ECLI:NL:GHARL:2024:7983

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
31 december 2024
Zaaknummer
200.313.775
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en feitelijk beleidsbepalerschap in faillissement

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of de zoon van de formele bestuurders van een failliete vennootschap kan worden aangemerkt als feitelijk beleidsbepaler en daarmee gelijkgesteld kan worden met een bestuurder in de zin van artikel 2:248 BW. Het hof heeft in een eerder tussenarrest geoordeeld dat de curator voldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de zoon feitelijk beleidsbepaler was, maar heeft hem toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Na het horen van getuigen en het bestuderen van de bewijsstukken, concludeert het hof dat de zoon in zijn tegenbewijs is geslaagd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de vordering van de curator tegen de zoon werd afgewezen. De zaak illustreert de complexiteit van bestuurdersaansprakelijkheid in faillissementen en de rol van feitelijke beleidsbepalers. Het hof benadrukt dat de curator de bewijslast draagt en dat de onduidelijkheid over de feitelijke rol van de zoon in de onderneming in zijn nadeel werkt. De proceskosten worden toegewezen aan de curator, die in het ongelijk is gesteld, maar de kosten van de curator worden voor rekening van de zoon gebracht, omdat deze onterecht verklaringen heeft afgelegd die de curator nodeloos hebben belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.775
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 262384
arrest van 31 december 2024
in de zaak van
mr. Fredrikus Kolkman q.q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van:
[appellante] B.V.,
die kantoor houdt in Almelo,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna: de curator,
advocaat: mr. F. Kolkman,
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.B. Brusse.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 12 september 2023 (verder: het tussenarrest) [1] hebben de volgende proceshandelingen plaatsgevonden.
- het getuigenverhoor op 13 februari 2024 aan de zijde van [geïntimeerde] (er zijn vier getuigen gehoord: [geïntimeerde] , zijn vader [naam1] , [naam2] en [naam3] ), waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- het tegengetuigenverhoor op 17 mei 2024 aan de zijde van de curator (er zijn drie getuigen gehoord: de curator, [naam4] en [naam5] ), waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde] ;
- de antwoordmemorie na enquête van de curator.
1.2.
Hierna heeft de curator zijn (aanvullende) procesdossier overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.Het oordeel van het hof

de kern van de zaak
2.1.
In deze zaak van bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement gaat het om de vraag of [geïntimeerde] feitelijk beleidsbepaler is geweest en als zodanig gelijkgesteld wordt met een bestuurder van de gefailleerde ( [appellante] ). [2]
het tussenarrest met de bewijsopdracht
2.2.
Het tussenarrest komt neer op het volgende.
De curator draagt de bewijslast van zijn, voldoende onderbouwde, stelling dat [geïntimeerde] feitelijk beleidsbepaler is geweest (3.3. en 3.6.). Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] is het aan de curator om zijn stellingen hierover te bewijzen. Dat bewijs is voorshands geleverd (3.6. – 3.8.). Het ligt op de weg van [geïntimeerde] om tegenbewijs te leveren, door aannemelijk te maken dat zijn rol anders was dan wat hij daarover bij de belastingdienst heeft verklaard (3.8.). Het hof heeft [geïntimeerde] daarom toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van de curator dat [geïntimeerde] feitelijk beleidsbepaler was van [appellante] (4.2.).
Het hof voegt hier nu aan toe dat het moet gaan om de periode van drie jaar vóór het faillissement, dus van 21 oktober 2017 tot 21 oktober 2020. [3]
wat het hof nu zal oordelen
2.3.
Het hof vindt hierna het voorlopig bewijs ontzenuwd en de curator uiteindelijk niet in zijn bewijs geslaagd. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd (behalve ten aanzien van de proceskosten, waarover verderop meer).
Het hof zal uitleggen hoe het tot zijn oordeel komt.
wat uit het controlerapport volgde
2.4.
