ECLI:NL:GHARL:2024:6374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.322.368
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurovereenkomst kantoorruimte en aansprakelijkheid bestuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van FCC Advisory B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in Gelderland, waarin de huurovereenkomst voor kantoorruimte tussen FCC en [geïntimeerde] is ontbonden. De huurovereenkomst, die eindigde op 28 februari 2023, leidde tot geschillen over huurbetalingen en bijkomende kosten na een beëindiging van een affectieve relatie tussen [geïntimeerde] en een bestuurder van FCC. De kantonrechter had de huurovereenkomst ontbonden en verschillende vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waaronder achterstallige huur en kosten voor tuinonderhoud. FCC stelde in hoger beroep dat [geïntimeerde] als bestuurder onbehoorlijk had gehandeld en vorderde schadevergoeding voor teveel betaalde huur en kosten. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] geen ernstig verwijt kon worden gemaakt en bevestigde het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van de dwangsom die werd aangepast. Het hof concludeerde dat FCC geen recht had op schadevergoeding en dat de vorderingen van FCC in hoger beroep niet konden worden toegewezen. Het hof wees ook de vorderingen van [geïntimeerde] af, met uitzondering van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.322.368
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem: 9692017)
arrest van 15 oktober 2024
in de zaak van
FCC Advisory B.V.
die is gevestigd in Haarlem
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie
hierna: FCC
advocaat: mr. B.D. Bos
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. C.A. Gobbens

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 28 november 2023 heeft op 8 maart 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen zich beraden over een minnelijke regeling en vervolgens het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] was samen met [naam1] , met wie zij een affectieve relatie had, bestuurder van FCC. [geïntimeerde] is via haar vennootschap F&Y Management B.V. (hierna F&Y) ook aandeelhoudster van FCC. FCC heeft een overeenkomst voor de huur van kantoorruimte gesloten met [geïntimeerde] eindigend op 28 februari 2023. Na het einde in 2019 van de affectieve relatie hebben partijen onenigheid gekregen en is ook dit geschil ontstaan over de huur van de kantoorruimte en de kosten van tuinonderhoud, gas, water en licht (hierna: gwl).
2.2.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter in conventie samengevat gevorderd (I) de ontbinding van de huurovereenkomst per 1 maart 2022 en (II) een veroordeling van FCC tot ontruiming van het gehuurde. Verder heeft [geïntimeerde] gevorderd een veroordeling van FCC tot betaling van (III) € 39.000 aan achterstallige huurpenningen voor 2022, (IV) € 3.250 per maand vanaf de ontbindingsdatum tot en met 28 februari 2023 aan ontbindingsschade, (V) € 22.750 voor tuinonderhoud en gwl voor het jaar 2021, (VI) € 10.350 voor gwl voor het jaar 2022, (VII) € 1.500 voor tuinonderhoud voor het jaar 2022, (VIII) € 1.150 per maand vanaf oktober 2022 tot het einde van de huurovereenkomst als bijdrage in de maandelijkse energiekosten, (IX) € 1.392,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en (X) € 918,04 aan beslagkosten. Voor het geval vordering III wordt afgewezen, heeft [geïntimeerde] gevorderd veroordeling van FCC tot betaling van € 3.250 per maand aan huur van 1 januari 2022 tot aan de ontbindingsdatum en van € 3.250 aan ontbindingsschade vanaf de ontbindingsdatum tot en met 28 februari 2022. [geïntimeerde] heeft over alle voornoemde bedragen wettelijke handelsrente gevorderd.
2.3.
FCC heeft vorderingen in reconventie ingesteld. Samengevat heeft zij gevorderd primair de ontbinding van de huurovereenkomst per 31 december 2021, subsidiair een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] vanaf 31 december 2021 geen aanspraak meer kan maken op nakoming van de huurovereenkomst door FCC, althans dat van FCC die nakoming in redelijkheid niet gevergd kan worden en meer subsidiair een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] alleen aanspraak kan maken op betaling van de werkelijke kosten voor het gehuurde, met een maximum van € 15.000 per jaar, of € 110 per m2. Daarnaast heeft FCC opheffing, dan wel beperking, van de gelegde beslagen gevorderd.
