ECLI:NL:GHARL:2024:7854

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
200.348.055
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak hebben [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin hun verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat zij niet te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de drie jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek. De rechtbank verwees naar de lange periode waarin de schuldenlast opliep en het gebrek aan actie van de zijde van [appellant] en [appellante] om deze te verminderen. Het hof heeft de zaak op 20 december 2024 behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 17 december 2024 plaatsvond. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] en [appellante] sinds de overname van hun sauna geconfronteerd werden met verschillende tegenslagen, waaronder gebrekkige installaties en de impact van de coronapandemie. Het hof oordeelde dat de schulden aan Vattenfall en de Belastingdienst buiten de driejaarstermijn vielen, en dat de schulden aan ROZ Groep en RVO voortkwamen uit omstandigheden waar zij geen invloed op hadden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de wsnp van toepassing, waarmee het verzoek van [appellant] en [appellante] werd toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.055
zaaknummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 24505 en 24506
arrest van 20 december 2024
in de zaak van
[appellant]
en
[appellante]
die wonen in [woonplaats]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als verzoekers
hierna: [appellant] en [appellante]
advocaat: mr. M. van Leussen

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Op 10 juli 2024 heeft mevrouw [naam1] de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), verzocht Sauna Keizer VOF (hierna: de vof) en haar vennoten [appellant] en [appellante] in staat van faillissement te verklaren.
1.2.
Om het verzoek van mevrouw [naam1] af te wenden, hebben [appellant] en [appellante] een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp) bij de rechtbank ingediend.
1.3.
Bij vonnis van de rechtbank van 6 november 2024 is het verzoek van [appellant] en [appellante] tot toepassing van de wsnp afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis. De vof is failliet verklaard op 23 oktober 2024, waarbij [naam2] tot curator is benoemd.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 13 november 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift hebben [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 november 2024. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] en [appellante] is dat zij alsnog tot de wsnp worden toegelaten.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met drie bijlagen kennisgenomen van de door mr. Van Leussen op 13 december 2024 ingediende aanvullende producties.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 december 2024. Hierbij zijn [appellant] en [appellante] verschenen, bijgestaan door hun advocaat mr. Van Leussen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Feiten en omstandigheden en het oordeel van de rechtbank
3.1.
[appellant] , 60 jaar oud, en [appellante] , 59 jaar oud, zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Ze waren beiden sinds 21 april 2014 vennoten van de vof waarmee een sauna werd geëxploiteerd. [appellant] en [appellante] huurden een pand van de voormalige exploitanten met daarin alle voor de exploitatie benodigde installaties. Op 30 maart 2024 zijn ze gestopt met het runnen van de sauna. De huurovereenkomst is per 1 mei 2024 ontbonden. [appellant] en [appellante] werken inmiddels allebei in loondienst en verdienen respectievelijk € 3.339,09 en (gemiddeld ongeveer) € 900,- netto per maand.
3.2.
[appellant] en [appellante] hebben volgens de crediteurenlijst ruim € 282.000,- aan schulden waaronder een schuld aan Vattenfall van € 145.005,55 uit 2017, een schuld aan de Belastingdienst van € 28.199,- uit 2019, een schuld van € 44.106,12 aan ROZ Groep uit 2023 en een schuld van € 30.542,30 aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), eveneens uit 2023. De schulden zijn voornamelijk zakelijk, dat wil zeggen ontstaan in de vof.
3.3.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] en [appellante] tot toelating tot de wsnp afgewezen, omdat zij volgens de rechtbank niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuldenlast in de drie jaren voorafgaand aan de indiening van het verzoek (artikel 288 lid 1 sub b Fw). Volgens de rechtbank hebben [appellant] en [appellante] de onderneming jarenlang voortgezet terwijl de schuldenlast verder opliep en zij weinig tot niets ondernamen dat te voorkomen. Kort na de overname van de sauna bleken het gehuurde pand en de installaties zeer gebrekkig. De kosten van herstel namen [appellant] en [appellante] telkens voor eigen rekening, terwijl van hen verwacht mocht worden dat zij een procedure tegen de verhuurder zouden starten om ervoor te zorgen dat hij tot nakoming van zijn verplichtingen zou overgaan. Het ontstaan en onbetaald laten van de schulden had daardoor beperkt kunnen worden, aldus de rechtbank. Bovendien acht de rechtbank, gelet op het feit dat de verhuurder al jaren niet meewerkte aan vergoeding van (een deel van) de kosten van herstel, het onbegrijpelijk en verwijtbaar dat het huurcontract in 2018 met vijf jaar is verlengd. Verder oordeelt de rechtbank dat [appellant] en [appellante] weinig tot niets hebben ondernomen om de vele kosten die zij voor hun rekening hebben genomen op de verhuurder te verhalen. In de procedure die door de verhuurder is opgestart, hebben [appellant] en [appellante] namelijk geen schadevergoeding gevorderd. Daarnaast hebben zij niet zelf, maar een werkneemster, het faillissement aangevraagd. In de tussentijd is de schuldenlast verder opgelopen.
