ECLI:NL:GHARL:2024:7330

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.334.883
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor schadevergoeding in faillissement Pre-Active B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van [appellante], de voormalig bestuurder van de failliete zorgonderneming Pre-Active B.V. [appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen een eindvonnis van de rechtbank Overijssel, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 426.000 aan de boedel van Pre-Active. De rechtbank had geoordeeld dat [appellante] als bestuurder aansprakelijk was voor de schade die de boedel had geleden door haar onbehoorlijk bestuur, waaronder onterechte privé-onttrekkingen en gebrekkige administratie. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is, gezien de internationale aspecten van de zaak, en dat de veroordeling tot betaling van het voorschot al onherroepelijk was geworden, omdat [appellante] niet tijdig hoger beroep had ingesteld tegen het tussenvonnis waarin deze veroordeling was uitgesproken. Het hof bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.883
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 284969
arrest van 26 november 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1] (Duitsland)
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellante]
advocaat: mr. I. Mercanoğlu
tegen
[geïntimeerde],
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van het vermogen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pre-Active B.V.,
die kantoor houdt in [plaats1]
en die bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.F. Schulte

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 4 juni 2024 heeft op 10 oktober 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna is bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak en de vaststaande feiten

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag welk bedrag aan schadevergoeding [appellante] moet betalen op grond van haar aansprakelijkheid voor het tekort in het faillissement van Pre-Active B.V. (hierna: Pre-Active), van welke vennootschap [appellante] enig bestuurder en aandeelhouder was.
2.2.
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.12 van het tussenvonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 mei 2023 (hierna: het tussenvonnis). [1] Omwille van de leesbaarheid van dit arrest, worden die feiten hieronder integraal weergegeven:
“3.1. [appellante] was enig bestuurster en aandeelhoudster van de op 21 december 2016 failliet verklaarde zorgonderneming Pre-Active B.V. [geïntimeerde] is aangesteld als curator.
3.2.
De Belastingdienst stelde in november 2015 een boekenonderzoek in bij Pre-Active, nadat zij tijdens een bedrijfsbezoek onregelmatigheden ontdekte. In het rapport van de Belastingdienst van 14 juli 2016 dat vervolgens werd opgemaakt, staat voor zover van belang:
‘(…) Wij hebben met mevrouw [appellante] en de adviseurs Driemans en Groeneveld besproken dat de administratie van Pre-Active (B.V.) in de gecontroleerde jaren niet aan deze eisen voldoet. Allereerst is de administratie niet tijdig bijgewerkt (…). De administratie is niet volledig, bescheiden zijn niet chronologisch gearchiveerd, privé- en zakelijke bescheiden worden door elkaar gearchiveerd, onderliggende stukken ontbreken (…). Daarnaast zijn er diverse onvolkomenheden geconstateerd in de personeels- en salarisadministratie met als gevolg onvolledige en onjuiste loonaangiften (…).Gesteld kan worden dat als gevolg van de wijze van verwerking van de mutaties (…) er niet voldaan wordt aan de verplichting om van de vermogenstoestand op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde de rechten en verplichtingen hieruit duidelijk blijken en dat de van belang zijnde gegevens voor onder meer de inkomstenbelasting en de loonheffingen hieruit duidelijk blijken (…).Tijdens een gesprek op 19 februari 2016 hebben wij dit met mevrouw [appellante] en mevrouw [naam1] en de heer [naam2] bovenstaande besproken. Zij gaven aan het hiermee eens te zijn. (…)
