ECLI:NL:GHARL:2024:6762

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.342.577
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van uitkering en rente van BEM-rekening in hoger beroep na overlijden van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de verzoeken van de moeder van een minderjarige, na het overlijden van de vader in 2022. De moeder had eerder bij de kantonrechter diverse machtigingsverzoeken ingediend met betrekking tot het vermogen van de minderjarige, dat op een geblokkeerde bankrekening met BEM-clausule was geplaatst. De kantonrechter had op 21 maart 2024 een beschikking gegeven, waarin de moeder gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld, maar ook enkele verzoeken werden afgewezen. De moeder verzocht in hoger beroep om de beschikking te vernietigen voor wat betreft de hoogte van de bijdrage ter compensatie van de misgelopen alimentatie en de uitbetaling van de rente van de BEM-rekening.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 heeft de moeder haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij door het overlijden van de vader in financiële problemen was geraakt. Het hof heeft de financiële situatie van de moeder en de minderjarige beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de noodzaak voor een hogere bijdrage dan door de kantonrechter was toegekend onvoldoende was onderbouwd. De moeder ontving geen kinderalimentatie meer en had financiële zorgen, maar het hof oordeelde dat de huidige situatie niet leidde tot een recht op een hogere uitkering.

Wat betreft de rente op de BEM-rekening, heeft het hof overwogen dat de kantonrechter in de eerdere beschikking geen beslissing had genomen over de rente, waardoor het hof hierover in hoger beroep geen uitspraak kon doen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het de verzoeken van de moeder afwees. De uitspraak benadrukt de bescherming van het vermogen van minderjarigen en de voorwaarden waaronder een machtiging kan worden verleend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.577
(zaaknummer rechtbank Gelderland 10669505 BH VERZ 23-27982, 10885659 BH VERZ 24-871 en 10964866 BH VERZ 24-4630)
beschikking van 5 november 2024
inzake
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: moeder,
advocaat: mr. L.D.M. Rubens-Snijders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen) van 21 maart 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
In deze procedure heeft het hof op 19 juni 2024 een beroepschrift met producties ontvangen.
2.2
Op 7 oktober 2024 heeft [de minderjarige] in aanwezigheid van de griffier met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 oktober 2024 plaatsgevonden. De moeder was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
[de vader] , de vader van [de minderjarige] , is overleden [in] 2022. [de minderjarige] is zijn enige erfgenaam.
3.2
De moeder heeft bij de kantonrechter diverse machtigingsverzoeken ingediend ten aanzien van het vermogen van [de minderjarige] .
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
- het verzoek van moeder tot het ontvangen van een bedrag ten laste van het
saldo van het op de BEM-rekening gehouden vermogen van [de minderjarige] ter compensatie
van de misgelopen alimentatie deels toegewezen, voor een bedrag van € 500,- per maand over de periode van mei 2022 tot en met oktober 2026;
- de moeder de gelegenheid gegeven om binnen vier weken na de datum van deze
beschikking haar verzoeken tot uitbetaling van diverse bedragen vanaf de BEM-rekening
of anderszins te verduidelijken en onderbouwen met inachtneming van
hetgeen in deze beschikking is overwogen;
- op dit laatste punt iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 7 juni 2024 heeft de kantonrechter:
- machtiging verleend aan moeder om van de BEM-rekening een bedrag van € 12.500,-
op te nemen ter gedeeltelijke compensatie van de misgelopen alimentatie over de
periode mei 2022 tot en met mei 2024 en vervolgens € 500,- per maand tot en met
oktober 2026;
- machtiging verleend aan moeder om namens de minderjarige in de beschikking genoemde posten te voldoen door het opnemen van een totaalbedrag van € 27.099,03 van de bankrekening met BEM-clausule:
- het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

