ECLI:NL:GHARL:2024:6737

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
200.336.376/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevorderingen na bewijsbeslag ex artikel 843a Rv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over inzagevorderingen na bewijsbeslag op gegevens van de geïntimeerde. EWC Diagnostics B.V. en EWC Diagnostics Trade B.V. hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die hun vorderingen om inzage in beslagen gegevens had afgewezen. Het hof oordeelt dat de vorderingen van EWC niet toewijsbaar zijn, omdat niet aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechtsbetrekking met het oog waarop inzage zou moeten worden verkregen is onvoldoende aannemelijk gemaakt, waardoor er ook geen voldoende belang bij de gevorderde inzage bestaat. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt EWC tot betaling van de proceskosten van de geïntimeerde. De zaak betreft een conflict over de geheimhouding van bedrijfsinformatie en de vraag of de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door informatie te delen met zijn nieuwe werkgever, Xebios. Het hof concludeert dat EWC onvoldoende bewijs heeft geleverd voor hun vorderingen en dat de inzagevordering niet voldoet aan de eisen van artikel 843a Rv.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.376/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 226270
arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van

1.EWC Diagnostics B.V.,

2. EWC Diagnostics Trade B.V.,
die zijn gevestigd in Steenwijk,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eiseressen,
hierna samen (in enkelvoud):
EWC
advocaat: mr. W. Mollema te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. V.J.M. Verlinden-Masson te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

EWC heeft met een dagvaarding van 27 november 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 10 oktober 2023 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen in kort geding tussen partijen heeft gewezen. EWC heeft na het aanbrengen van de zaak bij het hof een memorie van grieven genomen en [geïntimeerde] een memorie van antwoord. Daarna heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald die op 17 september 2024 bij het hof heeft plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft op 3 oktober 2024 van de advocaten van partijen opmerkingen gekregen over het proces-verbaal. De opmerkingen van mr. Mollema over wat door hemzelf en de heer [naam1] zijn gezegd zijn terecht. De brief van mr. Verlinden-Masson van 8 oktober 2024, waarin zij reageerde op de opmerkingen van mr. Molema van 3 oktober 2024 brengt daar geen verandering in. Ook de opmerkingen van mr. Verlinden-Masson op blad 2 van haar brief va n3 oktober 2024 zijn terecht. Het hof leest het proces-verbaal met inachtneming van die opmerkingen. Het hof heeft juistheid van de opmerkingen van mr. Verlinden-Masson op blad 1 van haar brief niet kunnen vaststellen, maar die opmerkingen maken hoe dan ook geen verschil voor de uitkomst.

2.De kern van de zaak

EWC heeft ten laste van [geïntimeerde] bewijsbeslag gelegd op gegevens die zich bevinden op twee laptops en twee telefoons van [geïntimeerde] . EWC wil inzage in de beslagen gegevens om te bewijzen dat [geïntimeerde] informatie over EWC die hij geheim moest houden heeft gedeeld met zijn huidige werkgeefster. Volgens EWC heeft de huidige werkgeefster haar met die informatie EWC onrechtmatige concurrentie aangedaan, waardoor zij schade heeft geleden. De voorzieningenrechter heeft de daartoe op grond van artikel 843a R. strekkende vorderingen van EWC afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof in het kort en de feiten

