ECLI:NL:GHARL:2025:1007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
200.346.467
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over nietigheid van ontslag op staande voet en ontvankelijkheid van verzoeken

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 juli 2024. De kantonrechter had [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot het inroepen van de nietigheid van een ontslag op staande voet, omdat zij de daarvoor geldende termijnen had overschreden. Het hof heeft op 24 februari 2025 geoordeeld dat [appellant] te laat de nietigheid van het ontslag heeft ingeroepen. Het hof komt niet toe aan de beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag, omdat de verzoeken van [appellant] niet tijdig zijn ingediend. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De zaak betreft een geschil over de vraag of de uitlatingen van [geïntimeerde] op 2 november 2023 als een ontslag op staande voet moeten worden gekwalificeerd. [appellant] betwist dit en vordert onder andere loon en een transitievergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] haar verzoeken te laat heeft ingediend, wat het hof bevestigt. De arbeidsovereenkomst is definitief geëindigd op 2 november 2023, en het verzoek tot betaling van loon na deze datum is niet toewijsbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.346.467
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 11131766)
beschikking van 24 februari 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster,
hierna: [appellant] ,
advocaat: J.A. Spigt,
tegen
[geïntimeerde] ,handelend onder de naam
[naam1],
die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
en bij de kantonrechter optrad als verweerder
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B. Burger.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 juli 2024. Hierna wordt dit de bestreden beschikking genoemd. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift (met een productie);
- de brief van 7 oktober 2024 waarbij het procesdossier in eerste aanleg is overgelegd;
- het verweerschrift (met een productie).
1.2.
Op 5 februari 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden waarvan een verslag is gemaakt (proces-verbaal) dat aan het dossier toegevoegd. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald.

2.Kern van het geschil en de beslissingen van de kantonrechter en het hof

2.1.
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 2 november 2023 via WhatsApp onder meer het volgende geschreven: “
Ik denk niet dat ik het moet uitleggen [appellant] zoek een andere baan” en “
Als je nog wat te ontvangen hebt, stuur het maar”. Partijen twisten vervolgens onder meer over de vraag of deze berichten moeten worden aangemerkt als een opzegging van de arbeidsovereenkomst, hierna ook aangeduid als ontslag op staande voet. [appellant] betwist dat de uitlatingen van [geïntimeerde] zo moeten worden gezien, stelt dat zij ten onrechte is ontslagen en vordert daarom bij de kantonrechter een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet nietig is en maakt aanspraak op (achterstallig) loon, de transitievergoeding en een billijke vergoeding. [geïntimeerde] voert aan dat [appellant] in haar verzoeken niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de vervaltermijnen van artikel 7:686a lid 4, onder a en b van het Burgerlijk Wetboek (BW), dan wel dat deze verzoeken moeten worden afgewezen.
beslissing kantonrechter
2.2.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat [appellant] , als zij een verzoek tot opheffing van het gegeven ontslag in wilde dienen, zij op grond van de door [geïntimeerde] genoemde wetsbepaling, binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, een verzoekschrift bij de kantonrechter had moeten indienen. Het verzoek om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding had [appellant] binnen drie maanden na de datum van het ontslag moeten doen. [appellant] heeft haar verzoekschrift op 23 mei 2024 bij de kantonrechter ingediend en toen waren de hiervoor bedoelde termijnen al verstreken, zo oordeelde de kantonrechter. De kantonrechter heeft [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken en de proceskosten gecompenseerd.
2.3.
[appellant] is het met die beslissingen niet eens en heeft hoger beroep ingesteld. Zij maakt in hoger beroep aanspraak op het loon vanaf 1 november 2023 (te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente) en de transitievergoeding en verzoekt [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
beslissing van het hof in het kort
2.4.
Het door [appellant] ingestelde hoger beroep wordt verworpen omdat het hof met de kantonrechter van oordeel is dat [appellant] te laat de nietigheid van het ontslag op staande voet heeft ingeroepen en terecht door de kantonrechter niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoeken wegens het verstrijken van de daarvoor gestelde termijnen. Het hof komt daarom niet toe aan de beoordeling van de rechtsgeldigheid van de beweerdelijk gedane opzegging. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en [appellant] veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.
2.5.
Hierna legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.

