Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde]of
de Deken,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [appellant] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek was eerder door de rechtbank Noord-Nederland afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van artikel 187 lid 3 Rv, omdat het feitelijk gebeuren onvoldoende geconcretiseerd was. [appellant] had in zijn verzoek enkel verwezen naar eerdere stukken zonder deze verder te onderbouwen.
Het hof bevestigde de afwijzing van het verzoek en oordeelde dat [appellant] niet voldoende had aangetoond welke feiten en omstandigheden hij wilde bewijzen. Het hof benadrukte dat een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor voldoende duidelijk en concreet moet zijn, zodat de rechter en de wederpartij weten waar het verhoor op betrekking heeft.
[appellant] was verwikkeld in meerdere procedures met [geïntimeerde], die in haar hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten bezwaren tegen hem had ingediend. Het hof concludeerde dat het verzoek van [appellant] een 'fishing expedition' zou worden, omdat het niet voldoende onderbouwd was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.