2.4.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 9 november 2022 in conventie de huurovereenkomst per 9 november 2022 ontbonden en FCC veroordeeld het gehuurde te ontruimen op straffe van een dwangsom. Ook de vorderingen III, IV, IX en X van [geïntimeerde] zijn toegewezen. Verder heeft de kantonrechter FCC veroordeeld tot betaling van € 406,56 voor tuinonderhoud. De kantonrechter heeft het anders of meer gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De vorderingen van FCC in reconventie heeft de kantonrechter afgewezen met veroordeling van FCC in de proceskosten.
2.5.
De bedoeling van het hoger beroep van FCC is dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 163.380 in verband met de betaalde huur, een schadevergoeding van € 12.722,37 in verband met betaalde kosten voor tuinonderhoud en een bedrag van € 32.958,47 voor te veel betaalde energiekosten, dat alles te vermeerderen met wettelijke rente. Ook vordert FCC opheffing van de door [geïntimeerde] ten laste van FCC gelegde beslagen. FCC heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof haar eis vermeerderd, zoals aangekondigd bij haar brief van 27 februari 2024, door te vorderen dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van ten onrechte geëxecuteerde dwangsommen en vergoeding van de daardoor geleden schade (bankkosten).
[geïntimeerde] wil met haar incidenteel hoger beroep bereiken dat haar vorderingen V, VI, VII (kosten van tuinonderhoud en gwl in de jaren 2021 en 2022) en VIII (energiekosten vanaf oktober 2022) alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing
3.1.
Het hof is het eens met het vonnis van de kantonrechter en verwerpt het door FCC en [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep, behoudens dat het hof de door de kantonrechter opgelegde dwangsom zal aanpassen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dat oordeel komt.
De vaststaande feiten
3.2.
Het hof gaat uit van de door de kantonrechter in rov. 2.1 t/m 2.9 van het bestreden vonnis vastgestelde feiten en neemt die hier over. Het hof vat die feiten hierna samen en vult die verder aan.
3.3.
FCC is een vennootschap waarin de aandelen werden gehouden door F&Y, Dopedatie B.V. en [naam2] & Sons Coöperatief U.A., de persoonlijke vennootschappen van respectievelijk [geïntimeerde] en de heren [naam1] en [naam2] . [geïntimeerde] was tot 9 juli 2020 ook samen met [naam1] bestuurder van FCC.
3.4.
[geïntimeerde] is eigenaresse van Landgoed Groenhoven, een perceel met daarop een huis met toebehoren in Bruchem (hierna: Groenhoven). Op 29 februari 2016 heeft [geïntimeerde] als verhuurder met FCC als huurder een huurovereenkomst gesloten voor kantoorruimte met een oppervlakte van ongeveer 220 m² in Groenhoven met als ingangsdatum 1 maart 2016 en eindigend op 28 februari 2022. De huurprijs bedroeg € 39.000 per jaar en was bij vooruitbetaling verschuldigd. Artikel 11 van de huurovereenkomst bepaalt onder meer dat de kosten van de meting en het verbruik van water en energie ten behoeve van het gehuurde en de kosten van het onderhoud van de tuin van Groenhoven, gelet op het representatieve karakter daarvan, voor rekening zijn van FCC.
3.5.
De overeenkomst is namens FCC ondertekend door [geïntimeerde] en met de elektronische handtekening van [naam1] .
3.6.
De statuten van FCC bevatten onder meer de navolgende bepalingen:
“Artikel 18
2. Een bestuurder die een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming.[…]
“Artikel 20
1.
Onverminderd het elders in de statuten dienaangaande bepaalde zijn aan de voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering onderworpen de besluiten van het bestuur tot:
a. het verwerven, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren en op andere wijze in gebruik of genot verkrijgen en geven van registergoederen;[…]”
3.7.
FCC is in een andere procedure door de rechtbank Gelderland bij vonnis van 24 februari 2021 veroordeeld tot betaling van de huurpenningen over 2021 die jaarlijks vooraf verschuldigd zijn (€ 39.000). Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
3.8.