In een daaropvolgende brief d.d. 26 februari 2016 heeft mevrouw [appellante] kenbaar gemaakt dat zij vanaf 30 mei 2014 als gevolg van persoonlijke omstandigheden de regie over haar eigen bestaan en die van haar onderneming heeft verloren. (…) Zij geeft aan dit nu achter zich te hebben gelaten. Uit de verkregen informatie over 2015 is echter af te leiden dat nog steeds enorm veel geld aan de onderneming wordt onttrokken, terwijl nog steeds niet is voldaan aan de administratieve en fiscale verplichtingen (…) uit hoofde van artikel 52 AWR. (…)In 2014 heeft mevrouw [appellante] voor ruim € 275.000 door middel van opnamen aan de onderneming onttrokken (…) Aan de hand van de aangeleverde kasoverzichten tot en met november 2015 is vastgesteld dat mevrouw [appellante] tenminste € 151.000 heeft onttrokken aan de onderneming. Hierbij zijn de overige privébestedingen buiten beschouwing gelaten. (…)
Wij hebben uit de urenlijsten van het jaar 2015 (januari tot en met oktober) een opzet gemaakt van de door directeur-grootaandeelhouder [appellante] gewerkte uren. Daaruit blijkt dat zij een onwaarschijnlijk aantal uren zorg verleende, gemiddeld 16 uur per dag. Daarbij komt dat ze volgens de urenstaten op diverse dagen op verschillende plekken tegelijk zorg verleende. Dat is onmogelijk. (…)
Over de correcties vennootschapsbelasting zal een vergrijpboete worden opgelegd. Een vergrijpboete kan alleen worden opgelegd indien er sprake is van grove schuld of opzet. (…) In geval van opzet bedraagt de boete 50%. De zeer gebrekkige wijze waarop de administratie is gevoerd, het ontbreken van een duidelijke en herkenbare scheiding tussen privé uitgaven en zakelijke uitgaven, het niet tijdig verwerken van financiële transacties in de administratie, het niet tijdig voeren van een administratie, het niet tijdig en volledig voeren van een personeels- en salarisadministratie en het niet tijdig indienen van de aangifte brengt met zich mee dat er te weinig of geen vennootschapsbelasting en loonheffing wordt aangegeven en betaald. (…) De boete zal worden opgelegd over de navorderingsaanslagen over het jaar 2014/2015. (…)
Over de correcties dividendbelasting zal een vergrijpboete worden opgelegd. (…) De enorme omvang van de onttrekkingen door de directeur grootaandeelhouder zonder zakelijke voorwaarden, zoals het ontbreken van een terugbetalingsverplichting en het ontbreken van de mogelijkheid om zekerheden te stellen, waarbij eveneens geen gebruikelijk loon is aangemerkt, brengt met zich mee dat er een voordeel ontstaat voor de directeur grootaandeelhouder in de hoedanigheid van aandeelhouder. Met betrekking tot de hiervoor genoemde onttrekkingen uit de onderneming als aandeelhouder had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat de wijze waarop de onttrekkingen zijn gedaan en geadministreerd tot gevolg hebben gehad dat er ten onrechte geen dividendbelasting is aangegeven en afgedragen. (…)
Over de correctie in verband met het ten onrechte geen (gebruikelijk) loon aangeven voor directeur-grootaandeelhouder [appellante] gedurende de periode 11-09-2014 tot en met 31-12-2015 zijn wij voornemens een vergrijpboete op te leggen.’
3.3.
[appellante] heeft op dit rapport niet gereageerd. Wel heeft zij, in de in voornoemd rapport genoemde brief van 26 februari 2016 aan de Belastingdienst, onder meer geschreven:
‘(…) Ik ben door een fase gegaan van ondoordachte en buitensporige geldverkwisting; Verder heb ik ook veel geld geleend aan een vriend, waar ik destijds veel vertrouwen in stelde, hij wou een koeriersbedrijf opzetten in Turkije en ik heb hem om de zoveel tijd flink wat geld toegeschoven, al met zal het gaan om een bedrag gaan 100.00,00 euro. Bovendien heb ik tijdens mijn verblijf bij mijn zusje in Duisburg, veel aan gokken uitgegeven en flink verloren. (…)Het is nooit mijn intentie geweest om mijn belastingverplichting te ontduiken/ontwijken. Noem het een periode van verstandsverbijstering vanwege de eerder omschreven traumatische ervaring, maar ik ben er sterker uitgekomen en met mijn nieuwe team om me heen. (…)’.
3.4.
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van haar rapport in het laatste kwartaal van 2016 meerdere vergrijpboetes opgelegd aan Pre-Active in verband met de dividendbelasting en de loonheffing. Voor de vennootschapsbelasting is een verzuimboete opgelegd.
3.5.
Op 10 januari 2017 heeft [geïntimeerde] een bespreking gehad met [appellante] over het rapport van de Belastingdienst. [appellante] heeft de heer [naam3] , één van de commissarissen van Pre-Active, meegenomen naar dat gesprek.
3.6.
