ECLI:NL:GHARL:2024:6959

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
200.342.601/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot heropening van de vereffening van Delta Outdoor Emmen B.V. afgewezen

In deze zaak hebben appellanten, die een aanbouw door Delta Outdoor Emmen B.V. hebben laten realiseren, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om de vereffening van Delta Outdoor te heropenen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen beschikbare baten waren om de vereffening te rechtvaardigen. Appellanten stelden dat Delta Outdoor ondeugdelijk werk had verricht en dat zij een opeisbare vordering hadden. De deskundige die zij inschakelden, concludeerde dat er gebreken waren en begrootte de schade op € 35.997,39. Delta Outdoor betwistte deze claims en voerde aan dat er geen sprake was van tekortkomingen. Het hof oordeelde dat appellanten niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat er (potentiële) baten waren die een heropening van de vereffening rechtvaardigden. Het hof benadrukte dat het verzoek niet al te snel mocht worden afgewezen, maar dat er wel degelijk bewijs moest zijn van een beschikbare bate. Aangezien appellanten niet konden aantonen dat er een relevante bate was, werd het verzoek afgewezen. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.342.601/01
(zaaknummer rechtbank C/19/145925)
beschikking van 14 november 2024
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
hierna te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. K.G.A.P. Boemaars, die kantoor houdt te Zundert,
tegen
Delta Outdoor Emmen B.V.,
die voorheen was gevestigd in Emmen,
hierna te noemen:
Delta Outdoor,
advocaat: mr. J. Faas, die kantoor houdt te Assen.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de processen-verbaal van 11 maart 2024 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen. Het gaat daarbij om het proces-verbaal van de mondelinge behandeling en het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ontvangen door de griffie op 7 juni 2024;
- het verweerschrift met productie, ontvangen door de griffie op 30 juli 2024;
- een brief d.d. 1 oktober 2024 met productie van mr. Faas;
- de mondelinge behandeling op 9 oktober 2024, waarvan verslag is gemaakt (proces-verbaal).
2.2
Het hof heeft vervolgens beschikking bepaald.

3.De feiten

3.1
[appellanten] hebben op 18 november 2021 opdracht gegeven aan Delta Outdoor om een aanbouw te realiseren, onder meer bestaande uit de aanbouw van een tuinhuis en de ombouw voor een jacuzzi. Het werk is op 12 juli 2022 door Delta Outdoor opgeleverd.
3.2
Tussen partijen is daarna discussie ontstaan over de vraag of Delta Outdoor ondeugdelijk werk zou hebben verricht. Volgens [appellanten] is dat het geval. Zij hebben daarom op 28 februari 2023 een deskundige ingeschakeld die een onderzoek heeft verricht. In het rapport van 20 maart 2023 dat daarvan is gemaakt constateert de deskundige dat sprake is van ondeugdelijk werk en van gebreken in het opgeleverde werk. De deskundige begroot daarbij het schadebedrag op € 35.997,39. Delta Outdoor heeft zelf een tegenrapport opgesteld. In dat tegenrapport wordt toegelicht dat van tekortschieten van Delta Outdoor geen sprake zou zijn.
3.3
SRG Holding B.V. en RVG Holding B.V. zijn bestuurders van DeltaHoudt Beheer B.V. Die vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder van Delta Outdoor. Op 14 december 2022 is door DeltaHoudt B.V. besloten om Delta Outdoor met ingang van 30 december 2022 te ontbinden en dat bij gebrek aan baten geen vereffening behoeft plaats te vinden (turboliquidatie). In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is vervolgens vermeld dat de op 30 december 2022 ontbonden rechtspersoon Delta Outdoor op die datum is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren.