Bij de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, loopt een procedure tussen F&Y Management B.V. enerzijds en FCC, Dopedatie B.V. en [naam2] & Sons Coöperatief U.A anderzijds (zaak-/rolnummer C/15/322910 / HA ZA 21-636, hierna: de aandeelhoudersprocedure). Op 23 november 2022 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen en een deskundigenonderzoek bevolen onder meer – kort gezegd – naar de marktconformiteit van de door [geïntimeerde] aan FCC in rekening gebrachte huurprijs en naar de andere door haar als verhuurster aan FCC in rekening gebrachte bedragen.
Het principaal hoger beroep van FCC: inleiding
3.9.
In de kern legt FCC aan haar hoger beroep ten grondslag dat [geïntimeerde] jegens FCC schadeplichtig is omdat zij als bestuurder van FCC onbehoorlijk heeft gehandeld waarvan haar een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. FCC heeft daardoor schade geleden, bestaande uit teveel betaalde huur en kosten van tuinonderhoud, die door [geïntimeerde] vergoed moet worden. Ook heeft FCC recht op (terug)betaling door [geïntimeerde] van teveel door FCC betaalde gwl-kosten. FCC beroept zich in dat verband (alsnog) op opschorting van en verrekening met haar betalingsverplichtingen, waardoor de vorderingen van [geïntimeerde] moeten worden afgewezen. De kantonrechter heeft met dat alles geen of onvoldoende rekening gehouden. Tot slot wil FCC dat een streep wordt gezet door de door de kantonrechter aan de ontruiming verbonden dwangsom.
De gesloten huurovereenkomst
3.10.
Met haar eerste bezwaar (grief 1) bestrijdt FCC de vaststelling door de kantonrechter dat [naam1] FCC heeft vertegenwoordigd bij de op 29 februari 2016 met [geïntimeerde] gesloten huurovereenkomst. Die vaststelling is volgens FCC onjuist omdat de elektronische handtekening van [naam1] onder de huurovereenkomst door [geïntimeerde] en niet door [naam1] is geplaatst. Het hof verwerpt dat bezwaar, omdat het niet tot een ander oordeel kan leiden. Uit 3.16 van dit arrest blijkt dat – ook als [geïntimeerde] de elektronische handtekening van [naam1] heeft gebruikt – dit onvoldoende is om de vorderingen van FCC te kunnen toewijzen.
[geïntimeerde] valt geen persoonlijk ernstig verwijt te maken.
3.11.
Het door FCC aan [geïntimeerde] verweten onbehoorlijk handelen bestaat eruit dat [geïntimeerde] bij het sluiten van de huurovereenkomst een direct persoonlijk belang had en zich in strijd met art. 18.2 van de statuten van FCC en art. 2:239 lid 6 BW niet heeft onthouden van deelname aan de beraadslaging en de besluitvorming over het aangaan van die overeenkomst en in plaats daarvan de huurovereenkomst heeft ondertekend en voorzien van de handtekening van haar medebestuurder [naam1] . Ook heeft zij in strijd met art. 20.1 van de statuten van FCC en art. 6.3 sub g van de aandeelhoudersovereenkomst het besluit tot aangaan van de huurovereenkomst niet voorgelegd aan de vergadering van aandeelhouders. [geïntimeerde] heeft daarmee FCC gebonden aan een te hoge huurprijs en te hoge kosten van tuinonderhoud, waardoor FCC schade heeft geleden die door [geïntimeerde] op grond van art. 2:9 BW en art. 6:162 BW vergoed moet worden.
3.12.
Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] dat het gezag van gewijsde van het vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 februari 2021 in de weg staat aan de schadevergoedingsvorderingen van FCC. De rechtbank heeft in dat vonnis vastgesteld dat FCC een huurovereenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde] voor kantoorruimte in Groenhoven tegen een huurprijs van € 39.000 en FCC veroordeeld dat bedrag te betalen. De in deze procedure aan de orde zijnde vorderingen van FCC tegen [geïntimeerde] als (voormalig) bestuurder van FCC betreffen een andere rechtsbetrekking waarover de rechtbank in haar vonnis van 24 februari 2021 niet heeft beslist.
3.13.
