Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof
2.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep
door de accountantin overleg met de partijen opgestelde overeenkomst.
op 9 december 2018door de partijen is getekend.
datum van het opstellenen de
maker van het documentblijken (volgens [appellant] is dat de accountant [de accountant] ). Voor het overige is het aan [appellant] gelaten wat er nog aan aanvullende documentatie voorhanden is om zijn verklaring te staven dat de vordering op grond van de VSO niet meer bestond ten tijde van de beslaglegging.
gebruikelijkis omdat de werkwijze
over het algemeenis dat bij ontvangst van het ondertekende stuk het brondocument al dan niet met eerdere versies wordt verwijderd, om verwarring te voorkomen. Het hof vindt het moeilijk voorstelbaar dat een accountant in het zakelijk verkeer een in opdracht gemaakte VSO verwijdert; dat is bepaald niet de gangbare praktijk zoals het hof die in vele andere zaken heeft ervaren. De reden die [de accountant] hiervoor aanvoert, namelijk
om verwarring te voorkomen, is ook niet sterk. Niet goed valt in te zien hoe er verwarring kan ontstaan tussen een ongetekend stuk en een door beide partijen getekend stuk. De accountant heeft ook niet vermeld dat hij het niet meer heeft vanwege een algehele computercrash of omdat het document is overschreven. Dat betekent dat normaliter een (forensisch) ICT-expert het verwijderde document mogelijk zou kunnen terugvinden. Dit is kennelijk niet geprobeerd, terwijl de datering van het stuk cruciaal is en de brongegevens een heel duidelijke aanwijzing daarvoor zouden bieden. Verder valt het hof ook op dat de accountant in geen van zijn schriftelijke verklaringen nadrukkelijk bevestigt dat hij zélf de VSO heeft opgesteld en wanneer dan. De afgelegde verklaringen zijn in algemeenheden geformuleerd en op verschillende manieren te interpreteren. Verder is er ook geen enkel ander bewijs overgelegd. Zo zou een factuur/tijdschrijfformulier met de omschrijving
opstellen VSOin de relevante periode al enig aanknopingspunt hebben kunnen opleveren.
recht zal hebben op uitbetaling van het bedrag dat als vordering openstaat,maar niet valt in te zien waarop dat recht is gebaseerd. Er wordt in de VSO gesproken over door [appellant] verrichte werkzaamheden op het gebied van financieel bedrijfsmanagement. Deze werkzaamheden voerde hij echter uit in het kader van de overeenkomst van opdracht tussen de [namen3 en 4] -groep en de onderneming FBM, waarvan hij zelf partner was en die voor deze werkzaamheden ook factureerde, waarop vervolgens ook betalingen zijn verricht. De op geld waardeerbare werkzaamheden (om baat) werden dus via FBM gefactureerd en vergoed. Dit kan dan ook niet anders worden gezien dan als losstaand van de bonus. Dat heeft [appellant] zelf ook met zoveel woorden verklaard bij de rechtbank (zo blijkt uit het proces-verbaal). Hij heeft desgevraagd verklaard dat
die ruim 8 ton niet waren voor zijn werkzaamheden omdat die uren via FBM werden vergoed en dat die 8 ton echt om een bonus ging. Weliswaar heeft [appellant] aangegeven dat hij daarnaast ook nog privé werkzaamheden heeft verricht maar dat is op geen enkele wijze onderbouwd, zodat aan die blote stelling voorbij wordt gegaan. De stelling dat hij de familie (de [namen3 en 4] -groep)
altijd dag en nacht met raad en daad bijstond, is te vaag, onkwalificeerbaar en ook niet nader concreet gemaakt om bij te dragen aan het oordeel dat het hier daadwerkelijk zou gaan om een rechtshandeling om baat.
na de verkoopop een mooie bonus konden rekenen, maar er werd geen bedrag genoemd of toegezegd. Het hof stelt vast dat zo’n bonus achteraf wordt toegekend en dat men er dus geen aanspraak op kan maken. Het gaat om het laten delen van mensen in een succesvolle transactie en het is in die zin in feite een gift die wordt gegund vanwege (jarenlange) persoonlijke betrokkenheid. De advieswerkzaamheden zijn echter gewoon betaald. Verder staat vast dat (in elk geval) tot op het moment van de mondelinge behandeling nog geen van de eerdergenoemde twee start-ups is verkocht. Een van deze start-ups is inmiddels zelfs failliet verklaard. Van een bonus is dan ook in het geheel (nog) geen sprake. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het kwijtschelden van het saldo van het door [appellant] geleende geld in verband met een niet bestaande bonus onder bovengenoemde omstandigheden een rechtshandeling
om nietis.
in rekening-courant geboektebedragen en de
vordering in rekening-courant. Dat [appellant] hier een andere rekening-courant zou bedoelen dan de wettelijke (artikel 6:140 BW) is verder niet nader gemotiveerd toegelicht. Daarbij is uitgangspunt dat in een rekening-courant verhouding het saldo van de rekening verschuldigd is. Zonder bijzondere afspraken is dit saldo ook opeisbaar. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij voorafgaand aan het sluiten van de VSO heeft afgesproken dat zijn rekening-courantschuld nooit opeisbaar zou zijn. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij deze schuld niet hoeft terug te betalen. Dit blijkt ook niet uit de VSO. Als de partijen deze belangrijke afspraak met elkaar hadden gemaakt, had het voor de hand gelegen dat zij dit in de VSO hadden vastgelegd of daarover hadden gecorrespondeerd. Het gevolg van deze afspraak is namelijk dat [appellant] recht blijft houden op de uitgeleende bedragen vooruitlopend op de bonus, ook als het beoogde resultaat niet is behaald en hij dus geen recht zou hebben op een bonus. [appellant] heeft in hoger beroep betoogd dat in de VSO wel is opgenomen dat die afspraak is gemaakt dat de schuld nooit opeisbaar zou worden omdat per 1 april 2020 een openstaande schuld zou worden “omgekat” tot kosten. Dit is echter geen bewijs van de gestelde afspraak dat er nooit een opeisbare vordering zou zijn.
