ECLI:NL:RBMNE:2022:2570

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/16/523174 / HL ZA 21-165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoren certificaten van aandelen in windpark tot het maatschapsvermogen?

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, staat de vraag centraal of de certificaten van aandelen in een windpark behoren tot het maatschapsvermogen van een maatschap tussen een vader en zijn zoon. De procedure begon met een dagvaarding op 4 juni 2021, gevolgd door verschillende processtukken en mondelinge behandelingen. Op 29 juni 2022 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan. De vader en zoon hebben op 14 januari 2017 een maatschapsovereenkomst gesloten voor het uitoefenen van een akkerbouwbedrijf, met een einddatum die samenhangt met de AOW-gerechtigde leeftijd van de vader. De zoon stelt dat de certificaten van aandelen in het windpark tot het vermogen van de maatschap behoren, terwijl de vader betoogt dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon gerechtigd is tot de helft van de certificaten, omdat deze tot het vermogen van de maatschap behoren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere uitlatingen van beide partijen over de voortzetting van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/523174 / HL ZA 21-165
vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
[partij I],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.R. Bügel te Dronten,
tegen
[partij II],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.G.L. van Nus te Amsterdam.
Partijen zullen hierna vader en zoon genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juni 2021;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte overlegging en uitlating producties van zoon;
  • de akte overleggen producties van vader;
  • de akte overlegging producties en nadere uitlating door zoon;
  • het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 14 april 2022;
  • het proces verbaal van de mondelinge behandeling van de incidentele vorderingen van 11 mei 2022.
1.2.
Op 25 mei 2022 is vonnis gewezen in de door vader en zoon gevorderde voorlopige voorzieningen. In dat vonnis is in de hoofdzaak bepaald dat op 22 juni 2022 vonnis gewezen zal worden en dat dat vonnis beperkt zal zijn tot de beslissing over de vraag of de certificaten in [project] tot het vermogen van de maatschap behoren en of Zoon anderszins tot 50% daarvan gerechtigd is. Deze dagbepaling en dit onderwerp sluiten aan op de procesafspraak die partijen hebben gemaakt op de mondelinge behandeling van de incidentele vorderingen die is gehouden op 11 mei 2022. Partijen zijn geïnformeerd over de korte aanhouding van de zaak voor vonnis.

2.De feiten

2.1.
Vader en Zoon hebben op 14 januari 2017 een maatschapsovereenkomst gesloten met als doel het in onderlinge samenwerking en voor gezamenlijke rekening uitoefenen van een akkerbouwbedrijf. De maatschap is met terugwerkende kracht aangegaan op 1 mei 2016 voor bepaalde tijd, tot 1 mei van het jaar waarin vader de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. Omdat Vader geboren is op [1957] eindigt de maatschap van rechtswege op [2024] .
2.2.
In de maatschapsovereenkomst is voor zover relevant onder meer bepaald:
INBRENG
Artikel 3.
1.
Bij de aanvang van de maatschap is ingebracht: door ieder van de vennoten zijn kennis, arbeid en vlijt.
2.
Door de vennoot sub 1 (toevoeging rechtbank: Vader) wordt ingebracht de goederen behorende tot zijn onderneming, bestaande uit:a. De juridische en economische eigendom van alle roerende zaken, machines, werktuigen, LLB’s, voorraden, veldinventaris, vorderingen en liquide middelen.
b. De economische eigendom van het suikerquotum.
c. De economische eigendom van de pachtersinvesteringen.
d. Het gebruik en genot van de pachtrechten. Vennoot sub 1 behoudt zich alle rechten, voortvloeiende uit de betreffende pachtovereenkomst en wel speciaal de zeggenschap en het beheer over het gepachte, voor.
3.
De inbreng vindt plaats naar de toestand op 1 mei 2016. Van voormelde inbreng blijkt uit de door [onderneming 1] op te maken balans per 1 mei 2016.
(…)
EINDE VAN DE MAATSCHAP
Artikel 11.
1.