Het hof stelt ten aanzien van de door FCC gestelde aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op de voet van art. 2:9 BW voorop dat daarvoor is vereist dat aan [geïntimeerde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Deze maatstaf geldt ook voor zover de schadevergoedingsvorderingen van FCC zijn gegrond op onrechtmatige daad, nu de gestelde onrechtmatige daad van [geïntimeerde] is begaan in haar taakvervulling als bestuurder, althans het verband daarmee tot deze beperking noopt. [1] Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
3.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde] als bestuurder van FCC bij het sluiten van de huurovereenkomst de in 3.6 aangehaalde statutaire regelingen van FCC niet heeft gevolgd en dat die regelingen beogen het belang van de vennootschap te beschermen. Dat is een zwaarwegende omstandigheid voor de beoordeling of [geïntimeerde] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. [2] [geïntimeerde] heeft ook erkend dat zij de elektronische handtekening van [naam1] onder de huurovereenkomst heeft geplaatst. Het hof is echter van oordeel dat de navolgende andere feiten en omstandigheden maken dat in dit geval geen sprake is van een ernstig verwijt.
3.15.
[geïntimeerde] heeft onbestreden aangevoerd dat zij, [naam2] en [naam1] , in 2014 FCC hebben opgericht. Zij werkten op een laagdrempelige en informele wijze samen en waren nauw bij elkaar en FCC betrokken. [geïntimeerde] en [naam1] hadden toen een affectieve relatie Het plan was een pand te kopen waarin zij na hun trouwen konden gaan samenwonen en waarin FCC zich kon vestigen. Het oog van [naam1] viel in 2015 op Groenhoven. Omdat FCC en [naam1] toen niet over de vereiste financiële middelen beschikten om Groenhoven te kunnen kopen, heeft [geïntimeerde] met medeweten van [naam1] en [naam2] het pand in februari 2016 in privé in eigendom verworven. [naam1] was bij de aankoop volledig betrokken, was aanwezig bij de notariële overdracht van het pand en heeft het energiecontract en het tuinonderhoud geregeld. Daarnaast huurde hij vanaf 9 juli 2016 bepaalde delen van Groenhoven, te weten gestoffeerde woonruimte, de tuin en de garage voor een bedrag van € 850 per maand (inclusief gwl). Het door FCC gehuurde met een oppervlakte van ongeveer 220m² betrof ongeveer 27% van het pand van Groenhoven. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is door partijen toegelicht dat ook [geïntimeerde] en [naam2] ieder een kamer hadden in Groenhoven en dat het personeel van FCC ook gebruik maakte van de eetkamer in Groenhoven die niet tot het gehuurde behoorde. FCC heeft toen ook bevestigd dat [naam1] en [naam2] wisten van de huurovereenkomst tussen FCC en [geïntimeerde] en dat zij ook wisten dat de huurprijs € 39.000 per jaar zou gaan bedragen. [geïntimeerde] heeft ook onweersproken aangevoerd dat zij en [naam1] over elkaars elektronische handtekening konden beschikken en die ook over en weer in documenten gebruikten.
3.16.
Het hof leidt uit dit alles af dat het de bedoeling van FCC was dat [geïntimeerde] Groenhoven zou aankopen mede ten behoeve van gedeeltelijke verhuur aan FCC en zij voor het sluiten van de huurovereenkomst wist wat de aan [geïntimeerde] te betalen huur zou zijn. Gelet op deze bedoeling, wetenschap en betrokkenheid van alle aandeelhouders en bestuurders van FCC en de informele gang van zaken en de door elkaar lopende private en zakelijke belangen binnen FCC, treft [geïntimeerde] in dit geval geen ernstig verwijt dat zij in strijd met de statutaire bepalingen heeft gehandeld door de huurovereenkomst namens FCC te sluiten zonder eerst het besluit tot het aangaan van die overeenkomst formeel voor te leggen aan een vergadering van aandeelhouders en dat zij die overeenkomst mede namens [naam1] heeft ondertekend.
3.17.
