Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
Purchase Orderstot stand gekomen afzonderlijke overeenkomsten) van partijen kwalificeert als een koopovereenkomst en - met toepassing van het Weens Koopverdrag - dat het beroep van Kayoom op non-conformiteit niet slaagt.
3.Het oordeel van het hof
Purchase Ordersheeft [geïntimeerde] in Pakistan diverse textielproducten laten vervaardigen en laten inpakken onder de aan Kayoom toebehorende merknaam Kenda Sand. De eerste bestellingen zijn na enige vertraging en met uitzondering van de badjassen, eind februari 2020 vanuit Pakistan aan [geïntimeerde] geleverd en opgeslagen in haar magazijn. Op 12-13 maart 2020 heeft Kayoom 30% van de bestelde producten van [geïntimeerde] ontvangen. Op 2 april 2020 heeft [geïntimeerde] van haar Pakistaanse producent de badjassen ontvangen waarna [geïntimeerde] op 6 april Kayoom heeft meegedeeld dat zij 30% van dit product klaar had staan voor verzending aan Kayoom. Nadien ontwikkelt zich een debat tussen [geïntimeerde] en Kayoom over de afwikkeling van de bestellingen: in mei 2020 voeren partijen gesprekken over de gevolgen van corona voor hun
business,in juni 2020 deelt Kayoom aan [geïntimeerde] mee dat er klachten zijn ontvangen over de kleurbestendigheid na het wassen van de handdoeken, vanaf juli 2020 maant [geïntimeerde] Kayoom diverse keren om meer textielproducten bij [geïntimeerde] af te nemen. Bij e-mail van 8 oktober 2020 neemt Kayoom nog een aantal producten bij [geïntimeerde] af, daarna stopt het. Op 18 december 2020 en 21 januari 2021 maant [geïntimeerde] Kayoom opnieuw tot afname van de goederen. Een voorstel van Kayoom om een regeling te treffen wijst [geïntimeerde] af. Op 25 januari 2021 klaagt Kayoom tegenover [geïntimeerde] over gebreken in de productie, levering en dienstverlening van [geïntimeerde] en bericht zij over het afhandelen van retourzendingen naar aanleiding van klachten van consumenten. Kayoom heeft de raamovereenkomst vervolgens opgezegd tegen 31 juli 2021. Nadat Kayoom, zoals hierna zal worden besproken, door de rechtbank in het ongelijk werd gesteld, heeft Kayoom in juni, juli en augustus 2022 onder protest een drietal betalingen verricht aan [geïntimeerde] , waarna [geïntimeerde] de Kenda Sand-producten die zich nog in haar magazijn bevonden, heeft afgeleverd bij Kayoom. Na aflevering heeft Kayoom (opnieuw) vastgesteld dat aan de afgeleverde producten diverse gebreken kleefden. Kayoom heeft zich daarover bij [geïntimeerde] schriftelijk beklaagd en de koopovereenkomst met betrekking tot deze producten ontbonden.
Supplier) verschillende textielproducten
‘for and on behalf of’Kayoom (
Client), dus in opdracht en voor rekening van Kayoom, zal laten fabriceren. [geïntimeerde] diende op grond van de raamovereenkomst deze bestellingen te doen op basis van inkooporders (
Purchase Orders) van Kayoom waarin specificaties zouden worden opgenomen over
‘design, colours, decorations, prices, delivery time’(artikel 1.1). Ieder van deze
Purchase Ordersdiende door [geïntimeerde] te worden bevestigd in een
Confirmation, die vervolgens bepalend zou zijn voor de inhoud van de aldus tussen partijen tot stand gekomen verbintenis (bestelling of
batch) en de condities waaronder deze was aangegaan. Partijen wisten dat [geïntimeerde] de textielproducten bij haar vaste producent(en) in Pakistan zou laten maken en spraken af dat de textielproducten reeds daar zouden worden voorzien van Kenda Sand labels en verpakt met een (papieren/kartonnen) inlaykaart van Kenda Sand met daarom heen een verzendzak, wederom voorzien van een Kenda Sand label, zodat de producten direct naar de eindconsument konden worden verzonden. Partijen zijn voorts overeengekomen dat [geïntimeerde] na ontvangst van iedere bestelling direct 50% (
First Delivery) daarvan aan Kayoom zou leveren (artikel 1.3). De andere helft (
Remainder) zou in het magazijn van [geïntimeerde] blijven en op afroep voor Kayoom beschikbaar zijn tot uiterlijk negen maanden na de eerste levering (artikel 1.3 en 1.4). Met betrekking tot de prijs zijn partijen in artikel 2.3 overeengekomen dat [geïntimeerde] – op basis van door Kayoom aan te leveren verkoopcijfers – maandelijks een factuur zou sturen aan Kayoom tot betaling van de door Kayoom aan derden doorverkochte producten. Na ommekomst van de termijn van 9 maanden (na eerste levering van een bestelling) was [geïntimeerde] gerechtigd een factuur te sturen van alle aan Kayoom afgeleverde, maar nog niet-verkochte producten, en van de (eventuele) zich nog bij [geïntimeerde] in het magazijn bevindende
Remaindervan de betreffende bestelling
.Tot slot kwamen partijen in artikel 1.5 een eigendomsvoorbehoud overeen ten behoeve van [geïntimeerde] . In dat artikel is bepaald dat op alle aan Kayoom afgeleverde producten een eigendomsrecht zou rusten totdat Kayoom
‘has fully fulfilled all its (payments) obligations towards SUPPLIER (…)’.