De maatschap eindigt:
a.
door eenzijdige schriftelijke opzegging door één of meerdere vennoten. Elk van de vennoten heeft het recht om, zonder opgaaf van redenen, zijn deelneming in de maatschap tegen het einde van het boekjaar te beëindigen. Daarbij wordt een opzegtermijn van tenminste zes maanden in acht genomen. Deze opzegging dient bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploit te geschieden;
b.
door een door de vennoten gezamenlijk genomen besluit tot ontbinding van de maatschap. De vennoten leggen dit besluit schriftelijk vast en ondertekenen het. Ieder van de vennoten ontvangt hiervan een afschrift;
c.
door faillissement of onder curatelestelling, bij aanvraag van surséance van betaling of bij aanvraag van wettelijke schuldsanering van één of meerdere vennoten of bij de onderbewindstelling van het gehele vermogen van één of meerdere vennoten;
d.
door overlijden van één van de vennoten;
e.
indien door het aangaan van een huwelijk of de wijziging van het huwelijksgoederenregime van de vennoot sub 1 of sub 2 de bedrijfscontinuïteit niet optimaal gewaarborgd wordt;
f.
indien de maatschap door de rechter wordt ontbonden;
g.
indien de in artikel 2 opgenomen termijn waarvoor de maatschap is aangegaan, is verstreken;
2.
Ieder van de vennoten heeft het recht onmiddellijk de ontbinding van de maatschap te eisen, indien één van de vennoten enige bepaling in deze akte niet nakomt, daarmee in strijd handelt of overtreedt, tenzij het gaat om een relatief geringe overtreding casu quo relatief geringe wanprestatie. De schade ten gevolge van de overtreding of wanprestatie komt voor rekening van de in gebreke zijnde vennoot. De vraag of er sprake is van een relatief geringe overtreding of wanprestatie zal worden aangemerkt als een geschil als bedoeld in artikel 21.
VOORTZETTING
Artikel 12.
1.
Bij opzegging
Ingeval van eindigen van de maatschap door opzegging door één van de vennoten, zal de vennoot die niet heeft opgezegd casu quo de vennoot aan wie het eindigen van de maatschap niet kan worden toegerekend recht hebben de onderneming van de maatschap voort te zetten. (…)
2.3.
Bij ‘Akte van medepacht en pachtoverdracht’ van 19 december 2018 zijn de verpachter, de Staat der Nederlanden (het Rijksvastgoedbedrijf), Vader als pachter en aftredende pachter, en Zoon als medepachter en in de plaats tredende pachter, overeengekomen dat Zoon met ingang van 1 mei 2018 medepachter wordt en Vader als aftredende pachter met ingang van 1 november 2024 zijn pachtrecht overdraagt aan Zoon als de in de plaats tredende pachter.
2.4.
Al langere tijd is er in toenemende en ernstige mate sprake van een onwerkbare relatie tussen partijen. Op 12 en 20 september 2019 hebben ter oplossing daarvan Vader en Zoon individuele gesprekken gevoerd met [A] en [B] . Daarvan is een ‘Verslag, bevindingen en mogelijke oplossingsrichtingen naar aanleiding van de besprekingen met [partij I (voornaam)] en [partij II (voornaam)] [achternaam partij I en II] ’ opgesteld. De beoogde oplossing is uitgebleven. Van een samenwerking zoals door Vader en Zoon met de maatschap is beoogd, is feitelijk al enige tijd geen enkele sprake meer.
2.5.
Op 29 oktober 2020 heeft Zoon een aangetekende brief aan Vader gestuurd. In de brief staat, onder andere:
“Hierbij bevestig ik schriftelijk mijn akkoord met de door u gedane buitengerechtelijke mondelinge opzegging d.d. 13 augustus 2020 van het maatschapscontract d.d. 14 januari 2017, hierna: maatschapscontract, ex art. 11 lid 1 sub a. Daarom geldt de maatschap per dagtekening van dit schrijven met wederzijds goedvinden als beëindigd. Uitsluitend voor zover vereist, geldt dit tevens zekerheidshalve en ten overvloede als opzegging van deze zijde.