Evenmin kan FCC onder de hiervoor weergegeven omstandigheden [geïntimeerde] ernstig verwijten dat zij zich niet heeft onthouden van de beraadslagingen en besluitvorming over de huurovereenkomst of dat de huurprijs niet marktconform zou zijn. De verwerving van Groenhoven door [geïntimeerde] in privé was immers onlosmakelijk verbonden met de door FCC beoogde huur van kantoorruimte daar. Dat de marktconformiteit van de huur voor FCC bij het aangaan van de huurovereenkomst van belang was is door [geïntimeerde] bestreden, door FCC niet onderbouwd en ook niet aannemelijk omdat FCC wist dat [geïntimeerde] een persoonlijk belang had bij de huurprijs maar FCC (althans haar overige bestuurders en aandeelhouders) die prijs pas in juni 2020, nadat de affectieve relatie tussen [geïntimeerde] en [naam1] was geëindigd, heeft onderzocht en ter discussie gesteld.
3.18.
Ook de omstandigheid dat [geïntimeerde] met de huurovereenkomst FCC heeft verplicht de volledige kosten van het tuinonderhoud van Groenhoven voor haar rekening te nemen, in plaats van slechts een met het gehuurde corresponderend deel (27%), levert in dit geval geen ernstig persoonlijk verwijt op. De huurovereenkomst bepaalt dat FCC die verplichting op zich neemt gelet op het representatieve karakter van de tuin. Dat FCC daaraan geen belang hechtte of die verplichting niet op zich heeft willen nemen heeft zij niet gesteld en is ook onaannemelijk omdat [naam1] al het tuinonderhoud namens FCC regelde en FCC – naar [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd – tot in ieder geval 2021 al het tuinonderhoud heeft betaald zonder dat bij [geïntimeerde] ter discussie te stellen. Daardoor valt niet in te zien waarom [geïntimeerde] door het aangaan van die verplichting voor FCC in deze omstandigheden haar taken als bestuurder zodanig onbehoorlijk heeft vervuld dat haar een ernstig verwijt treft.
3.19.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] in haar hoedanigheid als bestuurder van FCC een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. FCC kan daaraan jegens [geïntimeerde] dus ook geen vordering tot schadevergoeding ontlenen.
FCC heeft geen recht op vergoeding van de door haar gemaakte gwl-kosten
3.20.
FCC onderschrijft de overweging van de kantonrechter dat op grond van artikel 11 van de huurovereenkomst alleen de gwl-kosten ten behoeve van het gehuurde voor haar rekening komen. Zij is het echter niet eens met het oordeel dat onvoldoende duidelijk is hoeveel FCC in de periode mei 2016 tot en met augustus 2019 voor gwl heeft betaald. Zij heeft in die periode € 45.148,59 voor gwl betaald aan haar leveranciers. Omdat FCC slechts 27% van Groenhoven huurde, vindt FCC dat 73% van dat bedrag - zijnde € 32.958,47 – voor rekening van [geïntimeerde] komt.
3.21.
Het hof wijst dat betoog van FCC af. Anders dan FCC stelt, vormt de bepaling in de huurovereenkomst dat de gwl-kosten van het gehuurde voor rekening van FCC komen niet zonder meer een verplichting voor [geïntimeerde] om een deel van de door FCC – in haar stelling kennelijk voor het gehele pand – betaalde gwl-kosten te vergoeden. Dat partijen dat zijn overeengekomen is door FCC verder onvoldoende onderbouwd gesteld. Voor zover FCC bedoelt dat [geïntimeerde] tot die vergoeding is gehouden op grond van ongerechtvaardigde verrijking heeft zij daarvoor eveneens te weinig gesteld. [geïntimeerde] heeft onbetwist aangevoerd dat zij in de betreffende periode niet in Groenhoven woonde en evenmin is gebleken dat de door FCC gemaakte kosten anderszins aan [geïntimeerde] ten goede zijn gekomen. Dat [geïntimeerde] is verrijkt doordat FCC alle gwl-kosten van Groenhoven voor haar rekening heeft genomen is dus niet komen vast te staan. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft FCC nog aangevoerd dat de overige delen van Groenhoven baat hebben gehad bij de verwarming door FCC van het gehuurde, maar ook als daardoor sprake zou zijn van een verrijking is die niet ongerechtvaardigd omdat die haar grondslag vindt in de afspraak dat de kosten van die verwarming voor rekening komen van FCC. Op dat alles stuit deze vordering van FCC af.
