Uitspraak
,afdeling civiel recht
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De verdere beoordeling
“de zaak (…) terugnemen”en bood aan daarvoor € 15.000,- te betalen aan [appellant] . De huur zou per direct eindigen en die afspraak heeft [naam3] op een hele grote envelop geschreven waarvan hij de tekst volledig in het geding heeft gebracht; volgens [appellant] stond er verder niets op de envelop geschreven. [appellant] heeft verder verklaard niets te weten van een coffeeshop; er was sprake van een afspraak dat de huur zou eindigen die gelijk inging. Met [naam3] heeft [appellant] niet besproken wanneer hij de € 15.000,- zou ontvangen. De sleutels van het pand werden opgehaald maar later weer aan hem teruggegeven. Hij ontmoette [naam3] nog een keer in het ziekenhuis maar toen is er niet over geld of huur gesproken. Aan [geïntimeerde] heeft [appellant] te kennen gegeven dat de huur was geëindigd en hij wilde haar de envelop laten zien maar ze kwam niet opdagen.
Bijlage 2”
Bij uitkoop”, temeer nu [naam3] het bedrag eigener beweging niet heeft betaald en [appellant] er nooit om heeft gevraagd, wat weer overeenstemt met de omstandigheid dat de vergunning niet is afgegeven. [naam4] heeft verklaard niets te weten van de beëindiging van de huurovereenkomst in mei 2018 terwijl zij wel heeft verklaard dat [appellant] haar in de zomer van 2017 of 2018 heeft opgebeld en heeft gezegd de verzekeringspenningen te willen gebruiken om de huurachterstand te betalen. Ook de onderhandse verklaring van [naam2] , de aangezegde getuige die uiteindelijk niet onder ede is gehoord, helpt [appellant] niet. Hij heeft schriftelijk verklaard dat [naam3] medio 2018 tegen hem zou hebben gezegd dat de huurovereenkomst met [appellant] inmiddels was geëindigd en dat [appellant] al uit het gehuurde was. Dat is onvoldoende om tegenwicht te bieden aan de wel beëdigde getuigenverklaringen van vader en dochter [naam3] en de hierboven genoemde gedragingen, waaronder stilzitten, van [appellant] . De bewijslevering door [appellant] schiet temeer tekort, omdat zijn verklaring een partij-getuigenverklaring is in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Zijn verklaring kan enkel bewijs in zijn voordeel opleveren als deze strekt tot aanvulling van onvolledig bewijs. Dergelijk bewijs is echter niet voorhanden; zoals hiervoor overwogen kan de tekst op de envelop namelijk ook worden gelezen als voorwaardelijk en niet als onvoorwaardelijk zoals [appellant] voorstaat. Tot slot geldt ook nog dat [appellant] , zoals de kantonrechter in rov 2.13. aanhaalt en waar [appellant] in hoger beroep niet tegen op is gekomen, na mei 2018 is doorgegaan met de betaling van € 50,- per maand aan Stedin omdat er geen energiecontract meer was en dat hij daarover nooit een punt van heeft gemaakt richting [geïntimeerde] . [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij dit moest betalen voor de aansluiting. Het blijven betalen van een bedrag voor een aansluiting verhoudt zich naar het oordeel van het hof niet met zijn stelling dat de huurovereenkomst is geëindigd in mei 2018. Omdat [appellant] niet slaagt in de bewijsopdracht is de vordering van de achterstallige huur toewijsbaar. De grieven van [appellant] tegen de bewijsbeoordeling door de kantonrechter gaan dus niet op.