Uitspraak
1.[geïntimeerde1]
3. [geïntimeerde3]die woont in [woonplaats1]
4. [geïntimeerde4]die woont in [woonplaats4]
5. [geïntimeerde5]die woont in [woonplaats5]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 29 oktober 2024 is gehouden.
2. De kern van de zaak
Volgens [appellant] zijn aanspraken op zogenaamde strokenvergoedingen namelijk verbonden met de omliggende landerijen en zijn die aanspraken van rechtswege op hem overgegaan, omdat hij na de toedeling van die landerijen als rechtsopvolger onder algemene titel volledig is getreden in de rechtspositie van zijn rechtsvoorgangers. De eerdere verdeling van de vergoedingen was nog gebaseerd op gemeenschappelijke eigendom en dient daarom naar zijn mening gewijzigd te worden. [appellant] stelt op die grond ook aanspraken op [geïntimeerden] te hebben tot terugbetaling van wat zij te veel aan vergoedingen hebben ontvangen vanaf 2021.
2.4 Ook het hof komt tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] . Hoe het hof tot dat oordeel is gekomen wordt hierna toegelicht.
3.De vaststaande feiten
In de Overeenkomst, die loopt tot 31 december 2028, is bepaald dat de grondeigenaren hun medewerking zullen verlenen aan het opstellen van windmolens en dat zij daartoe een erfdienstbaarheid en recht van opstal zullen vestigen. De Overeenkomst bepaalt dat “de vergoeding voor de rechten van opstal € 17.000,- per MW [bedraagt] met een maximum van € 51.000,- per turbine per kalenderjaar en voor het eerst verschuldigd [zal] zijn bij de vestiging van het recht van opstal”. In die vergoeding is ook begrepen een vergoeding voor “gederfde landbouwgrond en eventuele schade aan gewassen als gevolg van de exploitatie van de windturbines in de ruimste zin (..)”.
SWE betaalt de door haar berekende vergoedingen voor deelnemers die gezamenlijk optreden (zoals de fam. Wiertsema) uit aan de hand van betaalinstructies die zij ontvangt van die gezamenlijk optredende deelnemers.
Over de molengelden heeft de rechtbank geoordeeld dat die een afzonderlijk boedelbestanddeel van de gemeenschap vormen en zij heeft de verdeling daarvan als volgt bepaald: “de molengelden worden verdeeld als bepaald in het arrest gewezen door het hof Arnhem-Leeuwarden op 27 augustus 2019 (en aangevuld bij arrest van 3 december 2019)”.
5.31 Dan komt het hof toe aan de eveneens in incidenteel hoger beroep opgeworpen vraag
4.Het geding bij de rechtbank
I. verklaring voor recht dat hij als gevolg van de akte van verdeling d.d. 4 januari 2021, in de volledige rechtspositie is getreden van de voormalige deelgenoten ter zake van deze onroerende zaken waaronder begrepen de rechtspositie met betrekking tot de overeenkomst van 29 juni 2006, zodat hij gerechtigd is tot de gehele strokenvergoeding die voortvloeit uit die overeenkomst;
- € 26.559,66 aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2021, ter zake van de door hen ontvangen strokenvergoeding over het jaar 2021,
- € 27.912,41 aan [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 februari 2022, althans vanaf de datum van dagvaarding, ter zake van de door hen ontvangen
In de hoofdzaak heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van hem in de proceskosten. Volgens de rechtbank is de strokenvergoeding waar [appellant] zich op beroept niet verbonden met de aan [appellant] toegedeelde percelen.
Aan een beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde eis in reconventie van [geïntimeerden] is de rechtbank niet toegekomen.
5.Het oordeel van het hof
Inhoudelijk achten [geïntimeerden] die oordelen, die resulteren in afwijzing van de voorliggende vorderingen, ook juist. Zij voeren verder nog aan dat de rechten die op basis van de Overeenkomst zijn verkregen door [appellant] en [geïntimeerden] , persoonlijke rechten betreffen en dat die bij eigendomswijzigingen ongewijzigd blijven.
Dat persoonlijke recht kon destijds kennelijk verkregen worden vanwege het feit dat de familie [appellant en geïntimeerden] rechthebbende was van gronden die in aanmerking konden komen voor exploitatie van een windpark door Millenergy, maar hun rechten jegens SWE zijn niet aan de rechten op die gronden verbonden en het is daar niet van afhankelijk.
De toekenning van een vergoeding aan stroken grond door SWE in haar berekening, is dus een kwestie van herverdeling van de aan SWE gecedeerde vergoeding die Millenergy betaalt aan de “grondeigenaren” voor de opstelling van windmolens op hun terreinen, waarin begrepen schade/nadeel door die opstelling geleden. De strokenvergoeding als onderdeel van de “poolvergoeding” door SWE houdt daarmee geen onlosmakelijk verband met de grond; het moet worden beschouwd als een systematiek om tot een eerlijk gevonden herverdeling te komen tussen de “fam [appellant en geïntimeerden] ” en de andere grondeigenaren.
De nieuwe juridische situatie na de verdeling van de landerijen is dus niet van invloed op de verdeling van de molengelden.
5.9 Ook de omstandigheid dat in artikel 6.2 van de Overeenkomst is bepaald dat “alle rechten en plichten van beide contractanten ook [gelden] ten gunste respectievelijk ten laste van eventuele rechtsopvolgers”, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Zoals in het voorgaande is toegelicht was aan de rechtspositie van de eigenaar van de landerijen geen recht op een strokenvergoeding verbonden. Er was enkel sprake van een persoonlijk recht van de ‘fam. [appellant en geïntimeerden] ’ jegens SWE. Dat [appellant] als opvolgend eigenaar van de landerijen recht zou hebben op een strokenvergoeding vanwege die eigendom, valt dan ook niet in te zien. Het bepaalde in artikel 6.2 van de Overeenkomst maakt dat niet anders. Van een relevante rechtsopvolging in de zin van deze bepaling is hier kennelijk immers geen sprake.