ECLI:NL:GHARL:2024:6924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.331.220
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdelijke aansprakelijkheid voor lening na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin haar vordering tot ontslag van de man van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een lening bij de bank werd afgewezen. De vrouw en de man zijn in 1992 in Marokko getrouwd en hebben samen twee kinderen. De echtscheiding werd uitgesproken door de rechtbank Almelo op 16 februari 2011. De vrouw vordert in hoger beroep dat de man de financiële gegevens van de schulden op de peildatum verstrekt en dat de man en de vrouw in hun interne verhouding de gemeenschapsschuld dragen, waarbij de man voor 100% aansprakelijk is. De man verzet zich tegen deze vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, omdat de vrouw niet kan onderbouwen dat er een afwijkende afspraak is gemaakt over de draagplicht van de schulden. Het hof oordeelt dat beide partijen hoofdelijk schuldenaar zijn van de bank en dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij na de ontbinding van het huwelijk geen informatie meer heeft ontvangen over de schuld aan de bank.

Het hof beslist dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen, gezien de aard van de zaak. De beslissing van het hof is op 12 november 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.331.220
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 289028
arrest van 12 november 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de vrouw
advocaat: mr. I. Mercanoğlu
tegen
[verweerder]
die woont in [woonplaats1]
hierna: de man
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Voor het verloop van het geding tot 10 oktober 2023 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Het (verdere) procesverloop blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 november 2023
  • de memorie van grieven met twee producties
  • de memorie van antwoord met drie producties.
1.2.
Op 24 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man is bijgestaan door een tolk. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vrouw en de man zijn [in] 1992 in [plaats1] , Marokko met elkaar getrouwd. Zij hebben samen twee kinderen.
2.2.
De rechtbank Almelo heeft bij beschikking van 16 februari 2011 de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 16 maart 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van Den Haag. De rechtbank heeft bij die beschikking overwogen dat partijen vóór dan wel tijdens huwelijk geen toepasselijk recht op hun huwelijksvermogensregime hebben aangewezen en dat door de gemeenschappelijke nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting dit tot toepassing van het Marokkaanse recht leidt. In de beschikking van 8september 2011 in diezelfde procedure heeft de rechtbank geoordeeld dat de man geen draagkracht heeft en is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen daarom met ingang van de datum van verkoop van echtelijke woning op nihil vastgesteld.
2.3.
Partijen hebben op 5 oktober 1998 gezamenlijk een flexibel krediet van
ƒ10.000 bij [de bank] (hierna: de bank) afgesloten. Nadien is op 25 januari 2000 onder hetzelfde contractnummer een nieuw flexibel krediet afgesloten ter hoogte van
ƒ13.000. Op 31 december 2020 bedroeg het saldo € 39.558,82.
2.4.
Partijen waren samen eigenaar van de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] (hierna: de woning). De woning is inmiddels aan een derde verkocht en geleverd voor € 212.000. De overwaarde van € 31.827,34 staat tot op heden in depot bij de notaris.
2.5.
De vrouw heeft bij de rechtbank in conventie – voor zover nog van belang – gevorderd dat de rechtbank bepaald dat de man de vrouw voor de hoofdelijke aansprakelijkheid van de lening/het flexibel krediet bij de bank eindigend op contractnummer [nummer1] moet (laten) ontslaan, binnen een termijn van vier weken na dagtekening van het vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn.
2.6.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De vrouw heeft haar eis en vordering in hoger beroep gewijzigd en gevorderd dat het hof bepaalt dat
de man de financiële gegevens moet verstrekken van het saldo van de schulden op de peildatum en
de man en de vrouw in hun interne verhouding de gemeenschapsschuld dragen, waarbij de man voor 100% en de vrouw geen draagplicht draagt voor de schulden van de gemeenschap die op de datum van ontbinding van het huwelijk bestonden,
met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.