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd (in stand blijft). Dat wordt hierna uitgelegd, na een weergave van de voor de beoordeling relevante feiten. De bezwaren (grieven) van EWC zullen daarbij thematisch worden behandeld.
De feiten
3.2
EWC drijft een onderneming op het gebied van inkoop, verkoop en exploitatie van diagnostische producten en laboratoriumbenodigdheden. EWC Diagnostics B.V. is opgericht op 10 juni 2016 en EWC Diagnostics Trade B.V. in juni 2017. In juni 2016 hebben de oprichters van deze vennootschappen ( [naam2] en [naam1] ) met [geïntimeerde] , die microbioloog is, gesproken over diens mogelijke participatie als aandeelhouder in EWC Diagnostics B.V. Voorafgaand aan het gesprek in juni 2016 heeft [geïntimeerde] een geheimhoudingsverklaring ondertekend, in de processtukken NDA genoemd. [geïntimeerde] is toen geen aandeelhouder geworden. Hij is in dienst getreden bij LED Techno, een andere wederverkoper van laboratoriumartikelen.
3.3
De NDA bevat onder meer de volgende bepalingen:
For the purposes of this Agreement, the term "Confidential Information" shall mean all
information of whatever nature and irrespective of whether it is specifically referred to as
confidential, which relates to EWC and the Cooperation and which EWC has furnished or will furnish to the Potential Partner - be it in verbal, written, magnetic, digital or any other form-or which the Potential Partner has obtained or obtains in the course of discussions, examinations and similar, the term also applies to any information which the Potential Partner or persons appointed by the Potential Partner may develop or derive from the aforesaid furnished information. In particular, Confidential Information includes:
• all information pertaining to the business operations, production processes, products,
services, sources of supply and customers,
• all reports, analyses, compilations, memoranda, records, extracts or any other
materials in any form which are drawn up on the basis of Confidential Information,
• the fact that discussions and/or negotiations about the Cooperation are in progress and
the state of progress of these discussions and/or negotiations, and the fact that the
Potential Partner possesses and analyzes Confidential Information.
(…)
RETURN OF CONFIDENTIAL INFORMATION
6.1.
Should negotiations with the Potential Partner be terminated, the Potential Partner shall -
upon a corresponding request by EWC or their advisors - promptly:
• return to EWC or destroy all Confidential Information in its possession and any copies
and records thereof,
• erase all Confidential Information from any data carriers or hand them over to EWC,
• hand over to EWC or to destroy all reports, analyses, compilations, memoranda,
summaries, records, extracts or any other materials, whether in written, magnetic,
digital or any other form, which relate in part or in their entirety to Confidential
Information which were produced by the Potential Partner or by persons appointed by
the latter to assess the Cooperation, and
• ensure that any person outside of the Potential Partner's company with access to
Confidential Information proceeds in accordance with the preceding obligations,
withstanding any legal obligation or rules of professional conduct.
6.2
The obligations pursuant to Section 6.1 do not apply to the extent a return or destruction is legally not permitted or technically only feasible making inappropriate efforts. In such case the Potential Partner must ensure that the Confidential Information shall be kept confidential permanently.
(…)
10. DURATION
The Parties shall remain bound to this Agreement also after the termination of discussions or
negotiations on the Cooperation and the complete return or destruction of the Confidential
Information for a period of three years following such event Beyond, the obligation pursuant
the preceding Section 6.2 shall apply unlimitedly.
3.3
Xebios Diagnostics GmbH (verder: Xebios) is gespecialiseerd in de productie en distributie van onder meer alle soorten kweekmedia voor microbiologische diagnostiek. Tot de producten van Xebios behoren - onder meer – producten voor waterlaboratoria (ter vaststelling van bijvoorbeeld legionella) en zogeheten virustransportmedia.
3.4
Xebios heeft twee Nederlandse zusterbedrijven, namelijk Tritium Microbiologie B.V. (verder: Tritium) en MediaProducts B.V. (verder: MediaProducts).
De aandelen in deze bedrijven zijn in 2017 respectievelijk 2019 door de moedermaatschappij van Xebios overgenomen. MediaProducts en Tritium produceren eveneens kweekmedia voor
microbiologische diagnostiek, met ieder hun eigen focus met eigen producten en eigen afnemers.
3.5
Xebios werd begin 2016 benaderd door [naam2] en [naam1] voor een mogelijke participatie in of samenwerking met een nieuw te starten onderneming, namelijk EWC.
