ECLI:NL:GHARL:2024:6522

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.330.046
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte en bewijslevering omtrent sleutels

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende een bedrijfspand. [geïntimeerde] huurde het pand van [appellant] voor een periode van twee jaar, maar heeft vanaf 1 december 2022 geen huur meer betaald. In een eerder arrest van 26 maart 2024 heeft het hof geoordeeld dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd per 1 december 2022. [appellant] vorderde vervolgens een vergoeding voor onrechtmatig gebruik van het pand, omdat [geïntimeerde] de sleutels niet had ingeleverd. Het hof heeft [appellant] toegelaten tot bewijslevering over de sleutels.

Tijdens de bewijslevering heeft [appellant] drie getuigen gehoord, waaronder zichzelf en [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd dat [geïntimeerde] op 5 december 2022 met de sleutels was weggereden en deze niet in de brievenbus had gedeponeerd. Echter, het hof concludeerde wel dat [geïntimeerde] [appellant] niet had geïnformeerd over de sleuteloverdracht, wat leidde tot de conclusie dat [geïntimeerde] het pand onrechtmatig onder zich had gehouden.

Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] aan [appellant] een gebruiksvergoeding verschuldigd was over de periode van 1 december 2022 tot en met 7 juni 2023, en dat deze vergoeding gebaseerd zou zijn op de huurprijs exclusief btw. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en bepaalde dat [geïntimeerde] de gebruiksvergoeding moest betalen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Beide partijen werden in de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten moest dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.330.046
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 10351913)
arrest van 22 oktober 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. F. Hoff
tegen
[geïntimeerde] e/v [naam1], h.o.d.n. [naam2]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. E.T. van Dalen