Volgens het maatschapscontract ben ik als niet – de eerst – opzeggende vennoot, en in geval ik het maatschapscontract zelfstandig moet opzeggen: ‘vennoot aan wie het eindigen van de maatschap niet kan worden toegerekend’, gerechtigd om de onderneming van de maatschap voort te zetten. Gewichtige redenen nopen immers tot onderhavige situatie, die niet aan mij toegerekend kunnen worden. Per vandaag wordt daarom van het recht tot voortzetting gebruik gemaakt. (…)”
2.6.
Partijen hebben in de periode van 5 februari 2021 tot 17 mei 2021 gesprekken gevoerd over het in der minne beëindigen en afwikkelen van de maatschap. In het voorjaar 2021 is de heer [C] van [onderneming 2] B.V. , hierna: [C] , daarbij betrokken geweest. Op 21 april 2021 heeft Vader een uitwerking van een door [C] opgestelde concept vaststellingsovereenkomst aan Zoon gestuurd. Zoon heeft bij e-mail van 23 april 2021 verzocht aanpassingen te doen omdat ten aanzien van de rol van het [project] in de afwikkeling van de maatschap ‘een grote ommezwaai’ is gemaakt in de door Vader uitgewerkte versie in vergelijking met het door [C] opgestelde concept.
2.7.
Partijen hebben geen overeenstemming over een minnelijke regeling bereikt. Daaraan stond in de weg dat partijen van mening verschilden over de positie van de certificaten in [project] in de financiële afwikkeling van de maatschap.
2.8.
[project] is een initiatief van 19 deelnemers, onder wie Vader, om een windpark te realiseren. Op 20 juni 2015 hebben de initiatiefnemers de vereniging [vereniging] opgericht, hierna de Vereniging. Vader heeft kapitaal aan de
Vereniging verstrekt door middel van geldlening(en). De Vereniging heeft de besloten vennootschap [onderneming 3] B.V. opgericht.
2.9.
Op 26 februari 2018 heeft Vader, in zijn hoedanigheid van pachter van de woning/het perceel, zonder medeweten van Zoon een molenaarsovereenkomst met de Vereniging ondertekend. Uit de molenaarsovereenkomst volgt, onder andere, dat:
  • (artikel 1.1) pachter tevens initiatiefnemer is van [project] ;
  • (artikel 2.1) pachter ermee instemt dat het bouwblok met opstallen aan de [adres] wordt opgenomen als onderdeel van de inrichting van het [project] en/of in het voor het [project] op te stellen bestemmingsplan wordt aangemerkt tot de sfeer van de inrichting van het [project] . Daarmee accepteert pachter de daarmee samenhangende feitelijke milieu- en leefomgevingsbelasting zoals geluid en slagschaduw (artikel 2);
  • (artikel 3.1) pachter van exploitant jaarlijks een vaste vergoeding van € 5.000 ontvangt als vergoeding voor de instemming als bedoeld in artikel 2.1
  • (artikel 5.2) pachter afziet van elk handhavingsverzoek dat iets met het [project] te maken heeft, waaronder in ieder geval handhavingsverzoeken in het kader van geluid en/of slagschaduw van het windpark vallen (artikel 5);
- ( (artikel 6.1) alle rechten en verplichtingen uit de molenaarsovereenkomst worden bij verkoop in de vorm van een kettingbeding opgelegd aan de verkrijger en die gelden daardoor ook ten gunste dan wel ten laste van de nieuwe pachter.
2.10.
Op 22 augustus 2018 is de Stichting administratiekantoor van aandelen in [onderneming 4] B.V. opgericht die volgens artikel 2 van de statuten tot doel heeft het oprichten van [onderneming 4] B.V. en het tegen uitgifte van niet royeerbare certificaten op naam in eigendom ten titel van beheer verwerven van aandelen in [onderneming 4] B.V.
2.11.