Bij e-mail van 11 januari 2017 heeft [geïntimeerde] aan [naam3] , met [appellante] in de cc, laten weten dat ze in de gelegenheid wordt gesteld om jegens hem te reageren op de beschuldigingen in het hiervoor genoemde rapport van de Belastingdienst. Ook is medegedeeld dat als er geen goede onderbouwing of verklaring is, [appellante] aansprakelijk zou worden gesteld voor het tekort in het faillissement. Op deze e-mail is niet gereageerd.
3.7.
Doordat er onvoldoende boedelactief was voor een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure, heeft [geïntimeerde] de rechter-commissaris verzocht hiervoor een beroep op de zogenaamde proceskostengarantie te mogen doen Dat verzoek is toegestaan. Echter, omdat er geen verhaalsmogelijkheden aanwezig waren, bleek de proceskostengarantie onmogelijk.
3.8.
Op 27 februari 2019 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten en de ontbinding van Pre-Active geregistreerd. Er is daarom geen slotuitdelingslijst opgesteld.
3.9.
Op 2 juli 2020 heeft [appellante] een nieuwe (zorg)onderneming opgericht, Vita Cura B.V. (Kamer van Koophandel nummer: 78486629). [appellante] is enig aandeelhoudster en bestuurster van deze vennootschap.
3.10.
Daarnaast had [appellante] een eenmanszaak, ook genaamd Vita Cura (Kamer van Koophandel nummer: 69391343). Uit de jaarrekening over 2019 van deze eenmanszaak bleek het [geïntimeerde] in 2021 dat [appellante] aanzienlijke winst maakt. Door het ontbreken van een slotuitdelingslijst, kon het faillissement van Pre-Active niet heropend worden. Daarom heeft [geïntimeerde] verzocht de vereffening te heropenen.
3.11.
Bij beschikking van 11 juni 2021 van deze rechtbank is de vereffening van het vermogen van de ontbonden onderneming Pre-Active heropend, waarbij [geïntimeerde] is aangesteld als vereffenaar. Bij beschikking van 27 september 2021 heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van 11 juni 2021 bekrachtigd.
3.12.
Bij brief van 23 juni 2021 heeft [geïntimeerde] [appellante] aansprakelijk gesteld en bij brief van 13 juli 2021 heeft de advocaat van [appellante] daarop gereageerd.”

3.De procedure bij de rechtbank en het geschil in hoger beroep

3.1.
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gevorderd (voor zover nu nog van belang) [appellante] te veroordelen
I aan de boedel de schade te vergoeden (vermeerderd met wettelijke rente) die Pre-Active heeft geleden, op te maken bij staat en
II aan de boedel bij wijze van voorschot op de geleden schade te betalen een bedrag van € 426.000 (vermeerderd met wettelijke rente)
op de grond dat [appellante] als bestuurder van Pre-Active voor die schade aansprakelijk is gelet op het bepaalde in de artikelen 2:9 en 6:162 BW. [geïntimeerde] heeft, ter onderbouwing van het ernstige verwijt dat hij [appellante] maakt gewezen op de grote bedragen aan privé-onttrekkingen, de gebrekkige administratie, het niet voldoen aan publicatie- en fiscale verplichtingen en de benadeling van crediteuren.
3.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank de verweren van [appellante] verworpen en geoordeeld dat zij als (voormalig) bestuurder van Pre-Active op grond van art. 2:9 BW aansprakelijk is voor de schade die de boedel van Pre-Active door haar onbehoorlijk bestuur heeft geleden (ro. 5.9 tot en met 5.16 tussenvonnis). Ook heeft de rechtbank in het tussenvonnis geoordeeld dat de schade (in ieder geval, zoals [geïntimeerde] heeft onderbouwd en wat door [appellante] onvoldoende gemotiveerd was betwist) bestaat uit de bedragen ter hoogte van in totaal € 426.000 die [appellante] in 2014 en 2015 ten onrechte in privé aan het vermogen van Pre-Active heeft onttrokken (ro. 5.17 tot en met 5.19 tussenvonnis). De rechtbank heeft in het tussenvonnis ook al beslist op de vordering van [geïntimeerde] onder II (zie ro. 3.1 hiervoor). Die beslissing luidt als volgt:
“6.1 veroordeelt [appellante] om aan de boedel te betalen een bedrag van € 426.000,00 bij wijze van voorschot op de geleden schade, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 3 mei 2022, tot aan de dag van volledige betaling;”
3.3.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat de boedel van Pre-Active ook nog overige schade heeft geleden. Hij heeft aanvankelijk de begroting daarvan gevorderd in een aparte, latere ‘schadestaatprocedure’ (het gevorderde onder I, zie ro. 3.1 hiervoor). Omdat [geïntimeerde] (bij nader inzien) en ook [appellante] tijdens de procedure vonden dat de overige schade toch al meteen in de procedure bij de rechtbank kon worden begroot, heeft de rechtbank beslist dat [geïntimeerde] die overige schade in een akte nader mocht toelichten en dat [appellante] daarop mocht reageren. Daarna zou de rechtbank verder beslissen, over een eventuele verdere vergoeding van de (overige) schade en de proceskosten (ro. 5.23 en 5.24 tussenvonnis).