In het tussenarrest onder 3.7 heeft het hof al het controlerapport van de belastingdienst van 21 januari 2019 (productie 7 bij inleidende dagvaarding) geciteerd. Onder 3.8 heeft het hof het volgende overwogen:
Uit het rapport volgt dus dat [geïntimeerde] als contactpersoon optrad bij het boeken-onderzoek en (samen met zijn bevriende relatie) de vragen van de belastingdienst over de onderneming heeft beantwoord. Uit het rapport blijkt verder dat [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij het bedrijf al geruime tijd hoofdzakelijk alleen runde. Daarbij legde hij een direct verband met de situatie van zijn ouders, de formele bestuurders van [appellante] : de scheiding van zijn ouders en de ernstige gezondheidsproblemen van zijn vader. Die verklaring kan moeilijk anders worden begrepen dan dat hij voor langere tijd het bestuur over de onderneming heeft gevoerd. Verder blijkt hieruit dat [geïntimeerde] verantwoordelijk was voor de administratie, die hij met hulp van [naam3] voerde. Dat [naam1] hierin enige rol vervulde, blijkt uit de verklaringen niet. [geïntimeerde] heeft erkend dat hij deze verklaringen heeft afgelegd, hij zegt alleen dat ze feitelijk niet juist zijn. Dat neemt niet weg dat het hof er wel betekenis aan hecht. Wat de curator stelt over de uitleg die [geïntimeerde] bij de intake na het faillissement heeft gegeven, sluit ook op deze verklaringen aan. (…).
het hoorgesprek
2.5.
Het verslag van de belastingdienst van het hoorgesprek op 4 december 2019 van [geïntimeerde] (productie 12 bij memorie van grieven) voegt daar niet meer aan toe dan dat [geïntimeerde] toen heeft verteld dat hij (en de adviseur [naam3] ) bevoegd was (waren) om voor alle betrokken belanghebbenden (waaronder [appellante] ) te spreken.
de getuigenverklaringen aan de zijde van de curator
getuige [naam4]
2.6.
[naam4] , controlemedewerkster bij MKB belastingdienst, heeft getuigd dat zij het controlerapport heeft geschreven en van het begin af heeft gesproken met [geïntimeerde] , toen aandeelhouder. Op 16 oktober 2018 was zij bij [appellante] en wist dat [geïntimeerde] die dag haar aanspreekpunt zou zijn. Hij heeft toen over zijn functie gezegd dat hij de zaak langdurig runde vanwege het hartprobleem van zijn vader en de scheiding tussen zijn ouders. Hij kon ook op alle vragen antwoord geven. In haar visie was [geïntimeerde] de ondernemer en ook bevoegd namens zijn ouders te spreken. Op het door haar opgestelde conceptrapport heeft hij gereageerd met het verzoek om uitstel, terwijl zijn ouders niet hebben gereageerd, aldus deze getuige.
Volgens de getuigenverklaring van [naam3] heeft [geïntimeerde] bij het hoorgesprek gezegd dat hij als vertegenwoordiger kon optreden. [naam3] heeft wel eens vaker meegemaakt dat het niet een bestuurder was die het gesprek voerde.
Voor zover [geïntimeerde] zich daarbij niet alleen heeft gepresenteerd als woordvoerder voor maar ook als bevoegd namens [appellante] , dan nog brengt dit niet per se mee dat hij daarbij acteerde als feitelijk beleidsbepaler. Die bevoegdheid ontleende hij immers aan het feit dat [naam1] hem gestuurd heeft, zoals hierna zal blijken.
getuige de curator
2.7.
Volgens de getuigenverklaring van de curator heeft [naam1] bij het intakegesprek van 21 oktober 2020 gezegd dat hij een ernstig hartprobleem met nog maar 30% pompfunctie had, dat hij vrijwel niet meer bij de zaak betrokken was en dat zijn zoon sinds 2015 de zaak feitelijk runde. [naam1] gaf het woord aan [geïntimeerde] . Deze heeft op alle vragen uit de standaardlijst van de curator en zijn medewerker [naam5] geantwoord. Hij heeft ook gezegd dat hij de hele administratie deed. Hij was het ook die de curator en [naam5] heeft rondgeleid.
getuige [naam5]
2.8.