Op 7 september 2018 hebben Vader en Zoon,
“voor zich en als enige maten van [onderneming 6] ”, samen met nog een groot aantal andere personen en rechtspersonen, die (in de overeenkomst) tezamen en afzonderlijk zijn aangeduid als
“initiatiefnemers”, de ‘Overeenkomst Inzake de juridische structuur en verlening recht van (onder)opstal en vestiging van erfdienstbaarheden ten behoeve van [project] ’, hierna: de Overeenkomst van 7 september 2018, met [onderneming 4] B.V. , vertegenwoordigd door Vader en [D] als de gezamenlijk bevoegde bestuurders, en aangeduid als ‘opstalhouder’, ondertekend. De Overeenkomst van 7 september 2018 verplicht de initiatiefnemers medewerking te verlenen aan het vestigen van opstalrechten en erfdienstbaarheden als daar, vanuit het windpark , behoefte aan is. In de preambule van de Overeenkomst van 7 september 2018 is bepaald:

initiatiefnemers rechthebbenden zijn van een of meer percelen grond in de gemeente [gemeente] zoals weergegeven op bijlage 1 (..);

initiatiefnemers zich onder andere door ondertekening van een “overeenkomst grondgebonden vergoedingen [windmolenlijn 1] ” de dato 10 februari 2015, een “overeenkomst grondgebonden vergoedingen [windmolenlijn 2] ” de dato 31augustus 2016 en een “samenwerkingsovereenkomst [windmolenlijn 1] en [windmolenlijn 2] ” de dato 31 augustus 2016, jegens elkaar hebben verbonden om gronden ter beschikking te stellen ten behoeve van de realisatie en exploitatie van ‘ [project] ’ in de gemeente [gemeente] (hierna te noemen: ‘ windpark ’ of ‘project’), welk windpark zal bestaan uit circa veertien (14) windturbines ;

partijen de hiervoor genoemde overeenkomsten wensen te vervangen door de onderhavige overeenkomst, waarmee alle in bedoelde overeenkomsten gemaakte afspraken zullen vervallen en daartoe de onderhavige overeenkomst met elkaar aangaan, waarin zij nadere afspraken willen vastleggen met betrekking tot de voorwaarden en bepalingen waaronder de vestiging van de benodigde opstalrechten, erfdienstbaarheden, en onderopstalrechten te behoeve van het windpark zullen plaatsvinden.
In artikel 1 lid 1 en lid 2 van de Overeenkomst van 7 september 2018 is bepaald:
1.
De initiatiefnemers hebben een vereniging genaamd [vereniging] opgericht, welke onder meer ten doel heeft “het in samenspraak met de lokale gemeenschap zich maximaal inzetten om windmolens te ontwikkelen en te realiseren binnen het project ‘ [project] ’ in de provincie [provincie] teneinde een bijdrage te leveren aan opwekking van duurzame energie”
2.
Deelname in het project door de initiatiefnemers zal uiteindelijk plaatsvinden door het nemen van (certificaten van) aandelen in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die daartoe zal worden opgericht (hierna ook te noemen: ‘ [onderneming 5] B.V. ’)welke vennootschap zal deelnemen in de eveneens nog op te richten besloten vennootschap ten behoeve van de exploitatie van het windpark , te noemen “ [onderneming 3] B.V. ”.
In artikel 12 van de Overeenkomst van 7 september 2018 is bepaald dat partijen er mee instemmen dat [onderneming 3] B.V. zal toetreden tot de overeenkomst.
2.12.
Op 15 oktober 2018 is de Stichting administratiekantoor van aandelen in [onderneming 5] B.V. opgericht, die volgens artikel 2 van de statuten tot doel heeft het oprichten van [onderneming 5] B.V. en het tegen uitgifte van niet royeerbare certificaten op naam in eigendom ten titel van beheer verwerven van aandelen in [onderneming 5] B.V. In artikel 4 van de statuten is bepaald dat het bestuur van de stichting ten minste bestaat uit 19 leden die tezamen de belangen van alle rechthebbenden van de certificaten vertegenwoordigen, waarbij gestreefd wordt iedere groep van certificaathouders te laten vertegenwoordigen door een bestuurslid. Op bladzijde 8 van de oprichtingsakte verklaren 19 personen, waaronder Vader, dat zij voor de eerste maal tot bestuursleden van de stichting worden benoemd. Op dezelfde dag, 15 oktober 2018, is door de Stichting administratiekantoor van aandelen in [onderneming 5] B.V. , [onderneming 5] B.V. opgericht. In artikel 2 van de notariële oprichtingsakte staat vermeld dat de vennootschap ten doel heeft het door middel van opstalrechten of anderszins verwerven van grondposities om een windenergieproject mogelijk te maken en de ontwikkeling en exploitatie van windturbinegeneratoren en andere duurzame oplossingen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal zich overeenkomstig de met partijen gemaakte afspraak beperken tot de beoordeling en beslissing van het geschil tussen partijen betreffende de certificaten in [project] . Dat geschil betreft de vraag of deze certificaten tot het vermogen van de maatschap behoren en of, indien dat niet het geval is, Zoon uit andere hoofde gerechtigd is tot de helft van die certificaten. Uit het debat van partijen blijkt dat zij onder het begrip certificaten verstaan: de certificaten van de aandelen in [onderneming 5] B.V. In die betekenis zal de rechtbank het begrip Certificaten hanteren.