De moeder verzoekt de beschikking van de rechtbank van 21 maart 2024 te vernietigen voor zover deze beschikking betrekking heeft op de hoogte van de bijdrage ter compensatie van de misgelopen alimentatie en de uitbetaling van de rente, en, opnieuw rechtdoende:
I. Het aan de moeder uit te keren bedrag ten laste van de BEM-rekening ter compensatie
van de misgelopen alimentatie vast te stellen op een bedrag van € 1.000,- per maand
over de periode van mei 2022 tot en met oktober 2026, dan wel op een zodanig bedrag
als het hof juist acht;
II. Te bepalen dat de moeder de rente van de BEM-rekening vrij kan opnemen;
III. De beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Minderjarigen kunnen een erfenis, schenking of bijvoorbeeld een schadevergoeding krijgen. Om dit vermogen te beschermen, kan het geld op een bankrekening met zogenoemde BEM-clausule worden gezet. Een bankrekening met een BEM-clausule is een geblokkeerde bankrekening. BEM is de afkorting van ‘Belegging Erfenis en andere gelden Minderjarigen’. Er kan alleen geld van een dergelijke bankrekening worden opgenomen met toestemming van de kantonrechter ((artikel 1:345 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.2
De kantonrechter beoordeelt op grond van artikel 1:356 BW (jo. 1:253k BW) of de verzochte machtiging in het belang van de minderjarige noodzakelijk, nuttig of wenselijk is. Alleen als dat het geval is, zal hij een machtiging op grond van artikel 1:345 BW afgeven.
Uit te keren bijdrage
5.3
Zoals in de stukken door de moeder naar voren gebracht en op de mondelinge behandeling is besproken, is er door het overlijden van de vader volgens de moeder veel op haar afgekomen. De moeder heeft de afwikkeling van de nalatenschap op zich genomen en dit was voor haar mentaal zwaar. De moeder heeft verklaard dat zij al langere tijd thuis is wegens een burn-out en dat een WIA-traject opgestart gaat worden. Dit geeft haar onrust en financiële zorgen.
Op grond van de echtscheidingsbeschikking betaalde de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vanaf 23 juni 2017 tot aan zijn overlijden (afgerond)
€ 300,- per maand. De moeder ontvangt sinds het overlijden van de vader geen kinderalimentatie (en partneralimentatie) meer. Ook dit maakt dat zij zorgen heeft over de financiën.
Desgevraagd heeft de moeder aan het hof verteld dat zij kindgebonden budget en kinderbijslag ontvangt. Hoewel zij veel kosten in het verleden heeft moeten maken, is er nu geen sprake van schulden. Zij heeft verder verteld over spaargeld te beschikken van zo’n
€ 20.000,- en het bedrag waarvoor de rechtbank wel een machtiging heeft verstrekt nog niet te hebben opgenomen. Ook heeft zij nog nooit rente opgenomen van de BEM-rekening.
Dit alles maakt dat, hoewel de moeder heeft verteld dat zij financiële zorgen ervaart en [de minderjarige] dit in haar gesprek met het hof heeft bevestigd, het hof van oordeel is dat niet objectief kan worden vastgesteld dat dit ook zo is. Het hof betrekt verder daarbij dat de behoefte van [de minderjarige] aan kinderalimentatie, waarin beide ouders een bijdrage behoren te leveren, in de echtscheidingsbeschikking van 23 juni 2017 is bepaald op € 475,- per maand. Het hof acht gelet daarop en gelet op de concrete financiële situatie (met betrekking tot haar inkomsten en lasten) zoals door de moeder uiteengezet op de mondelinge behandeling, de noodzaak van een machtiging voor een hogere bijdrage dan door de kantonrechter toegekend ten laste van de rekening van [de minderjarige] onvoldoende onderbouwd. De grief van de moeder faalt.
Rente
5.3
Aangezien de rechtbank in de bestreden beschikking in het dictum geen beslissing heeft genomen over de rente, kan het hof in dit hoger beroep hierover geen beslissing nemen. [1]
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. De moeder verzoekt te bepalen dat zij de rente van de BEM-rekening vrij mag opnemen. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad [2] waarin is bepaald dat voor het opnemen van de rente geen toestemming van de kantonrechter nodig is zolang het vruchtgenot niet is uitgesloten.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Zutphen) van 21 maart 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, R. Feunekes en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is 5 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 358 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2306, (https://www.inview.nl/document/ide3ad3ea7c9b140ca8a66aeb5e4ab39aa) NJ 2011/408)