Tussenconclusie
3.22.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat FCC geen vorderingen op [geïntimeerde] heeft uit hoofde van onbehoorlijk bestuur of teveel betaalde gwl-kosten en zal deze vorderingen daarom afwijzen. Ook de bezwaren van FCC tegen de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] toegewezen bedragen (grieven 2, 3, 4, 5, 6 en 7) falen, omdat die allen ten onrechte tot uitgangspunt nemen dat FCC die vorderingen op [geïntimeerde] heeft. FCC heeft nog gesteld dat zij door het handelen van [geïntimeerde] geen huurgenot heeft gehad en dat van haar niet kon worden gevergd dat zij in hetzelfde pand zou verblijven als waarin [geïntimeerde] verbleef. FCC meent dat daarom de huurovereenkomst per 31 december 2021 ontbonden had moeten worden, althans dat zij recht heeft op huurprijsvermindering. Daarom heeft [geïntimeerde] geen vordering meer vanaf die datum, althans meent FCC zich op verrekening met een haar toekomende schadevordering te kunnen beroepen. Ook dit betoog passeert het hof. Zoals FCC zelf aangeeft bedoelt zij hiermee dat de door FCC gestelde onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde] doorwerken in de huurrelatie. Nu het hof oordeelt dat van het gestelde onrechtmatig handelen geen sprake is, kunnen daaraan ook niet de door FCC gestelde gevolgen worden verbonden in de huurrelatie. Mede in het licht van het voorgaande zijn gebreken die een huurprijsvermindering rechtvaardigen door FCC verder onvoldoende onderbouwd. Het hof hoeft daarom niet in te gaan op de weren van [geïntimeerde] dat de vorderingen van FCC zijn verjaard, dat FCC haar rechten heeft verwerkt door niet tijdig te klagen en dat FCC in die vorderingen niet ontvankelijk is omdat zij alleen [geïntimeerde] bestuurder aanspreekt.
De dwangsommen worden aangepast; geen terugbetaling
3.23.
Met haar laatste bezwaar (grief 8) komt FCC op tegen de dwangsom die de kantonrechter heeft verbonden aan de veroordeling tot ontruiming van het gehuurde onder achterlating van de bij aanvang van de huur door [geïntimeerde] in gebruik gegeven zaken zoals vermeld in de door haar overgelegde lijst (productie 16 bij inleidende dagvaarding).
3.24.
Het hof volgt FCC niet in haar betoog dat de dwangsom beperkt had moeten blijven tot de ontruiming van het gehuurde, dat de lijst te weinig specifiek is en dat daarop vermelde zaken niet het eigendom van [geïntimeerde] zijn. FCC heeft namelijk onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de in de lijst genoemde zaken (gemarkeerd met “ [geïntimeerde] ”) bij aanvang van de huur aan FCC in gebruik zijn gegeven zodat zij in beginsel ook was verplicht die zaken bij het einde van de huur weer achter te laten. Het hof ziet in de aard van de zaken en het belang dat [geïntimeerde] heeft enerzijds bij de teruggave van die zaken en anderzijds bij de ontruiming van het gehuurde, echter aanleiding bij het opleggen van een dwangsom onderscheid te maken tussen de veroordeling tot ontruiming en de veroordeling tot teruggave van de zaken van [geïntimeerde] . Aan die laatste veroordeling zal het hof een dwangsom verbinden van € 50 per dag tot een maximum van € 5.000.
3.25.
FCC heeft na haar memorie van grieven – en daarmee op grond van de tweeconclusieregel in beginsel te laat – haar eis vermeerderd door ook te vorderen dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van ten onrechte geëxecuteerde dwangsommen en vergoeding van de daardoor geleden schade (bankkosten). Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft FCC echter toegelicht dat [geïntimeerde] , nadat FCC haar memorie van grieven heeft genomen, dwangsommen heeft geïncasseerd die reeds waren verjaard. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling geoordeeld dat deze omstandigheid een uitzondering op de tweeconclusieregel rechtvaardigt en het bezwaar van [geïntimeerde] tegen de eisvermeerdering verworpen. Een geschil over ten onrechte geïncasseerde dwangsommen is echter een executiegeschil dat op grond van art. 438 Rv in dit geval moet worden gebracht voor de kantonrechter die de executoriale titel heeft afgegeven. In die procedure kan ook rekening worden gehouden met de door het hof aangepaste dwangsom. Dat betekent echter dat FCC in deze procedure in haar vordering niet ontvankelijk is.
Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] faalt
3.26.
[geïntimeerde] vordert in hoger beroep wederom veroordeling van FCC tot betaling van vervallen facturen voor tuinonderhoud en gwl voor 2021 (totaal € 22.750) en vervallen facturen voor gwl voor het jaar 2022 (totaal € 10.350), een vervallen factuur voor tuinonderhoud in 2022 (€ 1.500) en van € 1.150 per maand aan energiekosten vanaf oktober 2022 tot de dag van algehele ontruiming van het gehuurde, althans tot de ontbindingsdatum (9 oktober 2022). De kantonrechter heeft van die vorderingen alleen een bedrag van € 406,56 toegewezen.
3.27.
Het hof komt in hoger beroep niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor in 3.20 overwogen, bepaalt artikel 11 van de huurovereenkomst dat de water en energiekosten ten behoeve van het gehuurde voor rekening van FCC komen. Daarin valt geen verplichting te lezen voor FCC om Groenhoven als geheel te voorzien van gwl of alle daarmee gemoeide kosten te betalen. Dat partijen hebben bedoeld dat overeen te komen is door [geïntimeerde] verder niet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft ook niet onderbouwd dat de door haar gemaakte gwl-kosten aan het gehuurde ten goede zijn gekomen, laat staan dat FCC daardoor zou zijn verrijkt. In dat verband is van belang dat [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd dat FCC vanaf oktober 2020 al geen gebruik meer maakt van het gehuurde.
3.28.
Het hof schaart zich ook achter het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] geen recht heeft op vergoeding van de door haar gemaakte uren voor tuinwerkzaamheden. De huurovereenkomst bepaalt dat de kosten van tuinonderhoud voor rekening komen van FCC. Naar oordeel van het hof moet onder ‘kosten’ taalkundig begrepen worden de prijs die voor het tuinonderhoud betaald wordt of moet worden. [geïntimeerde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit voortvloeit dat partijen in dit geval over en weer redelijkerwijs aan ‘kosten’ een andere betekenis mochten toekennen en mochten verwachten dat FCC de verplichting op zich nam ook de door [geïntimeerde] zelf gemaakte uren te vergoeden.
De conclusie
3.29.
Het principaal hoger beroep van FCC slaagt niet, behoudens dat het hof de aan de ontruiming van het gehuurde verbonden dwangsom zal wijzigen. Omdat FCC grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof FCC tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
3.30.
Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt evenmin. Omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.31.
De proceskostenveroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
In het principale appel
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 9 november 2022, behalve de beslissing onder 6.2 voor zover daarin is vermeld:

een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 100.000,-, indien aan de ontruiming/afgifte niet of niet geheel wordt voldaan en zodoende het voormalig gehuurde weer ter vrije beschikking aan [geïntimeerde] te stellen;
vernietigt het vonnis op dit punt en beslist opnieuw:
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag met een maximum van € 100.000, indien aan de veroordeling tot ontruiming niet of niet geheel wordt voldaan en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50 per dag met een maximum van € 5.000, indien aan de overige veroordelingen zoals hiervoor in 6.2 vermeld niet of niet geheel wordt voldaan en zodoende het voormalig gehuurde weer ter vrije beschikking aan [geïntimeerde] te stellen;
4.2.
veroordeelt FCC tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] , tot op heden begroot op:
€ 783 aan griffierecht
€ 8.856 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief VI);
4.3.
bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
In het incidentele appel
4.4.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van FCC, tot op heden begroot op:
€ 1.571 aan salaris van de advocaat van FCC (1 procespunt x appeltarief III);
4.5.
bepaalt dat al deze proceskosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
In zowel het principale als incidentele appel
4.6.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, M.S.A. van Dam en M. Wallart en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.

Voetnoten

1.HR 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3535, rov. 3.4.4.
2.Vgl. HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011 (Schwandt/Berghuizer Papierfabriek)