Uitspraak
1.[appellant1] , en2. [appellant2]
[appellanten],
1.La Demica Holding B.V.gevestigd te Zwolle,
[geïntimeerden]
1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep uitgebracht op 29 november 2023;
- de memorie van grieven van 27 februari 2024;
- de memorie van antwoord van 7 mei 2024;
- vervolgens heeft het hof, op verzoek van partijen, een datum voor arrest bepaald.
3.De kern van de zaak
4.De feiten
La Demica Holding is op haar beurt weer bestuurder en enig aandeelhouder van La Demica Stucwerk.
6.De beoordeling door het hof
“Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295).
“Dat verwijt schuilt in het feit dat [geïntimeerde2] en La Demica [appellanten] bedragen hebben laten betalen zowel bij eerste aanbetaling als later als bijbetaling op 17 april 2022 terwijl door [geïntimeerde2] daarbij is aangegeven dat direct de aanbetaling aan de leverancier zal plaatsvinden. Deze aanbetaling zou € 12.779,05 hebben moeten bedragen.”
“(…) dat neemt niet weg dat [appellanten] er op mochten vertrouwen dat [geïntimeerde2] en LDS(Hof: bedoeld is La Demica Stucwerk)
ook direct de betaling zou doen aan de leverancier. Sterker nog, [geïntimeerde2] gaf ook aan deze betaling te hebben verricht. Hij heeft daarmee opzettelijk verkeerde informatie verstrekt en feitelijk [appellanten] op het verkeerde been gezet.”
te zien als onderdeel van de oorspronkelijke overeenkomst en daarbij voor wat betreft de wetenschap of LDS de overeenkomst wel of niet zou kunnen nakomen terug te gaan naar de wetenschap op 12 februari 2022. Het betreft een latere actie om een extra betaling te verkrijgen op grond van informatie die is verstrekt en niet juist is.”
“Het gaat er niet om dat LDS op dat moment geen verhaal zou bieden, maar dat [geïntimeerde2] / La Demica hebben toegezegd de bestelling en aanbetaling direct te verrichten en niet dat zij nog verhaal zouden bieden. Afspraak was immers dat de kozijnen direct werden besteld en de aanbetaling ook direct zou worden gedaan. Als [appellanten] geweten zouden hebben dat LDS de aanbetaling niet zou doen en deze voor andere doeleinden zou aanwenden zouden zij geen aanvullende betaling hebben gedaan.”
“Het ernstige persoonlijke verwijt schuilt dan ook met name in andere omstandigheden te weten het voorwenden van een toezegging, wetende dat deze niet wordt nagekomen waarbij de schade voor [appellanten] is vergroot (…)”
“Met het vorenstaande is voldoende gebleken dat LDS op 17 april 2022 geen verhaal zou bieden en dat [geïntimeerde2] en La Demica dat ook wisten dan wel behoorde te weten. Desondanks is onder valse voorwendselen het daarheen geleid dat [appellanten] alsnog een betaling hebben gedaan.”