Faillissementsmedewerker [naam5] heeft getuigd dat [naam1] bij het intakegesprek van 21 oktober 2020 meldde dat hij maar 30% van zijn hartcapaciteit had en daarom zelf weinig in de onderneming deed en dat [geïntimeerde] daarom [appellante] runde. Deze was die dag hun gesprekspartner en beantwoordde ook alle vragen. [naam5] geloofde in de toen gepresenteerde rolverdeling, ook doordat hij de indruk kreeg dat [geïntimeerde] het reilen en zeilen binnen de onderneming goed kende en de antwoorden gaf naar aanleiding van zijn vragen uit de checklist. [naam5] had het idee dat [geïntimeerde] echt van de hoed en de rand wist. Deze heeft de curator en hem ook rondgeleid. De vragen op de checklist gaan best diep, bijvoorbeeld hoe de administratie wordt gevoerd, welke overeenkomsten bestaan, et cetera: alle aspecten van de bedrijfsvoering komen daarin aan de orde en op al die vragen kon [geïntimeerde] een antwoord geven.
tussentijdse beschouwing van die getuigenverklaringen
2.10.
Het gaat hiervoor over de externe presentatie door [geïntimeerde] van zijn rol bij [appellante] , zowel naar de belastingdienst als (aanvankelijk) naar de curator. Zulke eerste verklaringen wegen zwaar, juist omdat [geïntimeerde] zich, naar aannemelijk is, van tevoren niet zal hebben gerealiseerd wat de vergaande consequenties konden zijn van zijn verklaringen over zijn rol, zoals hier aansprakelijkheid als feitelijk beleidsbepaler voor het faillissementstekort.
2.11.
Maar uiteindelijk gaat het om de vraag of [geïntimeerde] het beleid van [appellante] daadwerkelijk heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder (feitelijk beleidsbepaler). Het antwoord daarop is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Een feitelijk beleidsbepaler moet zich tenminste een deel van de bestuursbevoegdheid hebben toegeëigend en op die manier het beleid hebben bepaald of mede bepaald, als ware hij bestuurder. [4] Dan wordt dus ook van belang of en hoe [geïntimeerde] zich in die vennootschap ( [appellante] ) en haar onderneming heeft gedragen.
2.12.
[geïntimeerde] was tot 25 januari 2019 voor 15% middellijk medeaandeelhouder van [appellante] (aldus het tussenarrest onder 2.1) en, onweersproken, sinds omstreeks 2010 daar als verkoper in loondienst. Hij was bezig met de verkoop, adviseerde klanten, wist hoe de computer werkte en hield de mailbox in de gaten. [5]
Hij was geen statutair bestuurder. Gesteld noch gebleken is dat hij krachtens de statuten of een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders bestuursbevoegdheden heeft uitgeoefend.
de getuigenverklaringen aan de zijde van [geïntimeerde]
getuigen [naam1] en [geïntimeerde]
2.13.
[geïntimeerde] weet niets van het opmaken en deponeren van de jaarstukken. Die zijn sinds 2016 niet meer gepubliceerd (aldus het tussenarrest onder 2.2). Dat is volgens [naam1] niet meer gebeurd omdat leveranciers in geval van deponering van de jaarcijfers daarin konden zien dat het slecht ging met het bedrijf en dan niet meer zouden willen leveren.
2.14.
Volgens [geïntimeerde] en [naam1] heeft [geïntimeerde] het verhaal over de hartproblemen van [naam1] overdreven. Volgens [naam1] kon hij ondanks zijn hartklachten altijd gewoon werken c.q. functioneren. Ook voormalig werknemer en woningstoffeerder [naam2] is het er eigenlijk niet mee eens dat [naam1] ernstige hartklachten had en daarom niet of minder kon werken. Hij bevestigt dat [naam1] er even uit is geweest toen hij een pacemaker kreeg en na een paar dagen al weer aan het werk is gegaan; hij is niet voor langere tijd uit de roulatie geweest.
2.15.
Dat roept de vraag op waarom [geïntimeerde] dat dan zo heeft voorgesteld, eerst aan de belastingdienst en later tegenover de curator.
2.16.
Volgens [geïntimeerde] heeft hij dit tegenover de belastingdienst gezegd, maar gelogen. Hij was naar voren geschoven door zijn vader ( [naam1] ) en moest het zeggen. Zij hadden de belastingdienst eerder op bezoek gehad en dat was niet goed afgelopen. Zijn vader heeft hem daarom gezegd dat hij, [geïntimeerde] , er maar met [naam3] heen moest gaan en ze aan moest horen, waarna hij, [naam1] , het wel zou horen en dan wel kon zien hoe hij erop kon reageren. Volgens [naam1] wilde hij zelf het gesprek met de belastingdienst niet voeren maar tijd winnen om een oplossing te zoeken voor de belastingschuld. Hij vreesde beslaglegging of iets dergelijks en heeft daarom [geïntimeerde] als woordvoerder voor hem laten optreden, zodat hij, [naam1] , in de luwte kon blijven en bekijken wat de belastingdienst wilde.