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 26 maart 2024 heeft op 21 juni 2024 een getuigenverhoor bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie na enquête, met producties 11 en 12
  • de antwoordmemorie na enquête
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft met ingang van 1 juni 2022 van [appellant] gehuurd het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats1] , voor de duur van twee jaar, dus tot en met 31 mei 2024, voor een aanvangshuurprijs van € 847,- inclusief btw (€ 700,- exclusief btw) per maand. Vanaf 1 december 2022 heeft [geïntimeerde] geen huur meer betaald. In het arrest van 26 maart 2024 heeft het hof beslist dat de primaire vordering van [appellant] tot (onder meer) doorbetaling van de huur zal worden afgewezen, omdat de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd per 1 december 2022. [1]
2.2.
[appellant] heeft subsidiair een vergoeding voor onrechtmatig gebruik (artikel 7:225 van het Burgerlijk Wetboek, BW) gevorderd, omdat [geïntimeerde] het pand niet aan hem ter beschikking heeft gesteld, met name doordat hij de sleutels van het pand niet heeft ingeleverd. Het hof heeft in het arrest van 26 maart 2024 [appellant] toegelaten tot het bewijs dat [geïntimeerde] op 5 december 2022 het pand heeft afgesloten en met medeneming van de sleutels is weggereden, en hem niet de sleutels ter overhandiging heeft aangeboden noch heeft medegedeeld dat zij de sleutels zou deponeren in de brievenbus (‘de zuil’) van het pand.
2.3.
[appellant] heeft drie getuigen laten horen: zichzelf, [geïntimeerde] , en haar partner de heer [naam1] . [geïntimeerde] heeft afgezien van contra-enquête. Volgens [appellant] is hij geslaagd in de bewijslevering en moet [geïntimeerde] tot en met heden de gebruiksvergoeding betalen omdat hij de sleutels nooit heeft teruggekregen. Volgens [geïntimeerde] is [appellant] slechts ten dele geslaagd in de bewijsopdracht, en moet voor een eventuele gebruiksvergoeding meewegen dat [appellant] in ieder geval vanaf juni 2023 wist dat de sleutels in de brievenbus waren achtergelaten. Het hof volgt [geïntimeerde] hierin, en legt dat hierna uit.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet is geslaagd in het bewijs dat [geïntimeerde] op 5 december 2022 is weggereden met de sleutels en deze niet in de brievenbus (‘de zuil’) van het pand heeft gedeponeerd. Het hof acht de verklaring van [appellant] , die partijgetuige is, onvoldoende voor het bewijs in zijn voordeel (artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv). Volgens de verklaring van [appellant] is hij op 5 december 2022 bij het pand weggereden nadat [geïntimeerde] en [naam1] met de sleutels waren weggereden, en zijn de sleutels van het pand nooit in de brievenbus gedeponeerd, wat hij heeft onderzocht met een haak, een magneet en een spiegeltje. Daar staat tegenover dat [geïntimeerde] en [naam1] als getuigen hebben verklaard dat [naam1] , nadat [appellant] was weggereden, de sleutels van het pand op 5 december 2022 in de brievenbus heeft gedeponeerd. Dat [appellant] als eerste is weggereden past ook bij het gegeven dat [appellant] het pand snel weer heeft verlaten, of dat nu uit eigen beweging was of omdat hij er uit werd gezet. [appellant] kan dus niet hebben waargenomen dat [geïntimeerde] de sleutels meenam en niet in de brievenbus heeft achtergelaten. Voor het eerst in zijn getuigenverklaring stelt [appellant] nu dat hij zonder de brievenbus te (hoeven) openen heeft geconstateerd dat de sleutels daar niet in liggen. Het hof passeert deze stelling bij gebrek aan onderbouwing en omdat deze te laat in de procedure is ingenomen.
3.2.
Dat [geïntimeerde] in een aantal e-mails tot in januari 2023 van ‘sleuteloverdracht’ sprak levert evenmin (aanvullend) bewijs op voor het standpunt van [appellant] . Dit is gebeurd in het kader van de discussie óf de huurovereenkomst was geëindigd en de markering van het opleveringsmoment in geval van een minnelijke regeling, die er echter niet is gekomen. Er blijkt niet noodzakelijk uit dat [geïntimeerde] de sleutels daadwerkelijk onder zich heeft gehouden. [appellant] heeft nog gesteld, aan de hand van schriftelijke verklaringen van (deels anonieme) personen, dat [naam1] is gezien ‘bij en in’ het pand in mei 2023 toen hij de bestickering verwijderde. [geïntimeerde] en [naam1] hebben als getuigen ontkend dat zij na 5 december 2022 in het pand zijn geweest. [naam1] is in mei 2023 wel bij het pand geweest om te controleren of de bestickering, die aan de buitenkant zat, netjes was verwijderd (door het bedrijf dat hij had ingehuurd). Dat [naam1] ook in het pand is geweest, komt gelet op het voorgaande niet vast te staan.
3.3.