De man voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen in hoger beroep, kosten rechtens.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
De vrouw en de man hebben woonplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
3.2.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht het geschil tussen partijen beheerst is in hoger beroep door geen van partijen een grief geformuleerd. De rechter in hoger beroep is gebonden aan dit oordeel van de rechter in eerste instantie. [1] Dat betekent dat het hof, net als de rechtbank, Nederlands recht zal toepassen.
3.3.
Het hof zal beslissen dat het vonnis wordt bekrachtigd. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
3.4.
De vrouw baseert haar vordering volgens de memorie van grieven op artikel 1:100 BW. Dat artikel is opgenomen in titel 7 van boek 1 BW dat de gemeenschap van goederen betreft. Tussen partijen heeft nooit een huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht bestaan, zodat artikel 1:100 BW (oud) niet de grondslag kan zijn waarop de vordering van de vrouw kan worden toegewezen.
3.5.
De man en de vrouw zijn hoofdelijk schuldenaar van de bank. Zij kunnen door de bank voor het hele bedrag worden aangesproken maar zijn ten opzichte van elkaar draagplichtig voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat (artikel 6:10 lid 1 BW). De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zowel de eerste lening als de tweede lening door hen beiden is gebruikt voor gezamenlijke uitgaven. Voor het eerste bedrag zou een auto zijn gekocht en het tweede bedrag is onder meer besteed aan verbouwing en inrichting van de woning. Het hof kan de vrouw daarom niet volgen in haar stelling dat de man alleen draagplichtig zou zijn, omdat hij nooit rekening en verantwoording heeft afgelegd over de besteding van het geleende geld. In zoverre is er geen reden om een andere verdeling van de draagplicht vast te stellen dan ieder voor de helft.
3.6.
De vrouw heeft ook gesteld dat partijen een van de hoofdregel van artikel 6:10 lid 1 BW afwijkende afspraak hebben gemaakt: ten tijde van de echtscheidingsprocedure, meer in het bijzonder tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling bij de rechtbank, is afgesproken dat de man de rente en aflossing van de schuld voor zijn rekening zou nemen. De man zou dan op zijn beurt geen kinderalimentatie hoeven te betalen. De man ontkent gemotiveerd dat een dergelijke afspraak is gemaakt.
De vrouw onderbouwt haar stelling niet nader. De man legt een (proces)stuk over waaruit blijkt dat hij indertijd, zonder rekening te houden met de schuld, al geen draagkracht zou hebben om kinderalimentatie te betalen. Dat er een afspraak gemaakt is met een door de vrouw gestelde strekking is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan.
3.7.
Subsidiair stelt de vrouw dat haar draagplicht beperkt is tot de helft van de hoofdsom op 16 maart 2011, de dag waarop het huwelijk van partijen werd ontbonden. De vrouw stelt vanaf dat moment geen bericht meer van de bank ontvangen te hebben. Zij ging ervan uit dat de man de kwestie met de bank zou regelen. De man betwist ook deze stelling van de vrouw.
In het dossier bevindt zich correspondentie van de bank en het incassobureau aan partijen. Het betreft onder meer een brief van [naam1] van 25 november 2011 aan de vrouw op het adres [adres1] [woonplaats1] . De vrouw heeft op de mondelinge behandeling erkend dat zij op dat moment op dat adres woonde. Ook het financieel jaaroverzicht over 2011 is door de bank aan partijen toegezonden op het adres [adres2] in [woonplaats1] : het adres waar de vrouw toen verbleef, zo bleek op de mondelinge behandeling. Het hof is van oordeel dat ook niet is komen vast te staan dat de vrouw na ontbinding van het huwelijk nooit meer informatie heeft ontvangen over de schuld aan de bank en het verloop daarvan, nog daargelaten of die omstandigheid van invloed zou zijn op de draagplicht.
3.8.
De grief van de vrouw faalt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat partijen voor bovengenoemde schuld ieder voor de helft draagplichtig zijn. Degene die de schuld voor meer dan het deel dat hem of haar aangaat voldoet, heeft voor het meerdere verhaal op de andere echtgenoot (artikel 6:10 lid 2 BW).
3.9.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2023;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en M.L. van der Bel, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.

Voetnoten

1.HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525.