ECLI:NL:GHARL:2024:896

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23/2594 t/m 23/2596
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding immateriële schade na navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op 6 februari 2024, naar aanleiding van een verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2012, 2013 en 2014 had vernietigd. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het Hof voor verdere behandeling, waarbij de focus lag op de verzoeken om vergoeding van immateriële schade.

Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding van € 50.000 wegens immateriële schade en een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof oordeelde dat het verzoek om smartengeld niet kon worden ingewilligd, omdat na verwijzing geen nieuwe geschilpunten konden worden opgeworpen. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de behandeling na verwijzing minder dan een jaar had geduurd, wat geen overschrijding van de redelijke termijn met zich meebracht.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2594, 23/2595 en 23/2596
uitspraakdatum: 6 februari 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2020, nummers BRE 18/7124, 18/7126 en 18/7127, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Maastricht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over het jaar 2012, 2013 en 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 februari 2020, nummers BRE 18/7124, 18/7126 en 18/7127, de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof Den Bosch) heeft bij uitspraak van 20 mei 2021, nummers 20/00183 tot en met 20/00185, ECLI:NL:GHSHE:2021:1489, het hoger beroep gegrond verklaard voor zover dit ziet op de navorderingsaanslag over het jaar 2014.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 augustus 2023, nummer 21/02656, ECLI:NL:HR:2023:1103 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.
1.7.
Bij brief met dagtekening 11 januari 2024 heeft belanghebbende aan het Hof meegedeeld dat hij bij wijze van compromis met de Inspecteur onder meer is overeengekomen dat de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 en beschikkingen belastingrente worden verminderd, en dat dit meebrengt dat het Hof zich uitsluitend nog hoeft te buigen over zijn verzoeken om vergoeding van immateriële schade.
1.8.
Beide partijen hebben verklaard niet ter zitting te zullen verschijnen. Het Hof heeft daarop bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.Overwegingen

2.1.
Belanghebbende heeft in zijn reactie van 16 november 2023 zowel verzocht om een vergoeding van immateriële schade (smartengeld) van € 50.000, als om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.2.
Ter motivering van zijn verzoek om smartengeld heeft belanghebbende aangevoerd dat zijn slepende geschil met de Belastingdienst heeft geleid tot oplopende spanning en frustratie hetgeen heeft geresulteerd in arbeidsongeschiktheid. In een eerder stadium van de procedure heeft belanghebbende daar niet om verzocht. Daarmee werpt belanghebbende na verwijzing een nieuw geschilpunt op. Dit verzoek van belanghebbende om smartengeld kan niet worden ingewilligd. Na verwijzing door de Hoge Raad moet het verwijzingshof de zaak namelijk behandelen in de stand waarin het geding zich vóór cassatie bevond. Daaruit vloeit voort dat partijen na verwijzing geen nieuwe geschilpunten kunnen opwerpen (vgl. HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7248, r.o. 4.1.2).
2.3.
Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn kan niet worden ingewilligd. Belanghebbende kan een dergelijk verzoek weliswaar doen na verwijzing van het geding door de Hoge Raad, maar dat verzoek kan dan uitsluitend betrekking hebben op de duur van de verwijzingsprocedure. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.4.5). In het onderhavige geval heeft de Hoge Raad arrest gewezen op 18 augustus 2023. Het Hof doet heden uitspraak. Daarmee heeft de behandeling na verwijzing minder dan een jaar geduurd, hetgeen geen overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Voor een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn is daarom geen aanleiding.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(P.W.L. van den Bersselaar) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 februari 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.