Confirmation. Kayoom diende na ontvangst direct 50% van de in haar opdracht bestelde producten af te nemen en het overige deel (dat in het magazijn van [geïntimeerde] werd bewaard) binnen een termijn van 9 maanden na eerste levering van de desbetreffende
batch.Anders dan Kayoom betoogt, volgt uit deze bepalingen niet dat Kayoom (in feitelijke of juridische zin) de textielproducten voor [geïntimeerde] in bewaring nam. Partijen spraken juist af dat [geïntimeerde] haar magazijn (voor ten hoogste 50% en maximaal 9 maanden per
batch) ter beschikking stelde als opslag voor de door Kayoom bestelde goederen. De bepalingen in de raamovereenkomst bieden ook geen steun voor de stelling van Kayoom dat er alleen een betalingsverplichting op haar zou rusten bij doorverkoop van de door haar bij [geïntimeerde] afgenomen producten. Uit artikel 2.3 volgt immers in duidelijke bewoordingen de verplichting voor Kayoom om uiterlijk 9 maanden na
First Deliveryde volledige
batchconform de onderliggende
Confirmationte betalen. Dat tot die tijd (vanaf het moment van
First Delivery) de betalingsverplichting van Kayoom wel werd gekoppeld aan haar maandelijkse verkoopcijfers, doet aan deze uiterste betalingstermijn niet af. Feitelijk verwierf Kayoom met deze regeling de mogelijkheid om haar betaling aan [geïntimeerde] over een termijn van 9 maanden te spreiden en deze zoveel als mogelijk te koppelen aan de werkelijk door haar gerealiseerde maandomzet.
consignatie) te stellen waarbij, na verkoop door Kayoom aan een derde, het eigendomsrecht direct van [geïntimeerde] aan de derde werd overgedragen, miskent dat de artikelen 1.5 – 1.8 tot uitgangspunt nemen dat [geïntimeerde] zich verplicht tot eigendomsoverdracht, met dien verstande dat daaraan de opschortende voorwaarde van betaling werd verbonden, wat inhoudt dat na betaling door Kayoom aan [geïntimeerde] de eigendom van rechtswege op Kayoom overgaat. Anders dan Kayoom betoogt, volgt daaruit dat [geïntimeerde] zich jegens Kayoom heeft verbonden tot eigendomsoverdracht. Tot slot betrekt het hof in zijn oordeel dat, zoals Kayoom ook heeft betoogd, partijen uitdrukkelijk niet hebben bedoeld om een distributieovereenkomst te sluiten.
Purchase Orderen bevestiging daarvan door een
Confirmationtussen partijen tot stand gekomen rechtsverhouding kwalificeert als een koopovereenkomst. Ook uit de correspondentie waarop Kayoom zich beroept, kan niet een andere bedoeling van partijen worden afgeleid. Onder de gegeven omstandigheden zou het hof ook als de Haviltex-maatstaf zou zijn gehanteerd, zoals de rechtbank heeft gedaan en [geïntimeerde] voorstaat, tot deze conclusie zou zijn gekomen. Nu partijen de toepasselijkheid van het WKV niet hebben uitgesloten, het steeds gaat om een koopovereenkomst van roerende zaken en verkoper en koper in verschillende staten gevestigd zijn, terwijl die staten, Duitsland en Nederland, partij bij het WKV zijn, is op grond van artikel 1 aanhef en sub a en artikel 6 WKV het WKV op de overeenkomst tussen Kayoom en [geïntimeerde] van toepassing en ingevolge artikel 7 lid 2 WKV – voor zover nodig in aanvulling daarop het Nederlandse recht. De grieven I en II falen.
