Uitspraak
1.[appellant]
1.[geïntimeerde1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van grieven van [appellanten] met producties
- de memorie van antwoord van [geïntimeerden] met producties
2.De kern van de zaak en de relevante feiten
Ten behoeve van het achtergelegen woonhuis [adres] 123 te [woonplaats1] , kadastraal uitmakende het niet bij deze akte overgedragen deel van het perceel kadastraal
3.Het oordeel van het hof
De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid van uitoefening of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.’De rechtbank heeft het standpunt van [geïntimeerden] gevolgd dat [appellanten] niet langer een redelijk belang hebben bij het gebruik van het recht van overpad over het dienende erf van [geïntimeerden] , omdat het heersende erf nu direct grenst aan een nieuwe openbare weg, het Peter Schathof.
het achtergelegen woonhuis [adres] 123 te [woonplaats1]’. Het woonhuis [adres] 123 is nu op beide percelen (2803 en 2805) gerealiseerd en de kadastrale percelen worden feitelijk als één perceel gebruikt. De woning met tuin van [appellanten] grenst inmiddels direct aan de openbare weg (Peter Schathof). Die situatie was onvoorzien ten tijde van vestiging van de erfdienstbaarheid. [appellanten] hebben geen redelijk belang meer bij het recht van overpad. Het scenario dat perceel 2805 in de toekomst (gedeeltelijk) door [appellanten] verkocht zou worden, waardoor het oorspronkelijke belang van de erfdienstbaarheid weer zou herleven, is puur hypothetisch. De door [appellanten] aangevoerde belangen leveren geen redelijk belang op in de zin van artikel 5:79 BW, aldus Van de Velden c.s.
ten behoeve van het achtergelegen woonhuis [adres] 123 te [woonplaats1] , kadastraal uitmakende het niet bij deze akte overgedragen deel van het perceel kadastraal
‘niet … kan worden gevergd’.[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat zij last ervaren van het gebruik dat van de erfdienstbaarheid wordt gemaakt, waar tegenover [appellanten] hebben betoogd dat zij daarvan slechts beperkt gebruik maken en dat overlast niet is gebleken. Het hof gaat er op grond van wat het hierboven heeft overwogen vanuit dat [appellanten] niet alleen belang hebben bij de instandhouding van de erfdienstbaarheid, maar ook bij het achterwege laten van de door [geïntimeerden] beoogde beperkingen van het gebruik tot bepaalde uren en tot een komen en gaan te voet. In het licht hiervan hebben [geïntimeerden] onvoldoende onderbouwd dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van hen niet mag worden verlangd om de erfdienstbaarheid ongewijzigd te laten. Het hof wijst daarom ook de meer subsidiaire vordering van [geïntimeerden] af.
openbare weg’ het woord ‘
[adres] ’tussen haakjes geplaatst, wat volgens [geïntimeerden] betekent dat het door die partijen bedoelde tracé van de erfdienstbaarheid ook naar een andere openbare weg kan leiden dan de [adres] . Dit kan [geïntimeerden] niet helpen, nu zij niet hebben toegelicht dat men op dit moment of binnen afzienbare tijd vanuit het woonhuis [adres] 123 over hun perceel ook een andere openbare weg dan de [adres] kan bereiken. Voor de vraag welke belangen partijen hebben bij het opheffen en/of wijzigen en/of instandhouden van de erfdienstbaarheid is de uitleg van de erfdienstbaarheid in zoverre dus niet van belang. Dit betekent dat de uitleg die het hof aan het plaatsen van de haakjes zou moeten geven, niet dragend zou zijn voor zijn oordeel dat de vorderingen van [geïntimeerden] ongegrond zijn. Het hof zal die uitleg daarom achterwege laten. Omdat het hof alle vorderingen van [geïntimeerden] alsnog afwijst en de erfdienstbaarheid in stand laat, zal het hof ook niet bepalen dat de inhoud van dit arrest ingevolge artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte houdende tot opheffing of wijziging van de erfdienstbaarheid, zoals door [geïntimeerden] gevorderd.
4.De beslissing
26 november 2024.