Uitspraak
en verweerder is in het incident
en verzoeker is in het incident
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de incidentele vordering ex artikel 843a Rv van zoon
- de incidentele memorie van antwoord van vader
- het arrest in het incident van 18 juli 2023
- de memorie van antwoord
- het H-16 formulier met bijlagen van vader
- de akte uitlating aanvullende producties van zoon
- de akte met aanvullende producties van vader
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 18 juli 2024 is gehouden
2.De kern van de zaak
3.De vaststaande feiten
Vader is bij de oprichting secretaris van de Vereniging geworden.
9. Inbreng tijdens de duur van de maatschap kan slechts geschieden met goedvinden van alle vennoten. Voor deze inbreng zullen de voorgeschreven formaliteiten moeten worden verricht.(…)
Op dezelfde datum is WPH Aangelanden opgericht. Die vennootschap heeft onder meer ten doel (a) het door middel van opstalrechten of anderszins verwerven van grondposities om een windenergieproject mogelijk te maken en (b) de ontwikkeling en exploitatie van windturbinegeneratoren en andere duurzame oplossingen.
3.8 Op 17 oktober 2018 is door WPH Aangelanden en nog een aantal participanten opgericht: Windpark Hanze B.V. (hierna: Windpark Hanze). Die laatste heeft als doel, kort gezegd, het ontwikkelen van een windpark. Van de aandelen in Windpark Hanze is 66,34% in handen van WPH Aangelanden.
4.Het oordeel van het hof
IIa) zo ja, is in dat geval zoon bij verdeling van het maatschapsvermogen ook
IIb) zo nee, mocht zoon er wel gerechtvaardigd op vertrouwen dat de
“initiatiefnemer”en dat met betrekking tot de initiatiefnemers in artikel 1 lid 2 van de Overeenkomst is bepaald dat zij zullen deelnemen in het project
“door het nemen van (certificaten van) aandelen in een besloten vennootschap (..) die daartoe zal worden opgericht (hierna ook te noemen: WPH Aangelanden B.V.) (…)”.Volgens zoon heeft hij er op mogen vertrouwen dat artikel 1 lid 2 inhield dat de certificaten van aandelen zouden behoren tot het vermogen van de maatschap, dit op grond van die tekst op zichzelf, maar ook bezien in samenhang met de volgende omstandigheden:
Daarop kan zoon echter niet een aanspraak baseren op een deel van (de waarde van) de certificaten op grond van de redelijkheid en billijkheid die ook de rechtsverhouding tussen maten in een maatschap beheerst.
fishing expeditionwas, of dat hij inderdaad een rechtmatig belang had bij de bescheiden. Overwogen is dat dit een onderzoek vereist dat het incident overstijgt en dat het debat daarover beter gevoerd kan worden in de hoofdzaak. Het hof stelt vast dat partijen na de afwijzing van de vordering in het incident, in de hoofdzaak hierover geen verder debat meer hebben gevoerd. In het bijzonder is zoon niet meer teruggekomen op zijn vordering; hij heeft niet aangevoerd dat en waarom hij na de afwijzing van zijn vordering in het incident, in de hoofdzaak nog wel belang heeft bij toewijzing van zijn vordering tot afgifte van bepaalde bescheiden. Het hof ziet bij die stand van zaken geen aanleiding om daarover nog een nadere beslissing te geven.