Het hof acht [appellant] wel geslaagd in het bewijs dat [geïntimeerde] hem op 5 december 2022 niet de sleutels heeft aangeboden noch heeft medegedeeld dat zij de sleutels in de brievenbus zou deponeren. Dit laatste blijkt uit de drie getuigenverklaringen, die in zoverre overeenstemmen. Volgens [geïntimeerde] kon [appellant] het pand altijd al in omdat hij over een eigen set sleutels beschikte, wat [appellant] betwist. Naar het oordeel van het hof doet dit er voor de uitkomst van het geschil verder niet toe, omdat het er om gaat dat het afstand doen van de sleutels – door deze te deponeren in de brievenbus – voor [appellant] kenbaar was, aangezien hij anders niet kon weten dat [geïntimeerde] aldus het pand weer te zijner beschikking had gesteld. [geïntimeerde] heeft met haar e-mails waarin zij over ‘sleuteloverdracht’ sprak niet de indruk gewekt dat zij al afstand had gedaan van de sleutels. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat [appellant] niet eerder dan tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter op 7 juni 2023 heeft vernomen dat de sleutels in de brievenbus waren achtergelaten. Het hof stelt vast dat het vrije, exclusieve gebruik van het pand bij einde huur dus niet aan [appellant] is teruggegeven, omdat [geïntimeerde] toen niet bekend heeft gemaakt aan [appellant] dat zij de sleutels van het pand in de brievenbus had achtergelaten en dat zij deze dus niet meer onder zich had. In zoverre is er naar het oordeel van het hof sprake van dat [geïntimeerde] het gehuurde onrechtmatig onder zich heeft gehouden in de zin van artikel 7:225 BW. Dat [geïntimeerde] geen gebruik meer heeft gemaakt van het pand en geen belang meer had bij de sleutels doet hier niet aan af.
3.4.
Volgens [appellant] kan hij, bij gebrek aan de sleutels, tot op de dag van vandaag niet over het pand beschikken. Het hof volgt dit standpunt niet. De onderhavige vordering van [appellant] is er op gebaseerd dat [geïntimeerde] een gebruiksvergoeding is verschuldigd omdat zij het gehuurde niet ter beschikking heeft gesteld bij het einde van de huurovereenkomst op 1 december 2022. [appellant] heeft op 7 juni 2023 vernomen dat de sleutels in de brievenbus waren achtergelaten. Het moet voor [appellant] vanaf dat moment duidelijk zijn geweest dat hij weer vrij en exclusief over het pand kon beschikken. Daarmee heeft [geïntimeerde] alsnog aan haar verplichting van artikel 7:224 lid 1 BW voldaan, en is er geen sprake meer van dat zij het pand onrechtmatig onder zich hield. [appellant] had zich ook toegang tot het pand kunnen verschaffen, indien nodig door de brievenbus met een slijptol te openen of de sloten van het pand te laten vervangen.
3.5.
Gelet op het voorgaande is [geïntimeerde] aan [appellant] een gebruiksvergoeding gelijk aan de huurprijs verschuldigd over de periode van 1 december 2022 tot en met 7 juni 2023. Het hoger beroep slaagt in zoverre, zodat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Over de gebruiksvergoeding, die een schadevergoeding is, is geen btw verschuldigd en deze zal dus worden gebaseerd op de overeengekomen huurprijs exclusief btw van € 700,- per maand. Het hof zal de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de gebruiksvergoeding toewijzen vanaf de datum van de memorie van grieven, dat is 26 september 2023, omdat [appellant] toen voor het eerst concreet aanspraak heeft gemaakt op de gebruiksvergoeding. De aankondiging in de e-mail van (de advocaat van) [appellant] van 9 augustus 2023, dat er een gebruiksvergoeding verschuldigd is als het hof tot het oordeel komt dat de huurovereenkomst op 1 december 2022 is beëindigd, volstaat daartoe niet. Er is geen grondslag om een jaarlijkse indexering toe te passen. Los daarvan zou ook de huurprijs binnen de periode waarover de gebruiksvergoeding verschuldigd is niet zijn geïndexeerd (dat gebeurde immers steeds per 1 november, zo volgt uit artikel 4.4. van de huurovereenkomst). De buitengerechtelijke incassokosten zal het hof toewijzen tot een bedrag van € 127,05, als redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c BW). Een hogere vergoeding acht het hof niet redelijk, omdat is gesteld noch gebleken dat er meer kosten zijn gemaakt in het kader van de vorderingen op de grondslag van artikel 7:225 BW. Wat verder is gevorderd zal worden afgewezen.
3.6.
De slotsom luidt dat het hoger beroep deels slaagt. Aan verdere bewijslevering komt het hof niet toe, omdat partijen geen feiten en omstandigheden te bewijzen hebben aangeboden die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden leiden. Aangezien beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt. [geïntimeerde] zal dus moeten terugbetalen wat [appellant] heeft betaald op grond van het vonnis, zoals door hem gevorderd.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 27 juni 2023, en beslist:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een gebruiksvergoeding van € 700,- per maand over de periode van 1 december 2022 tot en met 7 juni 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2023 tot de dag van algehele voldoening, en buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 127,05,
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat [appellant] op grond van het vonnis van 27 juni 2023 aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellant] tot aan de dag van terugbetaling;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter;
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.R. den Dekker, G.A. Diebels en M.F.A. Evers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.