Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
bedongen arbeidheeft te gelden. Daar zijn partijen het in deze zaak niet over eens. Volgens de Provincie is de bedongen arbeid nog steeds de oorspronkelijke functie van [appellante] , namelijk die van Beliedsmeiwurker A voor 34 uur per week. [appellante] daarentegen betoogt dat de passende arbeid die zij gedurende haar re-integratie verrichte vanaf mei 2022 de bedongen arbeid is geworden, te weten de functie van Beliedsmeiwurker A maar dan voor 20 uur per week. De vraag of de passende arbeid de bedongen arbeid is geworden, is – onder meer – van belang omdat de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever en het opzegverbod bij ziekte niet meer gelden na (in beginsel) 104 weken arbeidsongeschiktheid. Als de passende arbeid op enig moment echter de bedongen arbeid is geworden, begint er vanaf dat “omslagpunt” een nieuwe periode van 104 weken te lopen waarin de werknemer zich (opnieuw) kan beroepen op, onder meer, loondoorbetaling bij ziekte en het ontslagverbod. Op [appellante] rust de verplichting om voldoende te onderbouwen en, waar vereist, te bewijzen, dat het passende werk dat zij verrichtte als de tussen partijen overeengekomen bedongen arbeid moet worden beschouwd.
passende werkzaamheden bij afdeling omgevingszaken”. En in augustus 2022 informeert zij [appellante] dat de brief over de urenaanpassing van [appellante] contract naar 20 uur “
e.e.a. conform het advies van de UWV-arts” klaarligt (zie ook r.o. 2.11 en 2.12 van de bestreden beschikking). Wat er precies in de brief waarnaar wordt verwezen stond, is niet bekend nu deze niet aan [appellante] is verstuurd en in deze procedure ook niet (in concept) is overgelegd. [appellante] neemt – naar het hof begrijpt – in ieder geval het standpunt in dat de Provincie haar met de betreffende e-mails een onherroepelijk aanbod dan wel ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging, waar zij gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, deed om voor 20 uur per week in de functie van Beliedsmeiwurker A in dienst te blijven (met andere woorden: overeen te komen dat dit de bedongen arbeid zou worden). De Provincie brengt daartegenin dat het niet ging om een aanbod maar om een voornemen. En voor zover een en ander wel als een aanbod aangemerkt moet worden, stond het haar vrij dit te herroepen, aldus de Provincie. Wat de Provincie betreft, mocht [appellante] er onder deze omstandigheden ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat haar arbeidsomvang in de functie van Beliedsmeiwurker A naar 20 uur per week zou worden aangepast.
we nu eerst afwachten op het 26-weeks advies van de bedrijfsarts, het besluit van de directie en de zoektocht naar eenandere[onderstreping hof]
passende functie”.
uitgaande van passend werk/aanpassen salarisschaal” en dat binnen de organisatie gekeken moet worden naar “
passende werkzaamheden binnen het gegeven kader van de UWV-arts, waarbij, voor zover deze gevonden worden, het betreffende takenpakket nog ter toetsing moet worden voorgelegd aan de bedrijfsarts. Hieruit kan worden opgemaakt dat de Provincie bereid was zich maximaal in te zetten om passend werk voor [appellante] te zoeken. Maar niet dat zij heeft toegezegd dat [appellante] hoe dan ook voor minder uren mocht aanblijven in de functie van Beliedsmeiwurker A, integendeel. Voortzetting van het dienstverband was alleen aan de orde voor zover structureel passend werk zou worden gevonden.
passend werk” te vinden. Die zoektocht leidt ertoe dat [appellante] in juni 2022 aan de slag gaat bij omgevingszaken. Partijen spreken daarbij af dat [appellante] daar tot en met 31 december 2022 wordt geplaatst en dat eind november/begin december 2022 zal worden geëvalueerd of er een verder vervolg aan deze inzet van [appellante] bij omgevingszaken wordt gegeven en zo ja, in welke omvang. Daarmee was duidelijk dat [appellante] werkzaamheden bij omgevingszaken in beginsel tijdelijk waren en dat nog niet vaststond dat er hiermee een structureel passende arbeidsplek voor haar was gevonden.
passendwerk in acht moesten worden genomen.
max 20 uur per week lichte werkzaamheden, die voldoen aan de door de arbeidsdeskundige van het UWV genoemde beperkingen”. Aan de beperkingen van [appellante] kwam de Provincie tegemoet doordat [appellante] als gevolg van de coronabeperkingen thuis kon werken én door aanpassingen te doen aan het takenpakket behorende bij de opdrachten waar [appellante] op werd ingezet (zoals onder andere geen tijdsdruk en deadlines). Gelet op de adviezen en rapporten die er lagen omtrent haar beperkingen was het aan [appellante] om concreet te maken dat die beperkingen geen rol meer speelden vanaf mei 2022, het moment dat de passende arbeid (volgens [appellante] nog steeds de functie van Beliedsmeiwurker A, maar dan voor 20 uur) volgens haar de bedongen arbeid is geworden. Het enkele gegeven dat [appellante] in 2022 niet meer naar de bedrijfsarts ging, is daartoe onvoldoende. Dit kan, anders dan [appellante] betoogt, niet worden aangemerkt als een bevestiging dat de Provincie haar op dat moment voor 20 uur hersteld achtte in haar oorspronkelijke functie. Dit geldt te minder omdat het UWV en de bedrijfsarts ook in 2023 hebben geoordeeld dat de eerder vastgestelde beperkingen nog steeds aanwezig waren en de Provincie ook consistent acht is blijven slaan op die beperkingen. Nu [appellante] hier verder niets tegenin heeft gebracht, neemt het hof als vaststaand aan dat [appellante] in 2022 haar oorspronkelijke functie van Beliedsmeiwurker A, met alle belastende aspecten waartoe zij zich volgens de arbeidsovereenkomst verplichtte, niet kon uitvoeren, ook niet voor 20 uur per week. [appellante] mocht er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat die functie van Beliedsmeiwurker A nog steeds passend voor haar was en, in combinatie met een urenvermindering, de nieuwe bedongen arbeid was geworden.