3.4.
Op 16 augustus 2023 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen [2] , nadat [geïntimeerde] in zijn akte aan de rechtbank had laten weten dat hij ervan afzag de overige schade te onderbouwen. Na vermindering van zijn eis zag de vordering van [geïntimeerde] alleen nog op de veroordeling van [appellante] tot betaling aan de boedel van Pre-Active van een bedrag van € 426.000 met de wettelijke rente daarover, waartoe [appellante] al in het tussenvonnis was veroordeeld (ro. 2.2. eindvonnis). (De advocaat van) [appellante] heeft geen antwoordakte ingediend in reactie op de akte van [geïntimeerde] (ro. 2.3 eindvonnis).
3.5.
Daarna heeft de rechtbank in het eindvonnis overwogen dat door de eisvermindering van [geïntimeerde] en het uitblijven van een reactie van [appellante] de hoogte van de totale schade van de boedel van Pre-Active definitief wordt vastgesteld op € 426.000 (ro. 2.4). Vervolgens heeft de rechtbank de volgende eindbeslissing uitgesproken:
“3.1 stelt de hoogte van de door [appellante] aan de boedel te betalen schade vast op € 426.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 3 mei 2022, tot aan de dag van volledige betaling, ten aanzien van welk bedrag [appellante] reeds is veroordeeld dit te betalen bij wijze van voorschot onder overweging 6.1. in het vonnis van 31 mei 2023 in deze procedure;”
en [appellante] daarnaast in de kosten van de procedure veroordeeld.
3.6.
Op 16 november 2023 heeft de advocaat van [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis. In de memorie van grieven heeft hij tegen dat eindvonnis één grief (klacht) gericht waarin hij aanvoert dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog moet worden afgewezen of voor een lager bedrag moet worden toegewezen.

4.Het oordeel van het hof

Rechtsmacht Nederlandse rechter
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal aspect omdat [appellante] in Duitsland woont. Daarom moet het hof als eerste onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is te beslissen op de vorderingen van [geïntimeerde] . Die vorderingen hebben als grondslag het onrechtmatig handelen van [appellante] als bestuurder van Pre-Active, een in Enschede gevestigde (ontbonden) vennootschap.
4.2.
Op grond van de artikelen 1 lid 1 en 7 lid 2 van de Verordening Brussel I-bis [3] is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen over dit handelsgeschil. Het is aangevangen na 10 januari 2015 (de datum van inwerkingtreding van de Verordening) tussen een in Duitsland gevestigde natuurlijke persoon als gedaagde en de vereffenaar van het vermogen van een in Nederland gevestigde, ontbonden rechtspersoon als eisende partij. Op grond van laatstgenoemd artikel kan een natuurlijke persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad immers (ook, in afwijking van de algemene bevoegdheidsbepaling van artikel 4 lid 1 van de Verordening) worden opgeroepen voor het gerecht van een andere lidstaat, als het schadebrengende feit zich daar heeft voorgedaan. De vestigingsplaats van Pre-Active, waar ook haar financiële belangen (lagen en) liggen en waar die door [appellante] zijn geschaad, is Enschede.
De (beperkte) reikwijdte van dit hoger beroep
4.3.
Vast staat, op grond van de dagvaarding in hoger beroep en de inhoud van de memorie van grieven, dat (de advocaat van) [appellante] alleen hoger beroep heeft ingesteld tegen het eindvonnis en niet óók tegen het tussenvonnis.
