ECLI:NL:GHARL:2024:6785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.333.945/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade aan politiemotor na eenzijdig ongeval door slipgevaar op wegdek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de Gemeente Leeuwarden voor schade aan een politiemotor. De Nationale Politie had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, die op 30 mei 2023 had geoordeeld dat de Gemeente niet aansprakelijk was voor de schade die was ontstaan na een eenzijdig ongeval van motoragent [naam1]. Dit ongeval vond plaats op 15 september 2019, toen de motoragent slipte op een recent aangebrachte splitlaag in een bocht van de Ayttawei nabij Reduzum. De Politie vorderde een schadevergoeding van € 19.993,86, maar de kantonrechter wees deze vordering af, met de overweging dat de Gemeente voldoende had gewaarschuwd voor het slipgevaar door middel van waarschuwingsborden.

In hoger beroep heeft het hof de argumenten van de Politie opnieuw beoordeeld. De Politie stelde dat de waarschuwingsborden niet op de juiste afstand van de gevaarlijke situatie waren geplaatst en dat de Gemeente ook een bord met een lagere maximumsnelheid had moeten plaatsen. Het hof oordeelde echter dat de waarschuwingsborden voldoende zichtbaar waren en dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof bevestigde het oordeel van de kantonrechter dat de waarschuwingen adequaat waren en dat de motoragent zelf ook een rol had gespeeld in het ongeval door mogelijk te snel te rijden.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van de Politie afgewezen en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Dit arrest bevestigt de verantwoordelijkheid van wegbeheerders om adequaat te waarschuwen voor gevaarlijke situaties, maar ook de eigen verantwoordelijkheid van weggebruikers om hun snelheid aan te passen aan de omstandigheden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.945/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9990485
arrest van 5 november 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taak
Nationale Politie,
die kantoor houdt in Den Haag,
die hoger beroep heeft ingesteld,
eiseres in de procedure bij de kantonrechter,
hierna:
de Politie,
advocaat: mr. W.H.J. Luijer uit Loosdrecht,
tegen
Gemeente Leeuwarden,
die zetelt in Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
en bij kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
de Gemeente
advocaat: mr. I.I. Assink uit Borne.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De Politie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de kantonrechter) op 30 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 29 augustus 2023;
  • de memorie van grieven van 9 januari 2024;
  • de memorie van antwoord (met producties) van 19 maart 2024;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 11 oktober 2024 is gehouden. De Politie heeft op 1 november 2024 nog een reactie op dit proces verbaal doen toekomen.

2.De kern van de zaak

2.1
In geschil is of de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor een eenzijdig ongeval dat een motoragent heeft gehad doordat hij slipte op losliggend split in een bocht van de weg. De vordering heeft alleen betrekking op de schade aan de politiemotor.
2.2
De Politie heeft bij de kantonrechter vergoeding van de schade (€ 19.993,86 in hoofdsom, te vermeerderen met expertise- en incassokosten) gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
De bedoeling van het hoger beroep is dat deze vordering alsnog wordt toegewezen.
2.3
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof zal dat oordeel hierna toelichten, nadat eerst de relevante feiten zijn vastgesteld.

3.De feiten

3.1
Op zondag 15 september 2019 omstreeks 15.16 uur vond op de Ayttawei nabij Reduzum in de gemeente Leeuwarden een eenzijdig ongeval plaats. Motoragent [naam1] (verder: [naam1] ) reed die middag, in uniform, op een politiemotor (merk BMW, bouwjaar 2018) - gevolgd door zijn collega [naam2] , eveneens op een politiemotor - vanuit de richting Wirdum (Tsjaerderdyk) westwaarts over de Ayttawei in de richting Reduzum. De Ayttawei gaat via twee tunneltjes onder de A32 (Leeuwarden – Heerenveen) door. Kort daarna buigt de Ayttawei af naar links. In die flauwe bocht bevindt zich een t-splitsing met de Ienswei.
Op dat kruisingsvlak hadden op vrijdag 13 september 2019 herstelwerkzaamheden aan het wegdek plaatsgevonden. Daarbij was een verse splitlaag aangebracht.
3.2
[naam1] is met het achterwiel van zijn motor geslipt, over de kop geslagen en ten val gekomen. De motorfiets eindigde in de, voor [naam1] , linker wegberm en heeft de waarschuwingsborden geraakt die aan de andere zijde van het herstelvlak waren geplaatst om het verkeer uit tegenovergestelde richting te waarschuwen voor het split. [naam1] is licht gewond geraakt. De motorfiets was ernstig beschadigd.
3.3
Volgens Lease Plan Nederland B.V., die voor de Politie de schadeafhandeling regelt, bedroegen de herstelkosten van de motor € 19.993,86.
3.4
De Gemeente is de beheerder van de Ayttawei. Op 14 september 2019, de dag voor het ongeval, heeft de Gemeente, naar aanleiding van een melding van een andere motoragent dat sprake was van een gevaarlijke situatie, het herstelvlak laten vegen door het bedrijf Omrin.
3.5
Aan weerzijden van het kruisingsvlak, op 16,8 meter afstand daarvan, waren (rechts van de weg de waarschuwingsborden J20 (slipgevaar) en J25 (opspattend grind) geplaatst.
Deze borden waren zichtbaar vanuit het eerste tunneltje (op 230 meter afstand van de borden) en ook vanuit het tweede tunneltje (op 170 meter afstand). In het door de politie opgemaakte proces- verbaal is de volgende foto opgenomen van de borden:
3.6
De Ayttawei is aangewezen als 60 kilometerzone. [naam1] reed op het moment van het ongeval 60 à 70 kilometer per uur. Onduidelijk is of de 60 kilometerzone ter plaatse op juiste wijze met snelheidsborden was aangeven.