First Deliveryvan iedere bestelling aan Kayoom in maart 2020 en voor wat betreft de badjassen in april 2020 (later dan gepland) en van 30% (minder dan gepland). Partijen verschillen van mening over de vraag of de reductie naar 30% werd ingegeven doordat [geïntimeerde] op dat moment niet meer goederen kon leveren (stelling Kayoom) of omdat Kayoom op dat moment niet meer goederen wilde ontvangen (stelling [geïntimeerde] ). Daarbij verschillen partijen van mening over de gevolgen die aan voornoemde afwijkende afspraak moet worden toegekend. Hebben partijen hiermee beoogd de afname- en betalingsverplichting op te schorten totdat 50% aan Kayoom zou zijn afgeleverd of niet? [geïntimeerde] stelt dat dit niet het geval is: bedoeld is slechts de grootte van de afname van de
First Deliverynaar beneden bij te stellen van 50% naar 30%, maar niet de termijn waarbinnen Kayoom aan haar verplichtingen (100% afname en betaling binnen 9 maanden nadien) diende te voldoen. Kayoom stelt dat dit wel het geval is, in de eerste plaats omdat volgens haar artikel 1.3 van de raamovereenkomst moet worden beschouwd als een opschortende voorwaarde op grond waarvan zij bevoegd was haar afnameverplichting op te schorten tot – naar het hof begrijpt – uiterlijk het moment van doorverkoop en in de tweede plaats omdat [geïntimeerde] niet in staat bleek volledig te leveren en Kayoom op die grond haar afname- en betalingsverplichting heeft mogen opschorten totdat – naar het hof begrijpt – op afroep van Kayoom alsnog 50% zou zijn geleverd.
batchmocht afnemen en dat zolang zij niet meer dan 50% had afgenomen, de betalingsverplichting niet opeisbaar werd. In de overeenkomst is immers bepaald dat Kayoom een afnameverplichting had (van 50%) na ontvangst door [geïntimeerde] van de bestelde goederen uit Pakistan, waarna de 9-maandstermijn een aanvang nam. Dat partijen in februari 2020 afspraken dat de omvang van de
First Delivery(voorlopig) niet 50%, maar 30% zou zijn, betekent niet dat [geïntimeerde] afstand deed van de afnameverplichting van Kayoom (en de daaraan gekoppelde betalingsverplichting). Kayoom heeft, in het licht van hetgeen daarover door [geïntimeerde] concreet – aan de hand van pakbonnen en correspondentie die duidt op problemen bij de verkoop bij Kayoom als gevolg van de corona-crisis – naar voren is gebracht, onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat de wilsovereenstemming van partijen op meer betrekking had dan enkel de omvang van de afnameverplichting van de
First Deliverynaar 30% te verlagen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat uit een e-mailbericht van 23 mei 2019 blijkt dat al tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst het percentage in ontvangst te nemen goederen van de
First Deliveryaan de orde werd gesteld. Daarbij werd door Kayoom de verdeling:
“30% Kayoom en 70% [geïntimeerde] ”voorgesteld en door [geïntimeerde] de verdeling:
“70% Kayoom en 30% [geïntimeerde] of anders: 50% en 50%”voorgesteld. Het in februari 2020 tussen partijen overeengekomen percentage van 30% sluit daarmee aan op het eerdere voorstel van Kayoom. Het hof oordeelt op grond van het vorenstaande en gegeven het feit dat omstreeks 12 maart 2020 en voor wat betreft de badjassen in april 2020 de
First Deliveryplaatsvond (zie ook hierna onder 3.19), [geïntimeerde] omstreeks 12 december 2020 en voor wat betreft de badjassen in januari 2021 opeisbaar van Kayoom te vorderen had, volledige betaling van alle door haar aan Kayoom verkochte textielproducten, één en ander conform de onderliggende
Confirmations, ook voor zover deze nog niet aan Kayoom waren afgeleverd of door Kayoom waren doorverkocht. [geïntimeerde] was derhalve gerechtigd om Kayoom voor het volledige (resterende) bedrag een factuur te sturen, wat [geïntimeerde] blijkens de processtukken op 11 februari 2021 heeft gedaan.