2.17.
Over hun rolverdeling hebben [naam1] en [geïntimeerde] als volgt getuigd.
[naam1] bepaalde de collectie (ging naar beurzen, zocht nieuwe leveranciers, kocht goederen in en bepaalde het assortiment). Hij controleerde de omschrijving en bedragen in de orderbevestigingen, bepaalde de verkoopprijzen en met een beetje handjeklap de grote kortingen (over de kleinere kon [geïntimeerde] zelf beslissen). Hij bepaalde de omschrijving op de facturen en stuurde op basis van een planning de montageteams aan. Hij behandelde zelf, ook wel eens met een bijdrage van de leverancier, de klachten- en servicegevallen (bijvoorbeeld over een pvc vloer, een matras die niet beviel, niet goed opgemeten gordijnen en een door een schroef lekgeraakt waterbed). Hij voerde zelf het personeelsbeleid (adverteren, sollicitatiegesprekken, aannemen, salaris, aansturen en eenmaal ontslaan). Hij ging over betalingen buiten de boeken om. [naam1] heeft op initiatief van [geïntimeerde] besloten om [naam3] als boekhouder aan te trekken. [naam1] controleerde het gebruik van de bankpassen uit de lade op de zaak en onderhield het contact met de banken. Zo zijn [naam1] en [naam3] na de kredietopzegging door ING Bank in 2018 bij die bank en daarna, voor een (kleine) financiering, bij Rabobank geweest. [naam1] bepaalde op basis van door [naam3] , soms via [geïntimeerde] , aangeleverde lijsten per maand welke crediteuren uit de liquiditeitskrapte wel en (nog) niet moesten worden betaald. Als er een verzekering moest worden gesloten (zoals eens een verzuimverzekering [6] ), vroeg [geïntimeerde] offertes aan, waarna [naam1] uiteindelijk bepaalde waarvoor werd gekozen.
[geïntimeerde] heeft volgens zijn verklaring gelogen over het doen van de administratie; het was [naam3] die dat deed en de gegevens invoerde. [geïntimeerde] deed de bestellingen bij de leveranciers en maakte wel de verkoopfacturen, maar op aangeven van [naam1] , ongeveer in 70% via Word en 30% via boekhoudpakket Snelstart. Hij weet van dat boekhoudpakket alleen hoe je daar facturen mee moest aanmaken en kon er verder niet mee omgaan. Zijn vader gaf ook wel aan dat [geïntimeerde] verkoopfacturen in Word moest maken, welke verkopen niet werden ingeboekt en strekten tot betaling op de privérekening van [naam1] of junior. Vandaar werden de gelden dan overgemaakt aan de leverancier, aldus [geïntimeerde] . [7]
2.18.
De curator wijst er in zijn antwoordmemorie na enquête op dat er in de jaren 2015 tot en met 2018 zakelijke betalingen (contante stortingen van respectievelijk € 15.500, € 7.660, € 20.900 en € 5.820) zijn ontvangen op een privé rekening van [geïntimeerde] en dat deze bedragen niet in de boekhouding van [appellante] zijn verwerkt. Dit draagt echter niet en zeker niet doorslaggevend bij aan het antwoord of [geïntimeerde] feitelijk beleidsbepaler is geweest en tast de geloofwaardigheid van de verklaring van [geïntimeerde] op zichzelf ook niet aan. Het past bij zijn uitleg over de omgeleide betalingen.
2.19.
De eensgezinde lezing door [geïntimeerde] en [naam1] hoeft natuurlijk niet juist te zijn. [geïntimeerde] heeft immers als procespartij belang bij de uitkomst ervan en heeft eerder anders verklaard. En [naam1] , zijn vader, kan hem vanwege die familieverhouding met zijn getuigenverklaring ter wille zijn geweest.
getuige [naam2]
2.20.
