In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin haar vordering tot ontslag van de man van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een lening bij de bank werd afgewezen. De vrouw en de man zijn in 1992 in Marokko getrouwd en hebben samen twee kinderen. De echtscheiding werd uitgesproken door de rechtbank Almelo op 16 februari 2011. De vrouw vordert in hoger beroep dat de man de financiële gegevens van de schulden op de peildatum verstrekt en dat de man en de vrouw in hun interne verhouding de gemeenschapsschuld dragen, waarbij de man voor 100% aansprakelijk is. De man verzet zich tegen deze vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 oktober 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, omdat de vrouw niet kan onderbouwen dat er een afwijkende afspraak is gemaakt over de draagplicht van de schulden. Het hof oordeelt dat beide partijen hoofdelijk schuldenaar zijn van de bank en dat zij ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij na de ontbinding van het huwelijk geen informatie meer heeft ontvangen over de schuld aan de bank.
Het hof beslist dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen, gezien de aard van de zaak. De beslissing van het hof is op 12 november 2024 openbaar uitgesproken.