some outstanding things”, waaronder
“delivery dates”en
“Quantity of delivery”(bericht 14 januari 2020) en
“all details, shipment dates”(16 januari 2020). De levering van alle bestelde producten stond gepland voor 29 januari 2020. Uit handgeschreven notities en een interne mail van Kayoom van 31 januari 2020 volgt dat tijdens die bespreking ook klachten zijn besproken van Kayoom over de kwaliteit en de verpakking naar aanleiding van een aantal door [geïntimeerde] aan Kayoom toegezonden monsters, waaronder de klacht dat sprake was van scheefdruk bij het artikel Nevada en dat de afdruk van een paar producten niet correct was. Ook staat daarin vermeld dat Kayoom de gebreken accepteert, behalve ten aanzien van Nevada en de onjuiste afdruk. Afgesproken wordt dat [geïntimeerde] de Nevada-artikelen op scheefdruk zal controleren alvorens deze aan Kayoom te leveren en dat Kayoom de juiste afdruk aan [geïntimeerde] zal verstrekken. Verder wordt overeengekomen dat [geïntimeerde] als compensatie voor alle besproken gebreken onder andere een korting van 3% zal verlenen over de totale order. Vervolgens deelt [geïntimeerde] op 7 februari 2020 aan Kayoom mee dat zij alle
“items”eind februari zal ontvangen, behalve de
“bathrobes”, die zullen half maart binnenkomen. Op 19 februari 2020 vraagt Kayoom
“heb je al items”en verzoekt om 1/3 deel begin maart af te leveren, waarna [geïntimeerde] op 5 maart 2020 bericht dat 30% bij hen klaar staat voor levering. Uiteindelijk wordt, met uitzondering van de
“bathrobes”, 30% van de producten op 12-13 maart 2020 afgeleverd aan Kayoom. Op 6 april 2020 vraagt [geïntimeerde] aan Kayoom om 30% van de badjassen af te nemen. Aan de verklaringen en gedragingen van partijen moet naar het oordeel van het hof in redelijkheid de betekenis worden toegekend dat partijen op 30 januari 2020 in onderling overleg de leveringsdatum hebben uitgesteld. Ten tijde van de bespreking van 30 januari 2020 was immers duidelijk dat de overeengekomen leveringsdatum van 29 januari 2020 niet zou worden gehaald en uit de daarop volgende correspondentie volgt dat partijen in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de datum waarop de goederen wel zouden worden afgeleverd. Tot slot is ook van belang dat reeds voorafgaand aan de levering op 30 januari 2020 een – gelet op haar omvang in verhouding tot de op grond van de monsters aan het licht gekomen gebreken en in verhouding tot de boetebepaling in de raamovereenkomst – substantiële korting werd verleend door [geïntimeerde] . Nu vaststaat dat partijen ermee hebben ingestemd om af te wijken van de overeengekomen leveringsdatum, komt Kayoom geen beroep toe op de in de raamovereenkomst opgenomen boetebepaling. De rechtbank heeft dan ook op juiste gronden de daarop steunende vordering van Kayoom afgewezen. De tegen dat oordeel gerichte grief VIII en in het verlengde daarvan grief IX faalt.
“slowmovers”blijken te zijn. Pas nadat [geïntimeerde] Kayoom maant tot volledige afname en betaling, bericht Kayoom op 25 januari 2021 over diverse klachten, waaronder: late levering, scheefdruk en onjuist labelling en foto’s, en ook kwaliteitsgebreken waarbij zij verwijst naar retouren en klachten van Douglas. Het hof stelt vast dat de gestelde klachten, met uitzondering van de kwaliteitsgebreken, reeds waren besproken en afgehandeld op 30 januari 2020. [geïntimeerde] heeft – naast het feit dat zij de gestelde gebreken bestrijdt – er bovendien met juistheid op gewezen dat het op de weg van Kayoom had gelegen om de producten binnen bekwame tijd nadat zij waren afgeleverd te keuren. Dat geldt in het bijzonder voor de Nevada-artikelen, vanwege de eerdere kritiek van Kayoom over scheefdruk en de afspraken die daarover met [geïntimeerde] waren gemaakt, en om diezelfde reden ook ten aanzien van de labelling en gebruikte afdruk. Daarbij speelt mee dat het ging om grote aantallen en de textielproducten bestemd waren om direct te worden doorverkocht. Bovendien waren deze gebreken, zoals Kayoom ook zelf in haar e-mailberichten van 30 juni en 29 juli 2022 vermeldt met betrekking tot het Nevada-beddengoed, door de verpakking heen duidelijk zichtbaar. Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden Kayoom [geïntimeerde] niet binnen redelijke termijn op de hoogte heeft gesteld van eventuele productiefouten en/of fouten in de verpakking van de afgeleverde producten in de periode tot oktober 2020 en dat zij daarom het recht verliest zich tegenover [geïntimeerde] ten aanzien van deze gebreken op non-conformiteit te beroepen.