4.Het oordeel van de kantonrechter

4.1
De kantonrechter heeft geoordeeld dat een oplettende verkeersdeelnemer voldoende gelegenheid had om te anticiperen op de waarschuwingsborden en zijn rijgedrag daarop aan te passen. De waarschuwingen waren voldoende en de Gemeente had niet ook nog een bord met een lagere adviessnelheid hoeven plaatsen.
4.2
Of [naam1] de ter plaatse geldende snelheidsbeperking had overtreden, heeft de kantonrechter in het midden gelaten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen en De Politie in de proceskosten veroordeeld.

5.Het oordeel van het hof

5.1
De Politie heeft tegen het oordeel van de kantonrechter een aantal, verder niet genummerde, bezwaren, aangevoerd, die erop neer komen dat de borden J20 en J25 niet op de juiste wijze geplaatst waren en dat de Gemeente daarnaast ook een bord met een maxiumumsnelheid van 30 km per uur had moeten plaatsen. Omdat de waarschuwing van de Gemeente voor de aanwezigheid van split op de weg niet voldoende was, is de Gemeente aansprakelijk voor de reparatiekosten aan de motor.
5.2
De Gemeente heeft deze stellingen bestreden en heeft, subsidiair, haar beroep op eigen schuld gehandhaafd omdat [naam1] te snel heeft gereden en niet voldoende rechts heeft gehouden (de binnenbocht heeft genomen).
Het beoordelingskader
5.3
De vordering van de Politie is gebaseerd op artikel 6:174 BW. In artikel 6:174 lid 1 BW staat dat de bezitter van een gebrekkige opstal aansprakelijk is als die opstal door zijn gebrekkigheid een gevaar voor personen of zaken oplevert, en dat gevaar zich ook daadwerkelijk voordoet. Lid 2 van artikel 6:174 BW bepaalt dat die aansprakelijkheid in geval van een openbare weg rust op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. In deze zaak betekent dit dat de Gemeente als wegbeheerder de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat de toestand van Ayttawei de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. [1]
5.4
Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’. [2]
5.5
Op zich zijn partijen het erover eens dat de aanwezigheid van een verse, nog niet volledig ingereden, splitlaag op het herstelvlak op de kruising Ayttawei - Ienswei een gevaarlijke situatie voor de weggebruikers in het leven riep waarmee de Ayttawei ter plaatse dus tijdelijk onveilig was voor gemotoriseerd verkeer dat daar met de gebruikelijke snelheid reed. Het gaat er in deze zaak om of de Gemeente voldoende voor dat gevaar heeft gewaarschuwd zodat weggebruikers tijdig hun snelheid daarop hadden kunnen aanpassen. [3]
Stonden de waarschuwingsborden op de juiste plek?
5.6
Het primaire argument van de Politie is dat de Gemeente de waarschuwingsborden verder van de kruising had moeten plaatsen. Volgens de Politie was de afstand tussen de waarschuwingsborden en de plaats waar de splitlaag begon onvoldoende voor een motorrijder om diens snelheid tijdig te minderen.
5.7
Het hof overweegt dat er geen specifieke nationale regel is voor de afstand tussen de waarschuwingsborden en de gevaarlijke wegsituatie waar de borden voor waarschuwen. Het gaat erom dat sprake is van een effectieve waarschuwing die de weggebruiker in staat stelt om tijdig op het gevaar te anticiperen. Het hof is het met de kantonrechter eens dat de afstand waarop de borden voor de weggebruiker zichtbaar waren - en dat was tenminste vanaf het tweede tunneltje, dus 170 meter van de kruising, voldoende is op het slipgevaar te anticiperen en de snelheid tot veilige proporties terug te brengen. Anders dan de Politie aanvoert gaat het dus niet uitsluitend om de afstand tussen de waarschuwingsborden en de gevaarlijke situatie, in dit geval het begin van het herstelvlak. Ook het door de Politie nog in stelling gebrachte artikel 9 van het verdrag van Wenen inzake verkeerstekens van
8 november 1968 biedt geen steun voor het door de Politie verdedigde standpunt, nog daargelaten de vraag of de Gemeente wel rechtstreeks aan dit verdrag is gebonden. De Gemeente had dus niet, zoals de Politie stelt, de borden zelfs vóór de tunneltjes (op 400 meter van het herstelvlak) moeten plaatsen. Als de waarschuwingsborden op te grote afstand worden geplaatst en er enige tijd tussen het passeren van de waarschuwingsborden en het bereiken van de plek met het verse split verstrijkt, kan de weggebruiker wellicht denken dat de gevaarlijke situatie al is verholpen en zijn snelheid weer verhogen voordat de gevaarlijke plek is gepasseerd.