3.2.
Zoon heeft betoogd dat de Certificaten behoren tot het vermogen van de maatschap, en dat hij op die grond gerechtigd is tot de helft daarvan. De feitelijke grondslag van dat betoog is de ondertekening door Vader en Zoon ieder voor zich en als maten van de maatschap [onderneming 6] van de Overeenkomst van 7 september 2018 omdat daarin is bepaald dat (ook) de maatschap en Zoon initiatiefnemers in de zin van die overeenkomst zijn, dat deelname door de initiatiefnemers uiteindelijk zal plaatsvinden door het nemen van certificaten in [onderneming 5] B.V. en dat alle overeenkomsten genoemd onder ‘in aanmerking nemende dat:’ door de Overeenkomst van 7 september 2018 zijn vervallen. Voorts betoogt Zoon dat Vader in strijd met artikel 4 lid 3 van de maatschapsovereenkomst heeft gehandeld door 1320 Certificaten aan ieder van zijn zonen [E (voornaam)] en [F (voornaam)] te verkopen omdat in dat artikel is bepaald dat voor die verkoop de instemming van alle vennoten, en dus ook van Zoon, is vereist.
3.3.
Vader heeft de navolgende feiten naar voren gebracht:
- op 20 mei 2015 heeft Vader als een van de negentien initiatiefnemers de [vereniging] opgericht;
- Vader is lid van de Vereniging, Zoon is dat niet;
- het windpark en de realisatie daarvan passen niet in de doelomschrijving van de maatschap: het uitoefenen van een akkerbouwbedrijf;
- het windpark levert geen positieve bijdrage aan de bedrijfsvoering van het akkerbouwbedrijf;
- Vader heeft privé in het windpark geïnvesteerd door lenigen/beleggingen die blijkens de jaarrekeningen van de maatschap door hem niet zijn ingebracht in de maatschap;
- de Overeenkomst van 7 september 2018 heeft geen ander doel dan Zoon te binden aan de afspraken die [onderneming 4] B.V. met de initiatiefnemers heeft gemaakt, in het bijzonder de verplichting mee te werken aan het vestigen van (onder) opstalrechten en erfdienstbaarheden.
Op grond van deze feiten stelt Vader dat hij persoonlijk één van de initiatiefnemers is, dat hij de daaruit voortvloeiende rechtsverhouding niet in de maatschap heeft ingebracht en dat het nooit de bedoeling is geweest Zoon ook als initiatiefnemer van [project] aan te merken omdat diens vermelding als initiatiefnemer in de Overeenkomst van 7 september 2018 geen verdere strekking heeft dan Zoon te binden aan de verplichtingen van Vader jegens [onderneming 4] B.V.
De rechtsverhouding tussen Vader en Zoon
3.4.
Ter inleiding van de beantwoording van de vraag of de Certificaten tot het vermogen van de maatschap behoren en, indien dat niet het geval is, of Zoon uit andere hoofde gerechtigd is tot de helft daarvan, acht de rechtbank het van belang een onderscheid te maken tussen de rechtsverhouding van Vader en Zoon als maten en de rechtsverhouding van Vader en Zoon als partijen bij de Overeenkomst van 7 september 2018 met [onderneming 4] B.V.
3.5.