De gesprekken hebben in augustus 2016 geleid tot een overeenkomst (Trade Agreement) tussen Xebios en EWC op grond waarvan EWC de exclusieve distributeur van Xebios werd in de Benelux en Frankrijk, voor alle bestaande en toekomstige Xebios-producten. Xebios bleef zelf haar thuismarkt Duitsland bedienen.
De Trade Agreement bevat onder meer de volgende bepaling:
“ Xebios is engaged in the manufacturing, purchasing and trading of Prepared Culture Media (hereafter also referred to as "PCM"), Dehydrated Culture Media (hereafter also referred to as "DCM” ) and other (microbiological) products, that are needed for microbiological laboratories, especially covering the microbiological diagnostics of water, foodstuff, cosmetics and pharmaceuticals under the name of "Xebios" and other registered trademarks (below also be referred to as the "Xebios Products"). All current and future products and services that Xebios is selling under its own hands or under other brands belong to the scope of the Xebios Product”
3.6
Op grond van de Trade Agreement was EWC - vanaf medio 2016 tot het einde van de Trade Agreement in 2021 - verantwoordelijk voor de verkoop van alle Xebios-producten in de Benelux (en Frankrijk). In 2017 hebben Xebios en EWC de financiële kant van hun samenwerking veranderd door invoering van een systeem dat inhield dat de volle winstmarge, dat wil zeggen de bij de eindafnemer gerealiseerde netto verkoopprijs onder aftrek van louter de productiekosten en leveringskosten, van het product 50/50 werden gedeeld (verder: Margin Sharing).
3.7
Eind 2018/begin 2019 is [geïntimeerde] opnieuw benaderd door [naam2] om als aandeelhouder toe te treden tot EWC. Dat is niet gebeurd, wel is [geïntimeerde] met ingang van 1 april 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst bij EWC in dienst getreden. Na gesprekken over een mogelijk mede-aandeelhouderschap van [geïntimeerde] in een nog op te richten andere EWC-vennootschap (waarbij [geïntimeerde] fiscale jaarrekeningen 2019 en een VPB-aangifte van EWC heeft ontvangen die hij met zijn vader, die accountant is, heeft gedeeld voor advies) heeft op 20 november 2020 een gesprek plaatsgevonden, waarin is gesproken over een bonus voor [geïntimeerde] van € 1 miljoen euro.
3.8
[geïntimeerde] heeft op zijn verzoek van medewerkers van EWC op 25 januari 2021 drie Excelbestanden toegezonden gekregen die informatie bevatten over klanten van EWC, de met hen gemaakte prijsafspraken, leveringsgegevens, inkoopgegevens en contactgegevens van klanten en leveranciers, betreffende onder meer de 22 klanten van EWC op de wateronderzoekmarkt en klanten en leveranciers voor producten betreffende covidtestkits.
3.9
Over de bonus waarover in november 2020 was gesproken is tussen partijen een conflict ontstaan. [geïntimeerde] heeft in verband daarmee zijn arbeidsovereenkomst met EWC beëindigd op 25 februari 2021 met ingang van 1 april 20211. [geïntimeerde] is met ingang van 1 april 2021 in dienst getreden bij Tritium in de functie van salesmanager.
3.1
[geïntimeerde] is over de volgens hem toegezegde bonus een procedure begonnen bij de rechtbank Overijssel. Die heeft in het vonnis van 12 juli 2022 de vorderingen van [geïntimeerde] daarover afgewezen. [geïntimeerde] heeft in dit vonnis berust.
3.11
Min of meer parallel aan deze gebeurtenissen is tussen EWC en Xebios een conflict ontstaan over de Trade Agreement. Dat heeft geleid tot het einde van die overeenkomst per 31 december 2021, nadat een eerdere beëindiging door een rechter in Duitsland op vordering van EWC wat betreft de levering van legionella-producten is verboden. Op dit moment is tussen EWC en Xebios in Duitsland een procedure aanhangig, waarvan de wijze waarop partijen de Trade Agreement zijn nagekomen onderwerp van geschil is. Xebios maakt daarin aanspraak op schadevergoeding en op terugbetaling van een vergoeding ( ‘Goodwill Compensation’) die zij bij het einde van de overeenkomst aan EWC heeft betaald.
3.12
[geïntimeerde] heeft een aantal klanten van EWC uit de wateronderzoekmarkt benaderd nadat hij bij Xebios (Tritium) in dienst was getreden. Xebios heeft leveranciers van EWC van producten voor wateronderzoek (glasparelpotjes), voor testvloeistof voor covidtesten en voor het vullen en labelen van de flesjes voor die vloeistof en de leveranciers van wattenstaafjes benaderd.
3.13
De vrees van EWC dat [geïntimeerde] informatie uit de door hem gekregen Excelbestanden heeft gedeeld met Xebios, terwijl hij die informatie geheim had moeten houden, heeft geleid tot een door EBC tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en tot een op 2 september 2023 bij hem gelegd conservatoir bewijsbeslag op bestanden, die voorkomen op twee laptops en twee mobiele telefoons van [geïntimeerde] .