3.De motivering van de beslissing van het hof

de vaststaande feiten
3.1.
[geïntimeerde] houdt zich – via zijn eenmanszaak [naam1] – bezig met het bezorgen van pakketten voor PostNL in de omgeving van Amersfoort en Leusden. [appellant] is op 3 september 2022 bij hem in dienst getreden in de functie van chauffeur/pakketbezorger op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden. Op 3 september 2023 is de arbeidsovereenkomst voor twaalf maanden verlengd. Op 25 oktober 2023 heeft [appellant] bij [geïntimeerde] melding gemaakt van een incident op het werk betreffende - kort samengevat - aantasting van haar lichamelijke integriteit door een collega. Op 30 oktober 2023 en 1 november 2023 heeft [appellant] juridisch advies ingewonnen bij het Juridisch Loket en op 7 november 2023 heeft zij een gesprek gehad met een advocaat, die op dezelfde datum namens haar bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag voor gefinancierde rechtsbijstand heeft ingediend. Dit verzoek om een toevoeging is op 13 november 2023 toegewezen.
3.2.
[appellant] heeft na 1 november 2023 geen werkzaamheden meer verricht voor [geïntimeerde] . Door of namens haar is geen aanspraak gemaakt op loon en op 28 november 2023 heeft zij een WW-uitkering aangevraagd die haar met ingang van 1 november 2023 is toegekend.
3.3.
De vorige advocaat van [appellant] heeft op 23 mei 2024 bij de kantonrechter een verzoekschrift ingediend. Hierin wordt namens haar de nietigheid ingeroepen van het door [geïntimeerde] beweerdelijk op 2 november 2023 gegeven ontslag op staande voet. Ook wordt om betaling van (achterstallig) loon (te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente) en om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding verzocht.
motivering van de beslissing
ontvankelijkheid
3.4.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat hij [appellant] op 2 november 2023 op staande voet heeft ontslagen. [appellant] betwist dat de hiervoor in 2.1 geciteerde schriftelijke uitlatingen kwalificeren als een ontslag op staande voet en voert aan dat ook overigens niet aan de eisen van een ontslag op staande voet is voldaan. In een dergelijke situatie ligt het op de weg van [appellant] actie te ondernemen als zij aanspraak wil maken op bijvoorbeeld loon en andere vergoedingen zoals een transitievergoeding. In artikel 7:686a lid 4 BW is bepaald dat de bevoegdheid om een dergelijk geschil aan de rechter voor te leggen twee of in sommige gevallen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, vervalt. De termijnen zijn vervaltermijnen en dus - in tegenstelling tot een verjaringstermijn - niet te stuiten. De termijnen strekken ertoe de periode van onzekerheid voor partijen zo kort mogelijk te houden.
3.5.
Hoewel [appellant] tijdig juridisch advies heeft ingewonnen en juridische bijstand heeft ingeschakeld, is namens [appellant] pas op 23 mei 2024 actie ondernomen. Toen is het verzoekschrift bij de kantonrechter ingediend. Dat is te laat, zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [appellant] niet heeft begrepen dat zij op 2 november 2023 was ontslagen, zoals zij nu in hoger beroep stelt. Zij ontving geen salaris meer en heeft zich bij een advocaat gemeld. Die had binnen de vervaltermijnen van de wet de verzoeken aanhangig moeten maken. De bevoegdheid een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen met een verzoek tot het inroepen van de nietigheid van het gestelde ontslag was mogelijk tot 2 januari 2024 en het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding kon tot 2 februari 2024 worden ingediend. Dat heeft de (toenmalige) advocaat van [appellant] niet gedaan.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat het hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de rechtsgeldigheid van het gestelde ontslag op staande voet. Anders gezegd: het hof kan door het te laat indienen van het verzoekschrift niet meer beoordelen of de betwiste opzegging van de arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde] volgens de daarvoor in de wet opgenomen en in de rechtspraak ontwikkelde regels terecht was of niet. Dit maakt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen definitief is geëindigd op 2 november 2023. Omdat het ontslag niet meer aangetast kan worden, is het verzoek van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van loon na die datum evenmin toewijsbaar.
slotsom
3.7.
Bij deze stand van zaken is de conclusie dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt. De door haar aangevoerde bezwaren tegen de bestreden beschikking worden verworpen en het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het door haar ingestelde hoger beroep.
3.8.
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als één van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (dit wordt aangeduid met: uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 2 juli 2024;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 349,- voor griffierecht
€ 2.428,- voor salaris advocaat (2 punten x € 1.214,- (tarief II) volgens de geldende standaard (zogenaamd liquidatietarief);
4.3.
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P.C.J. van Bavel, A.E.F. Hillen en H.M.J. van den Hurk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025