De rechtsverhouding tussen Vader en Zoon wordt in de eerste plaats bepaald door de maatschapsovereenkomst. Uit de maatschapsovereenkomst blijkt niet dat Vader zijn rechten en verplichtingen uit zijn lidmaatschap van de Vereniging, waaronder het recht op 1/19de deel van de Certificaten, bij aanvang van de maatschap heeft ingebracht. Die inbreng bij aanvang van de maatschap is door Zoon ook niet gesteld en blijkt evenmin uit de balans per 1 mei 2016 als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de maatschapsovereenkomst.
3.6.
Zoon stelt dat uit de Overeenkomst van 7 september 2018 volgt dat hij medegerechtigd is tot de Certificaten. Het staat vast dat Vader en Zoon
“voor zich en als enige maten van de maatschap [onderneming 6] ”partijen zijn bij die overeenkomst en daarin als ‘initiatiefnemers’ worden aangeduid. Deze duidelijke omschrijving van de hoedanigheden waarin Vader en Zoon partij zijn bij de door hen getekende Overeenkomst van 7 september 2018, brengt met zich dat zij zowel in persoon als als maten aan die overeenkomst gebonden zijn. Deze gebondenheid betekent dat de maatschap, Vader en Zoon gebonden zijn aan de uit de Overeenkomst van 7 september 2018 voorvloeiende verplichtingen en aanspraak kunnen maken op de daaruit voortvloeiende rechten. Die gebondenheid betreft - kort samengevat - de opzet van de juridische structuur van [project] en de vestiging van beperkte rechten ten behoeve van het realiseren daarvan. Vader en Zoon verschillen van mening over die inhoud van die gebondenheid en Vader heeft zich daarbij beroepen op de inhoud en uitleg van de Overeenkomst van 7 september 2018.
3.7.
Het geschil tussen Vader en Zoon betreft niet de rechtsverhouding van (een van) hen jegens [onderneming 4] B.V. [onderneming 4] B.V. is geen partij in deze procedure. Het geschil betreft hun onderlinge rechtsverhouding als maten. Bij de beantwoording van de vraag of de Certificaten onderdeel zijn van het vermogen van de maatschap speelt de inhoud van de Overeenkomst van 7 september 2018 een rol. Het feit dat Vader, Zoon heeft verzocht die overeenkomst te ondertekenen is een relevante omstandigheid bij de beoordeling van de vraag of de Certificaten tot het vermogen van de maatschap behoren. Bij de beoordeling van de betekenis die de ondertekening van de Overeenkomst van 7 september 2018 in de onderlinge verhouding van Vader en Zoon als maten heeft, zijn de volgende gezichtspunten van belang.
Het begrip initiatiefnemer
3.8.
Vader heeft naar voren gebracht dat het begrip ‘initiatiefnemer’ zoals dat gehanteerd wordt in de Overeenkomst van 7 september 2018, beperkt uitgelegd dient te worden. Volgens hem volgt uit de tekst van de artikel 1 lid 1 en lid 2 van de Overeenkomst van 7 september 2018 dat Zoon en de maatschap geen initiatiefnemers zijn, maar slechts zij die (zoals Vader) lid zijn van de Vereniging omdat in artikel 1 lid 1 staat dat de initiatiefnemers de [vereniging] hebben opgericht en in artikel 1 lid 2 met “het project” het project van de Vereniging wordt bedoeld. Deze beperkte uitleg door Vader van het begrip initiatiefnemers in artikel 1 lid 2 strookt niet met de in de overeenkomst gehanteerde definitie van het begrip initiatienemers. Dat begrip omvat immers alle partijen bij de Overeenkomst van 7 september 2018. Evenmin valt die beperkte lezing af te leiden uit de preambule van de overeenkomst (zie eerste bullitpoint) waarin is bepaald:
“…dat initiatiefnemers rechthebbende zijn van een of meerdere percelen grond in de gemeente [gemeente] (…)”. Hieruit blijkt dat in de Overeenkomst van 7 september 2018 de hoedanigheid van initiatiefnemer gekoppeld is aan het zijn van rechthebbende van de betreffende percelen en niet aan het lidmaatschap in de Vereniging. Omdat Zoon reeds per 1 mei 2018 als medepachter aan de pachtovereenkomst is toegevoegd, was hij ten tijde van het sluiten van de Overeenkomst van 7 september 2018 (mede) rechthebbende als bedoeld in de preambule. Dit betekent dat niet alleen Vader en Zoon, maar ook de maatschap rechthebbenden zijn van de percelen pachtgrond. Zij zijn dus terecht in de Overeenkomst van 8 september 2018 als zodanig
initiatiefnemersgenoemd en in die hoedanigheid partij bij die overeenkomst.