Het standpunt van [appellant] en [appellante]
3.4.
[appellant] en [appellante] zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden en dat daardoor hun verzoek is afgewezen. Volgens hen hebben zij wel juridische bijstand gehad in het geschil met de verhuurder en is de verhuurder meerdere keren (namens hen) verzocht zijn verplichtingen na te komen. Helaas leidde dit niet tot gedragsverandering van de verhuurder. Bovendien zorgden de financiële gevolgen van de coronapandemie en de ernstige gezondheidsproblemen van [appellant] ervoor dat het indienen van een vordering tot schadevergoeding werd verhinderd. Gedurende die periode kozen [appellant] en [appellante] ervoor prioriteit te geven aan het betalen van de werknemers en de dagelijkse leveranciers. Met de mogelijkheid tot het indienen van een vordering in reconventie in de procedure die door de verhuurder is opgestart, waren [appellant] en [appellante] niet bekend. Tijdens die procedure hadden zij geen rechtskundige bijstand en zijn ze niet op de mogelijkheid tot het instellen van een vordering in reconventie gewezen. Daarnaast voeren [appellant] en [appellante] aan dat de verlenging van de huurovereenkomst als doel had de opgebouwde clientèle en het personeel te behouden, zodat de schuld bij Vattenfall kon worden afgelost en zij verdere juridische stappen konden ondernemen tegen de verhuurder. Op dat moment was Vattenfall de enige schuldeiser en liep het bedrijf goed. Het door [appellant] en [appellante] genomen (en ingetreden) risico is niet onverantwoord of verwijtbaar. Verder voeren [appellant] en [appellante] aan dat zij recent ook nog geprobeerd hebben het verder oplopen van de schuldenlast te voorkomen. Ze zijn in overleg getreden met de curator om de gemaakte kosten op de verhuurder te verhalen. Bovendien hebben [appellant] en [appellante] zich in rechte verweerd tegen de verhuurder en in der minne geprobeerd tot betaling door de verhuurder te komen. Volgens hen strekt het te ver om aan te nemen dat zij niet te goeder trouw zijn geweest. Mocht wel tot dat oordeel worden gekomen, dan doen zij een beroep op de hardheidsclausule.
Het oordeel van het hof
3.5.
Op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw moeten [appellant] en [appellante] aannemelijk maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. Bij deze afwijzingsgrond gaat het om een gedragsmaatstaf. De rechter kan rekening houden met alle omstandigheden. Daarbij spelen een rol de aard en de omvang van de schulden, het tijdstip waarop ze zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt gemaakt kan worden dat deze zijn ontstaan en of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen en dergelijke. [1]
Dit houdt in dat [appellant] en [appellante] onder meer inzichtelijk moeten maken welke schulden er zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
3.6.
De vraag of [appellant] en [appellante] te goeder trouw zijn geweest bij het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden beantwoordt het hof bevestigend. Daarbij neemt het hof onder andere in overweging dat [appellant] en [appellante] sinds de overname van de sauna geconfronteerd werden met verschillende tegenslagen. Zo bleek al vrij snel dat het pand en de installaties gebrekkig waren, dat de inventaris veel minder waard was dan destijds door de verhuurder was voorgehouden en ontstond er een gaslek – waar zij niet verantwoordelijk voor waren – wat (door de late ontdekking daarvan) zorgde voor een torenhoge rekening van Vattenfall. Daar kwam nog eens bij dat [appellant] in 2019 geconfronteerd werd met darmkanker, begin 2020 de COVID-19-pandemie uitbrak waardoor de sauna 6 maanden dicht moest en in 2022 de gaskosten enorm stegen. Al met al hebben zich veel omstandigheden voorgedaan waar [appellant] en [appellante] geen invloed op hadden. Het spreekt voor [appellant] en [appellante] dat zij, ondanks al deze tegenslagen, besloten niet bij de pakken neer te gaan zitten en probeerden de onderneming (succesvol) voort te zetten, waarbij ook eigen geld in de onderneming werd gestoken.