4.4. De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat EWC geen spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening gezien het tijdsverloop sinds het einde van zijn dienstverband bij EWC (25 februari 2019). Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. Het is juist dat geruime tijd na het einde van het dienstverband de inzagevordering is ingesteld, maar dat is op zich geen reden om te oordelen dat de vorderingen reeds bij het ontbreken van spoedeisend belang niet inhoudelijk beoordeeld hoeven worden. Het gaat in dezen om een voorlopige bewijsverrichting met het oog op een mogelijk nog aanhangig te maken bodemgeschil dat strekt tot schadevergoeding of tot een verbod op het inbreuk maken op rechten van EWC. Het valt niet zonder meer in te zien waarom EWC gezien dat doel een inzagevordering pas in die, of een andere bodemprocedure, zou moeten instellen. EWC had er ook voor kunnen kiezen om een verzoek met dezelfde inhoud als de huidige vordering in een verzoekschrift te doen, in welk geval de eis van spoedeisendheid niet zou zijn gesteld. Er mogen in dat licht geen al te hoge eisen aan de spoedeisendheid worden gesteld. Bovendien is de zaak aanhangig gemaakt binnen de termijn die de voorzieningenrechter op grond van artikel 730 Rv. heeft bepaald in het verlof op grond waarvan het bewijsbeslag is gelegd. EWC is in zoverre dan ook ontvankelijk in de vorderingen.
inhoudelijk
4.2
Een op 843a Rv. gestoelde vordering is slechts toewijsbaar indien aan een aantal cumulatieve voorwaarden is voldaan. Degene die daarbij een rechtmatig belang heeft kan volgens die bepaling inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden (waaronder zijn te begrijpen digitale gegevens in bestanden op een laptop of een telefoon of ‘in the cloud’) aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn van degene die over deze bescheiden beschikt of die onder zijn berusting heeft. Gewichtige redenen of de omstandigheid dat aannemelijk is dat een behoorlijke rechtsbedeling ook anderszins is gewaarborgd kunnen aan toewijzing van een dergelijke vordering in de weg staan.
De rechtsbetrekking met het oog waarop inzage wordt gevraagd hoeft nog niet vast te staan; het ligt op de weg van degene die inzage wil (EWC) om voldoende aannemelijk te maken dat hij een vordering heeft, waartoe zij de feiten en omstandigheden moet stellen en zo mogelijk moet onderbouwen met het bewijsmateriaal waarover zij al beschikt. Daarbij hoeft niet te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde ge- of verbodsvordering of vordering tot schadevergoeding gebaseerde vordering [1] . Met het oog op het voorkomen van te uitgebreide zoektochten, waarvoor artikel 843a Rv. geen basis biedt, moet EWC voldoende concreet aangeven in welke bescheiden inzage wordt verlangd, mede om te kunnen beoordelen of daarbij voldoende relevant (rechtmatig) belang bestaat. De bescheiden (gegevens) hoeven niet steeds individueel beschreven te worden, het gaat er om of deze betrekking hebben op een voldoende nauwkeurig afgebakend onderwerp. Bij die afbakening kan een indeling in categorieën en selectiemethoden aan de hand van zoektermen een nuttige rol vervullen.
4.3
De rechtsbetrekking waarop EWC met de vorderingen het oog heeft is niet de met [geïntimeerde] bestaand hebbende arbeidsovereenkomst. Daarin zijn geen relatiebeding of non-concurrentiebeding overeengekomen die [geïntimeerde] contractueel zouden hebben kunnen beperken in de vrijheid om aan EWC concurrerende werkzaamheden of activiteiten in dienst van Xebios (of van Tritium) te verrichten. De stellingen van EWC c.s. houden in dat [geïntimeerde] tekortschoten is geschoten in de nakoming van de NDA dan wel onrechtmatig heeft gehandeld (door schending van artikel 6:162 BW dan wel de Wet bescherming bedrijfsgeheimen) door het verstrekken van bedrijfsgeheimen van EWC, met als gevolg dat zij door de concurrentie van Xebios (niet: door concurrentie van [geïntimeerde] zelf of anderen dan Xebios) schade heeft geleden. Voor zover de inzagevordering betrekking heeft op het verstrekken door [geïntimeerde] van geheime informatie aan anderen dan Xebios bestaat daarbij hoe dan ook onvoldoende rechtmatig belang.
4.4
De op de genoemde grondslagen mogelijk in te stellen vorderingen zijn alleen toewijsbaar indien Xebios niet reeds zou hebben beschikt over informatie over EWC aangaande producten, klanten, prijzen, leveranciers en dergelijke. Indien Xebios toch al over die informatie beschikte, heeft EWC geen schade geleden indien [geïntimeerde] deze informatie aan Xebios heeft verstrekt. Een vordering op basis van een verbintenis tot vergoeding van schade of een verbod om dreigende schade te voorkomen is dan ook niet voldoende aannemelijk als Xebios EWC concurrentie zou aandoen met gebruikmaking van informatie waarover zij toch al kon beschikken zonder dat zij gegevens – in het bijzonder uit de Excelbestanden – van [geïntimeerde] zou hebben ontvangen (gesteld dat daarvan sprake zou zijn). Het is daarbij tussen partijen niet in geschil dat het Xebios in beginsel vrij staat op dezelfde markten als EWC te opereren en dezelfde klanten te bedienen, omdat daarover geen afspraken zijn gemaakt ( bijvoorbeeld in of na de Trade Agreement) die Xebios daarin zouden beperken.