4.De beoordeling

Het verzoek en de beslissing in eerste aanleg
4.1
In eerste aanleg hebben [appellanten] de rechtbank verzocht de vereffening van Delta Outdoor als bedoeld in artikel 2:23c BW met onmiddellijke ingang te heropenen, met benoeming van een vereffenaar en met veroordeling van Delta Outdoor in de kosten van het geding. Daartoe hebben [appellanten] gesteld dat zij een opeisbare vordering op Delta Outdoor hebben en dat Delta Outdoor de jaarcijfers over 2020 te laat heeft gedeponeerd en dat de jaarcijfers over 2021 en 2022 in het geheel niet zijn gedeponeerd. Dit brengt mee dat sprake is van een wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur en dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur. De ontbinding zonder vereffening (turboliquidatie) is enkel en alleen gerealiseerd om de schuldeisers te ontlopen, aldus [appellanten]
4.2
Door Delta Outdoor is verweer gevoerd.
4.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] afgewezen, omdat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een beschikbaar saldo van de ontbonden vennootschap. Ook het bestaan van een bate is niet aannemelijk geworden. [appellanten] hebben gesteld dat sprake is van een potentiële bate, omdat de bestuurders aansprakelijk zouden zijn wegens onbehoorlijk bestuur. [appellanten] gaan echter voorbij aan het feit dat een vereffenaar geen beroep kan doen op een wettelijk vermoeden als bedoeld in artikel 2:248 lid 2 BW.
4.4
In hoger beroep hebben [appellanten] verzocht de beslissing van de rechtbank te vernietigen en alsnog de vereffening te heropenen met benoeming van een vereffenaar en met veroordeling van Delta Outdoor in de proceskosten.
De beoordeling van het hof
4.5
Artikel 2:23c lid 1 BW bepaalt dat indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, de rechtbank op verzoek van een belanghebbende de vereffening kan heropenen en zo nodig een vereffenaar kan benoemen.
4.6
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige de rechter met terughoudendheid behoort te toetsen of de door verzoeker gestelde vordering en/of bate voldoende aannemelijk is om toewijzing van het verzoek te rechtvaardigen. Het verzoek zal dus niet al te snel mogen worden afgewezen. Afwijzing van het verzoek kan immers onder omstandigheden tot gevolg hebben dat verzoeker de door hem gepretendeerde rechten niet meer daadwerkelijk geldend kan maken. [1] Daar komt bij dat het begrip “bate” ruim uitgelegd dient te worden en dat het ook een potentiële bate kan omvatten. [2] Indien er in het geheel geen (potentiële) baten zijn, zal het verzoek echter worden afgewezen omdat verzoeker in dat geval geen belang heeft bij de heropening. Het ontbreken van enig (potentiële) bate zal echter niet te snel mogen worden aangenomen.
4.7
Het ligt op de weg van [appellanten] om summierlijk aannemelijk te maken dat zij schuldeisers zijn en dat er (potentiële) baten zijn. Het hof is van oordeel dat [appellanten] hierin niet zijn geslaagd. Dat oordeel zal het hof hierna uitleggen.
4.8
[appellanten] stellen dat Outdoor Delta ondeugdelijk werk heeft verricht bij de aanbouw van een tuinhuis en de ombouw van een jacuzzi en dat zij daarom een opeisbare vordering op Delta Outdoor hebben. Het ter onderbouwing van deze stelling overgelegde rapport van ZNEB Expertise en Taxatie BV is door Delta Outdoor gemotiveerd betwist, waarbij onder meer is aangevoerd dat de aanneemsom niet volledig in rekening is gebracht en dat bovendien meerwerk is uitgevoerd. Ook hebben [appellanten] volgens Delta Outdoor te laat geklaagd gezien de datum waarop het werk is opgeleverd. [appellanten] zijn op deze verweren niet ingegaan. Naar het oordeel van het hof is daarmee de gestelde vordering ook bij een summiere en terughoudendende toetsing onvoldoende aannemelijk gemaakt
4.9
Daar komt bij dat ook van het bestaan van een (potentiële) bate onvoldoende is gebleken. Het hof stelt vast dat [appellanten] niet hebben gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat een bate niet bestaat uit een mogelijke vordering op de bestuurders van Delta Outdoor op grond van artikel 2:248 BW. Op een andere feitelijke of juridische grondslag voor een dergelijke aansprakelijkheid is geen beroep gedaan. [appellanten] voeren in hoger beroep aan dat sprake is van het bestaan van een bate, omdat Delta Outdoor een vordering heeft op SRG Holding B.V. (hierna: SRG). Volgens [appellanten] is de tweede betalingstermijn van € 3.655,- van de aanneemsom gefactureerd door SRG. Doordat [appellanten] deze factuur hebben voldaan aan SRG, heeft Delta Outdoor een vordering op SRG verkregen. Delta Outdoor erkent dat een deel van de aanneemsom aan SRG is voldaan terwijl deze deelbetaling contractueel toekomt aan Delta Outdoor, maar voert het volgende aan. De achtergrond van deze gang van zaken is erin gelegen dat SRG een vordering op Delta Outdoor had uit hoofde van een niet-betaalde management fee. SRG heeft daarom een deelbetaling aan [appellanten] gefactureerd en deze betaling vervolgens in mindering gebracht op de vordering op Delta Outdoor. Per saldo had Delta Outdoor dus niets meer van SRG te vorderen en had zij alleen nog een schuld aan SRG. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Delta Outdoor een grootboekmutatiekaart overgelegd. Deze gang van zaken is onvoldoende weersproken door [appellanten] Naar het oordeel van het hof is daarom geen grond om aan te nemen dat Delta Outdoor (mogelijk) nog een vordering heeft op SRG.
4.1
[appellanten] hebben in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank in haar vonnis [appellanten] in de proceskosten heeft veroordeeld, hetgeen een (nagekomen) bate zou opleveren. Daarmee gaan [appellanten] voorbij aan het feit dat als het hof de heropening van de vereffening zou bevelen, het vonnis van de rechtbank en daarmee ook de proceskostenveroordeling vernietigd zullen worden, zoals zij hebben verzocht. Daar komt bij dat in het geval [appellanten] – zoals zij pretenderen – schuldeisers zouden zijn, deze bate teniet gaat door verrekening, omdat aannemelijk is dat zij daarop een beroep zullen doen. Zonder verrekening zou deze bate ten goede komen van de belastingdienst als preferente schuldeiser. Gelet op het voorgaande is de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling na afwijzing van het verzoek geen relevante bate in de zin van artikel 2:23c BW.
4.11
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er ook onvoldoende grond is om aan te nemen dat er een (relevante) bate aanwezig is. Er zijn dus geen feiten of omstandigheden die een heropening van de vereffening kunnen rechtvaardigen. Het verzoek tot heropening is daarom niet toewijsbaar.
Slotsom
4.12
Het voorgaande leidt ertoe dat de beschikking van de rechtbank zal worden bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt nu Delta Outdoor heeft aangegeven van een proceskostenveroordeling in hoger beroep af te zien.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking (mondelinge uitspraak) van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 maart 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Smit, mr. A.A.J. Smelt en mr. A.L. Goederee en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.

Voetnoten

1.HR 11 oktober 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0366 en HR 2 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2727.
2.HR 31 oktober 1997, ECLI:NL:HR: 1997:ZC2480.