nu juist dat de vader de beslissing voor een andere school alleen mag en kan nemen. Dit betreft dan ook geen nieuwe omstandigheid die een hernieuwde beoordeling van het gezag rechtvaardigt. Daarnaast is niet gebleken dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . Integendeel, sinds de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] onder begeleiding plaatsvindt, doet [de minderjarige] geen zorgelijke uitspraken meer die, volgens de moeder, zouden duiden op mishandeling dan wel misbruik van [de minderjarige] door de vader. Dat de moeder (nog steeds) bezorgd is over de wijze waarop de vader het gezag uitoefent, betreft ook geen wijziging van omstandigheden zoals vereist. De moeder uit deze zorgen al jaren en heeft deze ook in verschillende procedures aan de orde gesteld. Maar haar zorgen werden tot nu toe niet of onvoldoende bevestigd. Ook vanuit de verschillende professionals die bij [de minderjarige] betrokken zijn worden geen zorgen geuit. Dat de vader niet goed voor [de minderjarige] zorgt omdat [de minderjarige] , zoals de moeder stelt, te grote schoenen en een bril op de verkeerde sterkte draagt, betreft, voor zover al juist, evenmin een nieuwe omstandigheid die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt. Verder is de communicatie en samenwerking tussen partijen nog steeds slecht, zodat ook daarin geen sprake is van een gewijzigde omstandigheid. Desondanks blijkt uit het dossier wel dat de vader de moeder zoveel mogelijk probeert te betrekken bij en te informeren over (het leven van) [de minderjarige] . Dat de vader, zoals de moeder stelt, zich onvoldoende inspant om de communicatie te verbeteren, is niet gebleken. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vader op de zitting heeft gezegd dat wat de moeder betreft geen enkele intentie van de vader goed is en dat de samenwerking daardoor wordt bemoeilijkt.
5.9
Het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te laten verrichten naar het ouderlijk gezag, zal het hof afwijzen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht zodat het geen aanleiding ziet voor een dergelijk onderzoek.
Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming
5.1
Het hof zal de verzoeken van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en om aan de moeder vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [naam1] in [plaats1] , afwijzen.
Daartoe overweegt het hof, net als de rechtbank, dat op grond van artikel 1:12 BW de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] de woonplaats van degene die het gezag over haar uitoefent. Nu het gezag over [de minderjarige] niet zal worden gewijzigd, houdt [de minderjarige] van rechtswege het hoofdverblijf bij de vader.
Wat betreft de vervangende toestemming overweegt het hof dat bij een geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening vervangende toestemming kan worden gevraagd aan de rechter. Omdat de vader alleen het gezag blijft uitoefenen over [de minderjarige] , kan van een toewijzing van een verzoek tot het geven van vervangende toestemming geen sprake zijn.
Omgang
5.11
De vader stelt dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek ten aanzien van de voorlopige omgangsregeling zoals de rechtbank heeft bepaald in de bestreden beschikking. De rechtbank heeft immers nog geen definitieve beslissing genomen ten aanzien van de omgangsregeling.
5.12
Uit de beslissing in het dictum van de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank een voorlopige zorgregeling heeft bepaald. De rechtbank heeft de (verdere) beslissing over de zorgregeling aangehouden in afwachting van het verloop van de begeleide omgang en het hulpverleningstraject bij [naam2] .
In artikel 358 lid 4 Rv is - kort gezegd - bepaald dat geen afzonderlijk hoger beroep tegen een tussenbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van de beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte. Daarbij is doorslaggevend of de beslissing een onherroepelijk karakter heeft, in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6910). Naar het oordeel van het hof is dit het geval bij de in het dictum van de bestreden beschikking vermelde (voorlopige) beslissing over de omgangsregeling. Deze beslissing kan immers niet teruggedraaid worden voor zover het de afgelopen periode betreft.
Het voorstaande brengt mee dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep voor zover het de omgangsregeling betreft.
5.13
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.14
Omdat vanaf februari 2024 de omgangsregeling niet meer werd uitgevoerd is sprake van een wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigt.
5.15
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.16
Vaststaat dat de moeder tijdens een omgangsmoment [de minderjarige] heeft meegenomen naar de spoedeisende hulp. De moeder stelt onder andere dat zij de voorwaarden verbonden aan de omgangsregeling daarmee niet heeft overtreden. Zij heeft nooit de intentie gehad om de spoedeisende hulp te bezoeken en zij heeft nooit de koppeling naar vermeend seksueel misbruik gemaakt. De moeder had zorgen over de (uitgeknepen) steenpuisten bij de liezen van [de minderjarige] , alsmede blauwe plekken en littekenvorming. De GI vond deze situatie ook zorgelijk en wilde deze ook laten onderzoeken. De rechtbank heeft ten onrechte het oordeel van de GI en het advies van de raad niet in de overwegingen betrokken. De rechtbank heeft bovendien ten onrechte geoordeeld dat omgang uitsluitend nog onder begeleiding moet plaatsvinden om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. De GI heeft meerdere keren gezegd dat begeleide omgang niet nodig was. De raad heeft op de zitting van 26 maart 2024 niet geadviseerd dat de omgang begeleid moest zijn, aldus de moeder.
5.17
Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd en ook anderszins geen aanleiding om voorlopig, totdat de rechtbank een definitieve beslissing heeft genomen, een andere omgangsregeling vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan. Daarbij laat het hof in het midden of de moeder al dan niet op basis van vermeend seksueel misbruik met [de minderjarige] naar de spoedeisende hulp is gegaan. Ook de raad heeft op de zitting gezegd dat er geen reden is om de regeling nu te veranderen. Daarbij heeft de raad opgemerkt dat wanneer het toezicht op de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] wegvalt, het misgaat omdat het wantrouwen van de moeder richting de vader dan weer opspeelt. Het hof neemt verder in aanmerking dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat zij sinds de omgang onder begeleiding plaatsvindt, geen opmerkingen meer maakt over dat de vader haar pijn doet en dat hij bulten bij haar uitknijpt. Het hof ziet dan ook geen aanwijzingen dat deze voorlopige regeling in strijd met het belang van [de minderjarige] is. Een tussentijdse verandering van de omgangsregeling, met de kans dat de rechtbank in de eindbeslissing tot een andere beslissing komt en er dus opnieuw een wijziging zal moeten plaatsvinden, zal zorgen voor onrust en onduidelijkheid bij [de minderjarige] . Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] om hierin tussentijds geen verandering aan te brengen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
5.18
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure. Na meer dan twintig procedures waarin de moeder steeds nagenoeg hetzelfde opwerpt en verzoekt, dient een signaal te worden afgegeven dat het recht om te procederen daarvoor niet is bedoeld. De moeder ontvangt bovendien gefinancierde rechtsbijstand, de vader niet. De vele procedures zijn zowel emotioneel als financieel erg belastend voor hem, aldus de vader.
5.19
De moeder betwist dat en voert aan dat geen sprake is van misbruik van (proces)recht. De vader heeft de door hem genoemde procedures zelf gestart en de moeder heeft goede gronden om hoger beroep in te stellen. Bovendien kan het de moeder niet worden verweten dat de vader niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, aldus de moeder.
5.2
Het hof ziet in hetgeen de vader aanvoert onvoldoende aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten. De procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot de bestreden beschikking is gestart door de vader en het stond de moeder vrij om die beslissing in hoger beroep te laten toetsen door het hof.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
19 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os- ten Have en R. Krijger en is op 25 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.