In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen partijen, die in 2006 zijn gehuwd en in 2011 een verzoek tot echtscheiding hebben ingediend. De man, die hoger beroep heeft ingesteld, was oorspronkelijk gedaagde in de zaak met zaaknummer 293168 en eiser in de zaak met zaaknummer 296010. De vrouw was oorspronkelijk eiseres in de eerste zaak en gedaagde in de tweede. De rechtbank Overijssel had in eerdere vonnissen geoordeeld over de verdeling van de gemeenschap, maar het hof moest nu beoordelen of het hoger beroep ontvankelijk was, aangezien de man het hoger beroep niet had ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist op grond van artikel 3:301 lid 2 BW.
Het hof heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij niet tijdig heeft voldaan aan de inschrijvingsplicht. De rechtbank had in haar vonnis van 7 juni 2023 de verdeling van de gemeenschap opnieuw vastgesteld en het echtscheidingsconvenant van partijen vernietigd. De man had negen grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat deze grieven onlosmakelijk verbonden waren met het dictum van de rechtbank dat in de plaats treedt van een notariële akte. Hierdoor kon het hof niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft. Het hof heeft de uitspraak openbaar gedaan, waarbij de griffier aanwezig was.