Maar hun verklaringen worden wel, zij het in grote lijnen, bevestigd door [naam2] , voor zover deze daarop als werknemer/stoffeerder zicht heeft gehad. Opmerking verdient in dit verband dat deze getuige als werknemer van [appellante] op 30 augustus 2020 met [geïntimeerde] is overgegaan naar diens nieuwe, soortgelijke bedrijf en zo geneigd kan zijn geweest om met zijn getuigenverklaring zijn nieuwe werkgever te helpen.
[naam2] heeft onder meer het volgende verklaard.
[naam1] weet niets van computers en schreef wel orders met de hand uit. Daarom zal [geïntimeerde] zich bezig hebben gehouden met de computers. [naam1] bepaalde alles. Hij kan nukkig zijn en zegt dan: dit gaat er gebeuren. Zo heeft [naam2] dit tot het laatste toe meegemaakt. Hij kan zich niet voorstellen dat [geïntimeerde] heeft gezegd het bedrijf al geruime tijd hoofdzakelijk alleen te runnen. Hij heeft het sterke vermoeden dat [naam1] alles bestierde. Hem kennende zou hij het niet uit handen geven aan [geïntimeerde] . Een instructie voor een grotere klus kreeg [naam2] meestal van [naam1] . [naam2] zou hem als baas in het bedrijf aanwijzen. [naam1] deelde de lakens uit, bijna letterlijk. Hij handelde klachten en servicegevallen af, had contact met de leveranciers of vertegenwoordigers ( [geïntimeerde] niet alleen), besliste over de collectie en nam personeel aan.
getuige [naam3]
2.21.
[naam3] , accountant AA, bevestigt dat hij met [naam1] heeft afgesproken om de maandelijkse boekhouding te gaan doen. Op basis van de al klaar gelegde boekhouding voerde hij gegevens in en verzorgde de btw aangifte en de loonadministratie met loonspecificaties. Hij hield Excel lijstjes bij van wat er moest worden betaald. Hij is met [geïntimeerde] op een hoorgesprek bij de belastingdienst geweest. Zij beiden waren alleen (maar) contactpersonen voor de belastingdienst. Van zo’n inleidend gesprek moet je je niet te veel voorstellen; het gaat er vooral om welke informatie klaar moet staan. Hij weet nog dat de belastingdienst toen heeft gevraagd waar [naam1] was. Deze was bij weten van [naam3] buiten dat gesprek gelaten omdat hij nogal opstandig is, waardoor de vrees was dat het uit de hand zou kunnen lopen en dat er dan geen oplossing zou zijn. [geïntimeerde] heeft toen gezegd dat hij als vertegenwoordiger kon optreden. [naam3] weet niet beter dan dat hij alles met [naam1] besprak. Hij bevestigt dat hij met [naam1] naar ING Bank is geweest om het krediet (onder bijzonder beheer) vlot te trekken, wat mislukte, waarna de bank het krediet heeft opgezegd. Na de afwikkeling daarvan is er een nieuwe rekening geopend bij Rabobank. Zolang de door [naam1] te regelen financiering niet in orde was, was [geïntimeerde] niet in beeld. [naam3] heeft eens meegemaakt dat [naam1] trots vertelde dat hij een nieuwe leverancier had gevonden en ook eens dat [naam1] op vraag van een verkoper aangaf hoeveel korting hij kon geven.
2.22.
Op grond van deze getuigenverklaring in samenhang met die van [naam1] en [geïntimeerde] valt niet vol te houden dat het de laatste is geweest die zelfstandig administratie heeft gevoerd.
2.23.
Het hof realiseert zich dat de getuigen [naam2] en [naam3] op enige afstand stonden, [naam2] omdat hij in de buitendienst werkte en met zijn functie niet veel op kantoor was, [naam3] omdat hij maar incidenteel (zo eenmaal per maand) bij [appellante] kwam. Dit heeft hun getuigenverklaringen wel enigszins beperkt, maar zij missen daarom toch zeker ook niet ieder belang. Het hof realiseert zich ook dat [naam3] een vriendschappelijke relatie had met [geïntimeerde] .
Over de werkelijke interne verhoudingen, waaronder de beleidsbepaling, hadden partijen wel meer getuigen kunnen laten horen, zodat een en ander misschien beter uit de verf was gekomen. Maar dat is nu eenmaal niet gebeurd.
de conclusie
2.24.