4.4.
Namens [appellante] wordt er in de enige grief over geklaagd dat de rechtbank in het eindvonnis ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de schade ‘redelijkerwijs’ op een bedrag van € 426.000 kan worden vastgesteld. Deze beslissing is volgens de toelichting op de grief alleen gemotiveerd met het argument dat [appellante] niet zou hebben gereageerd (op de akte van [geïntimeerde] na het tussenvonnis; zie ro. 3.4 hiervoor; hof). Volgens [appellante] was het aan [geïntimeerde] om eerst te onderbouwen hoe deze schade van € 426.000 tot stand is gekomen en is dat niet af te leiden uit de stukken die [geïntimeerde] heeft ingediend. Volgens [appellante] kan deze schade niet schattenderwijs worden vastgesteld, omdat het om een fors bedrag gaat. Namens [appellante] zijn in dit verband nog brieven van de Belastingdienst uit 2019 en 2020 genoemd en deels overgelegd. Daarnaast schrijft de advocaat van [appellante] “
Cliënte legt de door Reuvers voorbereide stukken over zodat uw hof zich een beeld kan vormen of de door de Ontvanger opgelegde aanslagen redelijk zijn” waarbij de in september 2019 door Reuver Belastingconsulenten alsnog opgemaakte jaarrekeningen over de jaren 2013 tot en met 2015 van Pre-Active zijn overgelegd.
Gemotiveerde beslissing in tussenarrest over de schade van € 426.000
4.5.
Deze grief van [appellante] gaat eraan voorbij dat de vaststelling door de rechtbank van het bedrag aan schade wegens de onttrekkingen van € 426.000 al heeft plaatsgevonden in het tussenvonnis, op basis van het door [geïntimeerde] overgelegde rapport van de Belastingdienst van 14 juli 2016 en de (ook in dat rapport genoemde) brief van [appellante] aan de Belastingdienst van 26 februari 2016. De rechtbank heeft in het tussenvonnis immers geoordeeld:
  • dat [appellante] de in het rapport van de Belastingdienst genoemde bedragen aan privé-onttrekkingen in 2014 en 2015 ter grootte van in totaal € 426.000 niet (voldoende) gemotiveerd heeft betwist, mede gelet ook op haar eigen brief, zodat dit bedrag aan ongegronde privé-onttrekkingen vast staat, waardoor schuldeisers zijn benadeeld (ro. 5.11 en 5.12),
  • dat [appellante] als bestuurder (onder meer, maar niet alleen) door die ongegronde privé-onttrekkingen onrechtmatig heeft gehandeld, haar daar een persoonlijk ernstig verwijt van kan worden gemaakt en zij daarom op grond van art. 2:9 BW aansprakelijk is voor de daardoor door de boedel van Pre-Active geleden schade (ro. 5.13-5.16),
  • dat er volgens [geïntimeerde]
  • dat [geïntimeerde] de onttrekkingen tot € 426.000 door middel van het rapport van de Belastingdienst voldoende heeft onderbouwd (ro. 5.19),
  • (nogmaals) dat [appellante] deze onttrekkingen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist (ro. 5.19 jo. 5.12) en
  • dat de rechtbank daarom [appellante] zal veroordelen
Vervolgens heeft de rechtbank [appellante] in dat tussenvonnis daadwerkelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag
bij wijze van voorschot(onderstreping hof), in een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling (ro. 6.1 en 6.2).
4.6.
Op grond van het voorgaande kan [appellante] niet worden gevolgd in haar verwijten dat de rechtbank in het eindvonnis deze schade van de boedel van Pre-Active ‘redelijkerwijs’ op € 426.000 heeft begroot, zonder dat die schade door [geïntimeerde] is onderbouwd. De rechtbank heeft deze schade niet begroot in het eindvonnis, maar al in het tussenvonnis. De rechtbank heeft dat ook niet ‘redelijkerwijs’ of ‘schattenderwijs’ gedaan maar concreet, op basis van door [geïntimeerde] overgelegde stukken.
Veroordeling in tussenarrest tot betaling van € 426.000 onherroepelijk
4.7.