De inhoud van de Overeenkomst van 7 september 2018
3.9.
Vader heeft naar voren gebracht dat de Overeenkomst van 7 september 2018 in hoofdzaak gaat over de verplichtingen van de initiatiefnemers om mee te werken aan het vestigen van beperkte rechten, en
“dat uitsluitend in dat kader”Zoon de overeenkomst heeft getekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Vader daaraan toegevoegd dat artikel 1 lid 2 van de Overeenkomst van 7 september 2018 (slechts) een beschrijving geeft van de afspraak in het kader van het lidmaatschap van Vader van de Vereniging. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de notaris heeft meegewerkt aan de verdeling van de Certificaten onder de 19 leden van de Vereniging en dat de raadsman van de Vereniging, mr. [G] , in diens brief van 14 augustus 2020 geschreven heeft:
“Een toelichting van onze zijde is dat vanuit de vereniging is besloten dat ieder lid recht had op 1/19e deel van de certificaten bij het oprichten van de juridische structuur en dat het aan het lid was hoe en op welke wijze deze op naam gezet zouden worden. Voor zover ons bekend heeft de vader van uw client geen certificaten aan uw client toebedeeld. Het is dus niet mogelijk dat uw cliënte alsnog certificaten (ver)krijgt (…).”
De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat Vader betoogt dat het recht op de Certificaten voortvloeit uit zijn lidmaatschap van de Vereniging en niet uit de Overeenkomst van 7 september 2018. Zoon beroept zich op de uitleg van de tekst van de Overeenkomst van 7 september 2018, in het bijzonder op artikel 1 lid 2 en heeft verklaard dat hij op uitnodiging van Vader de Overeenkomst van 7 september 2018 getekend heeft en die overeenkomst zo heeft opgevat dat hij op grond daarvan mede gerechtigd is tot de Certificaten, ook omdat in de preambule (derde bullitpoint) is bepaald dat
“de hiervoor genoemde overeenkomsten”met het sluiten van de Overeenkomst van 7 september 2018 zijn vervallen.
3.10.
De beperkte uitleg van Vader van de inhoud van de Overeenkomst van 7 september 2018 overtuigt niet. Immers de overeenkomst heeft niet alleen tot inhoud de verplichting tot het vestigen van beperkte rechten ten behoeve van de realisatie van het windpark , maar betreft ook de oprichting van de gehele juridische structuur van het windpark , waaronder [onderneming 5] B.V. . Die ruimere inhoud van de overeenkomst rechtvaardigt niet dat, zoals Vader heeft bepleit, artikel 1 lid 2 van de Overeenkomst van 7 september 2018 slechts een beschrijving geeft van de afspraak in het kader van het lidmaatschap van Vader van de Vereniging. Die beperkte strekking blijkt ook niet uit de tekst van artikel 1 lid 2 van de overeenkomst omdat ook in dat lid het begrip initiatiefnemers wordt gebruikt in de betekenis van de Overeenkomst van 7 september 2018. Dit betekent dat artikel 1 lid 2 door Zoon redelijkerwijs mocht worden opgevat in de letterlijke betekenis daarvan, te weten:
‘Deelname in het project door Vader en Zoon voor zich en als enige maten van de maatschap [onderneming 6] zal uiteindelijk plaatsvinden door het nemen van (certificaten van) aandelen in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die daartoe zal worden opgericht (hierna ook te noemen: ‘ [onderneming 5] B.V. )...’.
Of met artikel 1 lid 2 van de overeenkomst een recht van Zoon of de Maatschap jegens [onderneming 4] B.V. op de (tenaamstelling van) de Certificaten is gevestigd, kan in het midden blijven omdat die vraag voor de betekenis van de ondertekening van de Overeenkomst van 7 september 2018 in de rechtsverhouding tussen Vader en Zoon niet van beslissende betekenis is.