Hoewel [geïntimeerde] met zijn verhaal naar buiten (de belastingdienst en de curator) de indruk kan hebben gewekt dat hij (bestuurder of in ieder geval) feitelijk beleidsbepaler was, toch blijft de reële mogelijkheid open en kan het hof, hierover twijfelend, niet in voldoende mate uitsluiten dat [naam1] uiteindelijk gewoon de baas bleef, als dominante vader de touwtjes in handen hield en de knopen doorhakte, terwijl [geïntimeerde] in een ondergeschikte rol alleen maar moest uitvoeren wat [naam1] niet zelf kon of wilde doen. Die blijvende onduidelijkheid over de feiten [8] valt uit in het nadeel van de curator, op wie nu eenmaal de bewijslast en daarmee het bewijsrisico rust.
[geïntimeerde] heeft de voorshands bewezen geachte stelling dat [geïntimeerde] feitelijk beleidsbepaler was, ontzenuwd. Nu het voorlopige bewijsoordeel niet in stand blijft, kunnen de grieven 1 en 2 en de algemene grief van de curator niet tot vernietiging van het vonnis leiden, zodat het eindvonnis zal worden bekrachtigd, behalve ten aanzien van de proceskostenveroordeling, waartegen grief 4 is gericht.
het verdere bewijsaanbod van de curator in hoger beroep
2.25.
De curator is op de kern van de zaak al toegelaten tot bewijslevering. Verder heeft hij geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom passeert het hof zijn verdere bewijsaanbod in hoger beroep.
de proceskosten
2.26.
De curator wordt wel in het ongelijk gesteld, maar het is [geïntimeerde] geweest die bij de belastingdienst en tegenover de curator verklaringen heeft afgelegd die erop neerkwamen dat hij voor langere tijd het bestuur over de onderneming heeft gevoerd, waarop hij pas in zijn conclusie van antwoord is teruggekomen. Op die manier heeft [geïntimeerde] bij de rechtbank en het hof zijn eigen proceskosten nodeloos aangewend en die van de curator nodeloos veroorzaakt. Daarom worden, mede naar aanleiding van grief 4 en hetgeen bij punt 3.10 van het tussenarrest is overwogen, in beide instanties de eigen kosten van [geïntimeerde] voor zijn rekening gelaten en de kosten van de curator voor rekening van [geïntimeerde] gebracht, inclusief de beslagkosten. [9]
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [10]
2.27.
De proceskostenveroordeling zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat er onvoldoende zekerheid bestaat dat de faillissementsboedel na de incasso ervan voor een eventuele, concurrente, terugbetalingsvordering verhaal zal bieden. [11]

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 juli 2022 voor zover gewezen tussen de curator en [geïntimeerde] , met uitzondering van de proceskostenveroordeling die hierbij wordt vernietigd en beslist op dat punt als volgt:
3.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van de curator tot aan de uitspraak van de rechtbank inclusief de beslagkosten:
€ 1.666 aan griffierecht
€ 87,61 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 882,63 aan beslagexploten
€ 7.473 aan salaris van de advocaat van de curator (3 procespunten x toepasselijke rechtbanktarief VI)
en tot betaling van de volgende proceskosten van de curator in hoger beroep:
€ 5.689 aan griffierecht
€ 103,33 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de appeldagvaarding aan [geïntimeerde] en
€ 17.712 aan salaris van de advocaat van de curator (4 procespunten x appeltarief VI);
3.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag en dat die kosten, als niet op tijd wordt betaald, dan worden verhoogd met de wettelijke rente;
3.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, R.A. Boon en J.P.H. van Driel van Wageningen, is door de voorzitter ondertekend en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 december 2024.

Voetnoten

2.zie artikel 2:248 lid 7 BW
3.zie artikel 2:248 lid 6 BW
4.zie het in eindnoot i van het tussenarrest al vermelde arrest HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:445
5.verklaring [geïntimeerde] op de mondelinge behandeling in hoger beroep, proces-verbaal blad 5
6.zijn verklaring daar op blad 13
7.zijn verklaring daar op blad 5
8.een zogenaamd non liquet
9.zie artikel 237 lid 1 Rv
10.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
11.vergelijk HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5892.