4.5
[geïntimeerde] heeft zich verweerd tegen de vorderingen met het argument dat inderdaad geen sprake is van geheime bedrijfsgegevens in de door EWC c.s. gestelde zin. Xebios beschikte volgens hem per definitie over alle informatie van de eindafnemers van wateronderzoekproducten en virustests, zoals ziekenhuizen, waterlaboratoria en laboratoria voor medische diagnostiek gezien de met EWC bestaand hebbende werkwijze onder de Trade Agreement en de sinds 2017 geldende winstdelingsregeling (‘Margin Sharing’). Die werkwijze bracht mee dat de afnemers van EWC hun orders voor Xebios-producten plaatsten bij EWC of bij Xebios Diagnostics, waarna de order werd doorgeplaatst bij Xebios, die de producten vervolgens rechtstreeks afleverde bij de klant. De klantenservice van Xebios verzorgde de afhandeling van klachten. Met name de Margin Sharing bracht mee dat Xebios tot in detail op de hoogte was van de klantgegevens en de prijzen die EWC hanteerde. In de kleine markt waarop beide partijen opereren (waarbij geldt ‘ons kent ons’) was aldus geen sprake van aan Xebios geheime informatie over EWC.
4.6
EWC heeft in haar processtukken nauwelijks, maar in ieder geval niet gemotiveerd, aandacht besteed aan dit al in de conclusie van antwoord van [geïntimeerde] gevoerde verweer. Mede aan de hand van het als productie 19 aan het hof gegeven Excel-bestand is namens EWC op de zitting bij het hof betoogd dat de aan EWC en Xebios gemene kennis beperkt is tot door Xebios zelf geproduceerde producten voor wateronderzoek en virustests. Die stelling is op zich al niet voldoende onderbouwd met deze productie, maar die is bovendien niet te rijmen met wat in de Trade Agreement van EWC en Xebios is opgenomen. In de Preambule van die overeenkomst is bepaald dat Xebios “is engaged in the manufacturing, purchasing and trading of Prepared Culture Media thereafter also referred to as "PCM"), Dehydrated Culture Media (hereafter also referred to as "DCM ) and other (microbiological) products, that are needed for microbiological laboratories, especially covering the microbiological diagnostics of water, foodstuff, cosmetics and pharmaceuticals under the name of "Xebios" and other registered trademarks (below also be referred to as the "Xebius Products"). All current and future products and services that Xebios is selling under its own hands or under other brands belong to the scope of the Xebios Product”. Daaruit blijkt niet de door EWC gestelde beperking.
4.7
Ook producten bestemd voor ziekenhuizen en voor de foodindustrie, en andere producten dan die bestemd zijn voor wateronderzoek en covidtest, vallen naar voorlopig oordeel van het hof onder het bereik van de Trade Agreement en binnen de kennis van Xebios. Daarmee gaat de stelling van EWC dat de wetenschap van Xebios tot producten voor wateronderzoek en covidtests beperkt is niet op. Voor zover de inzagevordering overigens ook betrekking heeft op het verstrekken van geheime informatie door [geïntimeerde] aan Xebios die heeft geleid tot concurrentie door Xebios aan EWC door het benaderen van ziekenhuizen en klanten in foodindustrie (die overigens volgens EWC ter zitting bij het hof niet meer dan 5% bijdragen aan de omzet van EWC) mist die vordering toereikende onderbouwing. Het verzoekschrift dat heeft geleid tot het bewijsbeslag en de vordering tot inzage zijn volledig ingestoken op de onrechtmatige concurrentie op markt voor wateronderzoek en covidtests en nadrukkelijk daartoe beperkt.
4.8
Getoetst aan de maatstaven die gelden voor toewijzing van een inzagevordering halen de vorderingen van EWC de drempel niet waar het gaat om aannemelijkheid van de rechtsbetrekking met het oog waarvoor het bewijs via inzage zou moeten worden verkregen en, in het verlengde daarvan, dat EWC voldoende, rechtmatig, belang bij inzage moet hebben. Daarop lopen die vorderingen vast.
4.9
De door partijen gevoerde discussie over de strekking, reikwijdte en geldigheidsduur van de NDA behoeft gezien het voorgaande niet te worden beoordeeld. Het hof hoeft zich om die reden ook niet te buigen over de manier waarop inzage zou moeten plaatsvinden en over welke gegevens die inzage zich zou moeten uitstrekken.
De conclusie
4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat EWC in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof EWC (beide vennootschappen hoofdelijk) tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening
. [2]
4.11
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 31 oktober 2023;
5.2
veroordeelt EWC Diagnostics B.V. en EWC Diagnostics Trade B.V. hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd of verzocht.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, H. de Hek en A.L. Goederee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2024.

Voetnoten

2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.