lening [appellant]van Driesprong Finance een vordering op [appellant] stond van € 3.183.546,31. [appellant] heeft aangevoerd dat daarop blijkens dezelfde grootboekkaart in 2018 respectievelijk is verrekend een bedrag van € 1.580.000,- met omschrijving “Verr [appellant] ” en een bedrag van € 1.069.937,31 met omschrijving “Verr [appellant] corr rente”. Zuidwal heeft aangevoerd dat deze verrekeningen in rekening-courant niet rechtsgeldig hebben plaatsgevonden. Zuidwal heeft betwist dat in 2018 de op dat moment openstaande vordering van Driesprong Finance van € 3.183.546,31 op [appellant] mocht worden verrekend met een aanspraak op een bonus die hij kennelijk van Driesprong Participaties had gekregen. Die verrekening voldoet volgens haar niet aan de wettelijke vereisten van artikel 6:127 BW, omdat er geen sprake is van wederkerig schuldenaarschap.
Het is dus niet zo dat er vanuit [appellant] voor de toegezegde bonussen enkel een aanspraak op Driesprong Participaties bestond. De toezegging is gedaan op het niveau van de groep wat voor alle betrokken partijen (ook voor mij als accountant) inhield dat alle tot de groep behorende entiteiten zouden instaan voor betaling van de bonus. (…) In de praktijk is zo ook altijd gehandeld. De opnames door [appellant] zijn ten laste van verschillende entiteiten behorend tot de [namen3 en 4] Groep gedaan met de afspraak dat deze uiteindelijk tegen de bonusaanspraken zouden worden weggestreept, ongeacht met welke groepsvennootschap de aan de bonus gerelateerde transactie zou plaatsvinden. Dit is hoe de afspraak aan mij is toegelicht en op basis waarvan ik als accountant van de [namen3 en 4] Groep heb gehandeld.
tot hun gezamenlijkbeloop teniet. Op grond van artikel 6:127 lid 2 BW bestaat de bevoegdheid tot verrekening indien is voldaan aan de vereisten dat de door de schuldenaar te vorderen prestatie beantwoordt aan zijn schuld jegens
dezelfdewederpartij en dat hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van zijn vordering. Op grond van artikel 6:127 lid 3 BW bestaat de bevoegdheid tot verrekening
nietten aanzien van een vordering en een schuld die in van
elkaar gescheiden vermogensvallen.
Overige leningen en rekening-courant vorderingenbij de jaarrekening van Driesprong Finance van 2017 onder het rijtje als zevende een bedrag wordt vermeld van € 3.033.546, daarnaast het rijtje over 2016 toen dezelfde lening kennelijk € 2.725.026 bedroeg met daarachter het rentepercentage vermeld van 8,00 %. Links van dit rijtje zijn (vermoedelijk) de namen zwart gemaakt. In de bijlage 1
Overige leningen en rekening-courant vorderingenbij de jaarrekening van Driesprong Finance van 2018, is vervolgens alleen het rijtje over 2018 vermeld (dus niet ernaast het rijtje van 2017, het rentepercentage en een (zwartgemaakte) kolom links ervan). Als zevende in die rij wordt een bedrag vermeld van € 873.856 (met daarbij een handgeschreven pijl en de letters HOH). Het hof gaat ervan uit dat dit de vordering op [appellant] wegens aan hem uitgeleende bedragen betreft. Weliswaar heeft [appellant] zich tijdens de tweede mondelinge behandeling in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat geen sprake was van leningen maar voorschotten op een bonus en dat er nooit iets van hem kon worden gevorderd, maar dit standpunt overtuigt het hof niet. Op de grootboekkaarten werden de door [appellant] opgenomen bedragen geboekt op de grootboekrekening met als titel
lening [appellant], waarbij de jaarlijkse daarover verschuldigde rente eveneens in debet werd geboekt. Ook in de VSO wordt vermeld dat sprake is van een
geldlening,
vorderingen op de schuldenaaren de
op de balans van Driesprong Finance opgenomen vordering. Nergens spreekt men van een opgenomen voorschot op een bonus. Tot slot heeft [appellant] in een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor [2] zelf gesteld dat hij van Driesprong Finance bedragen leende ten behoeve van de bouw van vakantieappartementen in Oostenrijk.
“zoveel mogelijk vergezeld gaat van een afschrift van tot staving dienende bescheiden”.In zoverre heeft [appellant] niet voldaan aan zijn verzwaarde motiveringsplicht en daarmee, ondanks de kansen die hij daartoe heeft gehad en ondanks de bestaande wettelijke regeling, aan Zuidwal de mogelijkheid ontnomen om deugdelijk te kunnen reageren op het betoog dat de schuld aan Driesprong Finance door verrekening rechtsgeldig teniet is gegaan. [appellant] heeft daarmee de wettelijke regeling miskend en zich gedragen in strijd met de goede procesorde. De overgelegde verklaringen van de accountant en de bestuurder [naam4] kunnen dat (zoals hiervoor al uitgebreid overwogen) niet goed maken, nu het om vage verklaringen gaat, waaruit niet blijkt welk bedrag, op welk moment, op basis van welke overeenkomst, tussen welke partijen precies kon worden verrekend. Onder deze omstandigheden heeft [appellant] te weinig concreet gesteld om nog te worden toegelaten tot bewijs van de (bevoegdheid tot de) gestelde verrekeningen in 2018.