3.7.
Het hof benadrukt voorts dat ten aanzien van het ontstaan van de schulden gekeken moet worden naar de periode van drie jaar voor het indienen van het verzoekschrift. De schulden aan onder meer Vattenfall en de Belastingdienst vallen buiten deze driejaarstermijn. Het is aannemelijk dat [appellant] en [appellante] door de in rechtsoverweging 3.6 genoemde tegenslagen geen doorslaggevend verwijt valt te maken van het feit dat zij die schulden de afgelopen drie jaar (deels) onbetaald hebben gelaten. De afgelopen jaren hebben ze het nodige gedaan om de schulden af te betalen. [appellant] en [appellante] hebben, zo acht het hof aannemelijk op grond van wat [appellant] verklaarde tijdens de mondelinge behandeling, meerdere aflossingen verricht aan Vattenfall en er werd een betalingsregeling getroffen (en werd deze ook nagekomen) voor de schulden aan de Belastingdienst. Daarnaast hebben zij anders dan de rechtbank oordeelde, wel degelijk het een en ander ten aanzien van de verhuurder voor elkaar gekregen. Zo is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst dat een deel van de achterstallige huur werd kwijtgescholden en is tijdens de procedure bij de kantonrechter over de huurvorderingen van de verhuurder (in of omstreeks april 2024) een schikking getroffen. Door deze schikking is de vordering van ruim € 108.000,- van de verhuurder kwijtgescholden en hebben [appellant] en [appellante] aldus ongeveer een jaar geen huur betaald. De omstandigheid dat [appellant] en [appellante] misschien andere (meer verstandige) keuzes hadden kunnen maken met betrekking tot het verhalen van de vordering van Vattenfall op de verhuurder, maakt nog niet dat zij niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de driejaarsperiode.
3.8.
De schulden aan ROZ Groep en aan RVO zijn wel binnen de driejaarstermijn ontstaan. De schuld aan ROZ Groep ziet deels op een TOZO-lening in verband met COVID-19 en deels op een lening met het doel een gedeelte van de kosten voor het gaslek te vergoeden. De lening van RVO is verstrekt in het kader van hulp aan ondernemingen die door de gestegen gasprijzen tijdens de energiecrisis in de problemen kwamen. Voor deze schulden hebben [appellant] en [appellante] voldoende aannemelijk gemaakt dat zij te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten hiervan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de door [appellant] en [appellante] uiteengezette omstandigheden en overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat deze schulden terug te voeren zijn op gebeurtenissen waarvan hen geen verwijt kan worden gemaakt. De aangegane schulden zien op het kunnen voortzetten van de (destijds goed lopende) sauna, zodat met de inkomsten daarvan de schulden (verder) afgelost konden worden. Bovendien verklaarde [appellant] tijdens de mondelinge behandeling dat ook voor de schulden aan ROZ Groep een betalingsregeling was getroffen, waardoor inmiddels een aanzienlijk gedeelte is afgelost.
De overige schulden die binnen de driejaarstermijn zijn ontstaan zijn veelal terug te voeren op het feit dat [appellant] en [appellante] met de vof zijn gestopt. Logischerwijs heeft het stoppen van de vof tot gevolg gehad dat een aantal schulden zijn ontstaan, zoals onder meer loonvorderingen van werknemers voor de laatste maand (maart 2024). Mede gelet op de aard en beperkte omvang van deze schulden, kan niet worden gesteld dat deze zodanig verwijtbaar zijn dat deze aan toelating tot de wsnp in de weg staan.
3.9.
Nu verder niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aan toewijzing van het verzoek van [appellant] en [appellante] in de weg staan, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de toepassing van de wsnp worden uitgesproken.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 november 2024 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellant] en [appellante] .
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, L. Janse en H.M.L. Dings, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. H.L. Wattel, en op 20 december 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1993/94, 22969, 6, p. 19 ev. en HR 26 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9668, r.o.v. 3.2).