Bovendien is de veroordeling van [appellante] tot betaling van € 426.000 al in het tussenvonnis uitgesproken. Daartegen kon binnen een termijn van drie maanden hoger beroep worden ingesteld. Deze termijn heeft (de advocaat van) [appellante] ongebruikt laten verstrijken. Daarom was de beslissing van de rechtbank over de verplichting tot betaling van dit schadebedrag door [appellante] al in kracht van gewijsde gegaan (= onherroepelijk geworden) op het moment dat hij namens [appellante] hoger beroep instelde tegen het eindvonnis. Met dit hoger beroep tegen het eindvonnis kan de onherroepelijke veroordeling tot betaling van het bedrag van € 426.000 in het tussenvonnis niet meer ongedaan worden gemaakt.
4.8.
De hier en daar wellicht wat ongelukkige woordkeuze van de rechtbank in het tussenvonnis en in het eindvonnis maakt dit alles niet anders. Op grond van het tussenvonnis had het voor (de advocaat van) [appellante] duidelijk moeten zijn dat er volgens [geïntimeerde] ‘in ieder geval’ € 426.000 aan schade was door de onrechtmatige privé-onttrekkingen en dat er daarnaast ook nog ‘overige’ schade was. En ook dat de rechtbank dit bedrag aan schade alvast had toegewezen door middel van een in het tussenvonnis uitgesproken veroordeling. Dat de rechtbank in die veroordeling de woorden ‘bij wijze van voorschot’ gebruikt, doet er niet aan af dat daarmee definitief werd beslist dat de schade in ieder geval uit het bedrag van de veroordeling bestond en dat [appellante] ten minste dit bedrag aan schadevergoeding moest betalen. Naar aanleiding van de akte van [geïntimeerde] had daar nog meer schadevergoeding bij kunnen komen, maar daar zag [geïntimeerde] vanaf. Dat de rechtbank in het eindvonnis (ro. 2.4) overweegt dat het in ieder geval verschuldigde bedrag van € 426.000 ‘een voorschot’ was op de in deze procedure nog ‘definitief’ vast te stellen schadevergoeding, doet hieraan niet af. ‘Definitief’ ziet hier, in de context van het tussenvonnis en de rest van ro. 2.4 van het eindvonnis, duidelijk op ‘de totale hoogte’ van de schadevergoeding. Na de eisvermindering door [geïntimeerde] kwam er aan ‘overige’ schade niets meer bij en werd het bedrag van € 426.000 het ‘definitieve’ schadebedrag. Anders dan de overweging van de rechtbank lijkt te suggeren, heeft – naar het hof begrijpt – het uitblijven van een antwoordakte van [appellante] met de definitieve vaststelling van de totale schade van de boedel van Pre-Active op € 426.000 niets te maken. Daarover had de rechtbank immers al door middel van een einduitspraak beslist in het tussenvonnis. De enige manier waarop [appellante] daartegen nog had kunnen opkomen, was door binnen drie maanden na 31 mei 2023 (ook) hoger beroep in te stellen tegen het tussenvonnis. Nu het eindvonnis op 16 augustus 2023 is gewezen – dus binnen de termijn waarin hoger beroep tegen het tussenvonnis had kunnen worden ingesteld – kon dat zelfs nog na het eindvonnis. (De advocaat van) [appellante] heeft die termijn echter onbenut gelaten. Het instellen van hoger beroep op 16 november 2023 was te laat om nog tegen de veroordeling in de beslissing van het tussenvonnis hoger beroep te kunnen instellen.
4.9.
Wat (de advocaat van) [appellante] in de toelichting op de grief heeft aangevoerd over haar protesten tegen de beslissingen van de belastingdienst uit 2019 en 2020, in het licht van de achteraf (in 2019) alsnog door Reuver Belastingconsulenten opgestelde jaarstukken over 2013 tot en met 2015, kan ook niet veranderen dat de rechtbank in een inmiddels onherroepelijk tussenvonnis [appellante] heeft veroordeeld tot betaling van € 426.000.
De conclusie
4.10.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van [geïntimeerde] veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.11.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 16 augustus 2023;
5.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 1.780 aan griffierecht
€ 10.572 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief VII);
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, M.P.M. Hennekens en W.H. van Boom, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 31 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1917.
2.Rechtbank Overijssel 16 augustus 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3380.
3.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351.