5.8
Ook de stelling van de Politie dat de Gemeente de borden ook aan de linkerzijde van de weg had moeten plaatsen gaat niet op. De Politie beroept zich op artikel 10 van de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens (verder: de Uitvoeringsvoorschriften) waarin staat dat verkeersborden als hoofdregel aan de rechterzijde van de rijbaan worden geplaatst, maar dat ter hoogte van rechts geplaatste borden ook aan de linkerzijde van de weg borden kunnen worden geplaatst als daaraan uit oogpunt van waarneembaarheid behoefte bestaat. Uit die bepaling volgt al dat het geen verplichting is om ook aan de linkerzijde van de weg borden te plaatsen. De borden aan de rechterzijde waren goed zichtbaar, zoals de Politie ook erkent. Wel maakt de Politie nog een opmerking over de boom achter de waarschuwingsborden, maar de aanwezigheid van de boom betekent, zoals ook uit de foto blijkt, niet dat de borden aan de rechterzijde daardoor minder zichtbaar waren. Aangezien de borden aan de rechterkant van de weg voldoende zichtbaar waren, was er uit het oogpunt van de waarneembaarheid geen reden om de borden ook aan de linkerkant van de weg te plaatsen.
5.9
Vervolgens heeft de Politie nog aangevoerd dat de borden op minder dan 1,80 meter van de kant van de weg in de berm stonden. Deze minimumafstand staat in artikel 14 van de Uitvoeringsvoorschriften.
Ook deze stelling baat de Politie niet. Deze bepaling ziet, zoals de Gemeente verder onbestreden heeft aangevoerd, niet op de zichtbaarheid van de verkeersborden maar op de veiligheid van de weggebruiker die in de berm terechtkomt, nog daargelaten dat in dit artikel ook de zinssnede ‘bij voorkeur’ is opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de Politie nog aangevoerd dat de motor de borden heeft geraakt die bij de tegenovergestelde rijbaan waren geplaatst zodat die bepaling wel van belang is voor de aansprakelijkheid. Tegen dit nieuwe argument, dat als een grief moet worden beschouwd, heeft de Gemeente bezwaar gemaakt, zodat het hof daaraan verder voorbijgaat. Grieven dienen in de memorie van grieven te worden geformuleerd. De Politie heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat op deze ‘in beginsel strakke regel’ in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt.
Moest er nog een derde bord worden geplaatst?
De Politie heeft bij de kantonrechter nog gesteld dat de Gemeente ook een derde bord had moeten plaatsen, namelijk bord A4 dan wel bord A1.
Het hof gaat ook hier niet in mee. De combinatie van de borden J20 en J25 houdt al in dat de weggebruiker zijn snelheid moet matigen om ter plaatste veilig van de weg gebruik te kunnen maken. Een derde bord - dat gelet op artikel 9 van de Uitvoeringsvoorschriften niet op dezelfde paal bevestigd had mogen worden - hoefde niet geplaatst te worden.
Beroep op eigen schuld
5.1
Aangezien het hof net als de kantonrechter tot het oordeel komt dat de Gemeente niet aansprakelijk is voor het ongeval van [naam1] , komt het hof niet toe aan de vraag of [naam1] eigen schuld had aan het ongeval. De vraag of de 60 kilometerzone ter plaatse met de juiste borden was aangeven en of [naam1] mocht menen dat de maximumsnelheid ter plaatse 80 kilometer per uur bedroeg, kan dan ook onbesproken blijven.
De conclusie
5.11
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de Politie in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [4]
Het hof zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals de Gemeente heeft gevorderd.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van 30 mei 2023;
6.2
veroordeelt de Politie tot betaling van de volgende proceskosten van de Gemeente:
€ 2.135,- aan griffierecht
€ 3.142,- aan salaris van de advocaat van de Gemeente (2 procespunten x appeltarief III);
6.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, H. de Hek en D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
5 november 2024.

Voetnoten

1.vgl. HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549 (Bussluis). Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (Wilnis) en HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831 (Reaal/Deventer).
2.HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik) en HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283 (stroomkabels Nijmeegse markt).
3.Vgl. HR 6 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2128
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.