De ondertekening van de Overeenkomst van 7 september 2018
3.11.
Bij de vaststelling van de betekenis van de ondertekening door Zoon van de Overeenkomst van 7 september 2018 dient ook acht geslagen te worden op de verklaringen en gedragingen van Vader en Zoon over en weer voorafgaand aan en bij gelegenheid van de ondertekening. Over de ondertekening van de Overeenkomst van 7 september 2018 hebben Vader en Zoon verklaard tijdens de mondelinge behandeling. Vader heeft verklaard dat hij vond dat Zoon bij de structuurovereenkomst betrokken moest worden omdat Zoon in de boerderij kwam wonen en daar zou gaan boeren. Vader heeft ook toegelicht dat hij het om die reden vanzelfsprekend vond dat zoon ‘de vergoeding’ zou krijgen. Gelet op de context van het debat heeft Vader daarmee de vergoeding op basis van de Molenaarsovereenkomst bedoeld. Zoon heeft verklaard dat Vader hem had uitgenodigd voor een barbecue bij Vader thuis voor het tekenen van de Overeenkomst van 7 september 2018. Zoon zou Vader tevoren hebben gevraagd waar hij die overeenkomst zou kunnen vinden. Daarop zou Vader hem hebben verteld dat hij die maar moest terugzoeken in de e-mails. Zoon heeft verklaard dat hij had gelezen dat alle voorafgaande afspraken vervallen en dat hij daaruit heeft afgeleid dat de Certificaten ten goede zouden komen aan de maatschap.
3.12.
Uit deze gang van zaken bij de ondertekening van de overeenkomst blijkt dat Vader en Zoon kennelijk niet gesproken hebben over de inbreng van de Certificaten in de maatschap en evenmin over het recht van Zoon op de helft van de Certificaten. Voor de duiding van dit feit is van belang hetgeen de rechtbank over het begrip initiatiefnemer en de inhoud van de Overeenkomst van 7 september 2018 heeft overwogen. Die omstandigheden brengen immers mee dat Zoon er op mocht vertrouwen dat hij als persoon en als maat van de maatschap jegens Vader als persoon en als maat, aanspraak kon maken op de Certificaten. Van Vader mocht ook worden verwacht dat hij zich van dat vertrouwen van Zoon bewust was. Hierbij speelt een rol dat Vader reeds destijds in functies betrokken was bij de enkele entiteiten die onderdeel uitmaakten van de juridische structuur. Indien Vader met zijn verzoek aan Zoon tot ondertekening van de Overeenkomst van 7 september 2018 niet de bedoeling had de maatschap en Zoon medegerechtigd te maken tot de Certificaten, dan had hij Zoon voorafgaand aan de ondertekening daarvan duidelijk moeten maken dat die ondertekening in hun verhouding geen verdere strekking had dan Zoon te binden aan de verplichtingen tot het vestigen van beperkte rechten op de grond. Vader heeft niet gesteld een mededeling van die strekking aan Zoon te hebben gedaan. Dit zou anders zijn indien het voor Zoon duidelijk was dat het recht op de Certificaten een tegenprestatie was van een verplichting waartoe uitsluitend Vader in persoon gehouden was. Daarvan is evenwel niet gebleken. In het bijzonder is niet gebleken dat dat recht Vader is toegekend vanwege de verstrekking door hem van risicokapitaal aan de Vereniging of enig andere tot de juridische structuur behorende entiteit.
3.13.
Dit leidt tot de slotsom dat de Certificaten tot het vermogen van de maatschap behoren en Zoon als maat gerechtigd is tot de helft van de Certificaten. Al hetgeen partijen overigens hierover hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft om die reden geen verdere behandeling meer.
3.14.
De rechtbank zal de zaak zes weken aanhouden en naar de rol verwijzen van 10 augustus 2022 voor uitlaten door beide partijen over de verdere voortzetting van de procedure. Ale overige beslissingen in conventie en reconventie zullen worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank,
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 10 augustus 2022 voor uitlaten door beide partijen
over de verdere voortzetting van de procedure;
4.2.
houdt iedere verdere beslissing van de zaak in conventie en reconventie aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op
29 juni 2022.