In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2024 arrest gewezen in verzet. De zaak betreft een geschil tussen [de koper], die een bestelauto had gekocht van [de verkoper], en de vraag of de koopovereenkomst geldig was, gezien de auto later als gestolen bleek te zijn. De koper had de auto op naam van zijn vennootschap [naam2] B.V. gezet, maar de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) had de tenaamstelling vervallen verklaard, waarna de auto door de politie in beslag werd genomen. De koper vorderde terugbetaling van de koopsom van € 11.500, maar de kantonrechter had zijn vorderingen afgewezen. In hoger beroep werd een verstekarrest gewezen, waarbij de verkoper werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom, maar de verkoper ging in verzet tegen deze uitspraak.
Het hof heeft in het verstekarrest geoordeeld dat de koopovereenkomst tot stand was gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling, omdat beide partijen ervan uitgingen dat de auto niet gestolen was. De verkoper betwistte de wederzijdse dwaling en voerde aan dat de koper geen vordering had ingesteld, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de koper de vorderingen had overgedragen gekregen van zijn vennootschap en dat de verkoper niet had aangetoond dat de koper niet ontvankelijk was.
Het hof concludeerde dat de verkoper in het ongelijk was gesteld en dat het verzet ongegrond was. De verkoper werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in de verzetprocedure, die op nihil werden begroot. Dit arrest bevestigt de eerdere uitspraak en onderstreept het belang van correcte informatie bij de koop van voertuigen.