ECLI:NL:GHARL:2024:6311

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
200.340.630
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de opzegging van een arbeidsovereenkomst door een werknemer

In deze zaak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 7 februari 2024 heeft geoordeeld dat zij haar arbeidsovereenkomst met DutchPowerGroup BV (DPG) heeft opgezegd. De arbeidsovereenkomst was oorspronkelijk voor bepaalde tijd en zou van rechtswege eindigen op 1 april 2024. Op 7 september 2023 heeft [verzoekster] via WhatsApp aan DPG laten weten dat het beter is dat zij uit dienst gaat, wat door DPG werd opgevat als een opzegging per 1 november 2023. [verzoekster] was het hier niet mee eens en heeft de kantonrechter verzocht de opzegging te vernietigen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een opzegging en heeft haar verzoeken afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 4 september 2024 hebben de advocaten de standpunten van beide partijen toegelicht. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van [verzoekster] op 7 september 2023 als een duidelijke en ondubbelzinnige opzegging kan worden beschouwd. Het hof heeft daarbij de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, waaronder de communicatie tussen [verzoekster] en DPG en de daaropvolgende gedragingen van [verzoekster]. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en [verzoekster] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De beslissing van het hof houdt in dat [verzoekster] haar arbeidsovereenkomst daadwerkelijk heeft opgezegd en dat DPG niet verplicht is om een transitievergoeding te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de gevolgen van een opzegging voor de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.340.630
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn 10812827)
beschikking van 14 oktober 2024
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: [verzoekster]
advocaat: mr. M. Bouman
tegen
de besloten vennootschap
DutchPowerGroup BV,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster in hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: DPG
advocaat: mr. B.J. Bloemendal.

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn, van 7 februari 2024, hierna aangeduid als de beschikking. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties
  • het verweerschrift met producties.
1.2.
Op 4 september 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht. Van de mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd, samen met de spreekaantekeningen van de advocaten. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 21 oktober 2024, of zoveel eerder als mogelijk is.

2.Kern van het geschil en de beslissingen van de kantonrechter en het hof

2.1.
[verzoekster] was bij DPG in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze zou, na verlenging, van rechtswege eindigen per 1 april 2024. Op 7 september 2023 heeft [verzoekster] per whatsapp bericht aan DPG bericht dat het beter is dat zij uit dienst gaat. Dit is door DPG opgevat als een opzegging per 1 november 2023. [verzoekster] is het daar niet mee eens en heeft de kantonrechter verzocht de opzegging te vernietigen.
2.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoekster] wél haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en heeft haar verzoeken tot wedertewerkstelling en doorbetaling loon afgewezen. [verzoekster] is in de proceskosten veroordeeld. Met haar hoger beroep beoogt [verzoekster] dat haar loon wordt doorbetaald tot 1 april 2024, met veroordeling van DPG tot betaling van de wettelijke rente en wettelijke verhogingen en veroordeling van DPG in de proceskosten van zowel het hoger beroep als de kosten van de procedure bij de kantonrechter. Tevens verzoekt zij bij wijze van aanvulling van haar verzoek om DPG te veroordelen aan haar de transitievergoeding te betalen.
2.3.
Het hof oordeelt net als de kantonrechter dat [verzoekster] haar arbeidsovereenkomst wel degelijk heeft opgezegd. Haar verzoeken worden daarom afgewezen en zij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.De feiten

3.1.
Door de gemeente Den Haag is [verzoekster] begeleid naar werk bij DPG. Na een stage bij DPG is zij per 1 april 2022 in de functie van algemeen medewerker aangenomen tegen een salaris van € 1.300,00 bruto per maand, exclusief emolumenten. Zij hield zich bezig met Sales.
3.2.
Op 6 september 2023 e-mailt de directeur van DPG, [de directeur] (hierna: [de directeur] ), haar direct leidinggevende aan [verzoekster] :
“Hi [verzoekster] ,
Sorry to say but this is really NOT what you should have done.
You were supposed to send our company presentation!!
Not the full Quos file including all prices!!!
Now they have our full budget !!!
As well as direct access to our client.
Well the deed is done [emoticon]
It means we cannot go out for quote to them anymore.
Lets discuss tomorrow Z.
Greets [de directeur] ”
3.3.
Op 7 september 2023 zendt [verzoekster] het volgende bericht per Whatsapp aan [de directeur] :
“Hi [de directeur] , I don’t think this is the best way, but I want you to know that I think the best way for me is to quit DPG.
I will surely take some weeks to leave everything organize for the next person. We can discuss about it another moment.
(…)
Thank you for everything you have done for me, I am truly grateful.”
3.4.
Een paar uur later antwoordt [de directeur] per whatsapp:
“Hi [verzoekster] , that is shocking news !![
emoticon]
We can sure talk about this right? Very sudden…
What do you propose?
Will I See you tomorrow? Please?”
3.5.
[verzoekster] schrijft diezelfde dag nog onder andere het volgende per whatsapp aan [de directeur] :
“If you are worried about leaving too soon, I won’t do that. We can discuss steps and the best way to do this for DPG. We can talk all about it when you are back without problems.”
3.6.
Nadat [de directeur] van zakenreis uit Australië is teruggekeerd vindt er op 22 september 2023 een gesprek plaats tussen [verzoekster] , [de directeur] en [naam1] van personeelszaken (hierna: [naam1] ) waarbij onder andere aan de orde komt de mogelijkheid om een vaststellingsovereenkomst te sluiten zodat de WW-rechten van [verzoekster] zo goed als mogelijk worden veiliggesteld. Daarna is een concept vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) aan [verzoekster] toegezonden. Die wordt op 29 september 2023 in dezelfde samenstelling met haar besproken. De VSO is door haar niet ondertekend.
3.7.
Op 3 oktober 2023 plaatst [verzoekster] op LinkedIn het volgende bericht:
“Today I turn 40, and today I officially bid farewell to what has been my family for the past years at Dutch Power Group. [emoticon]
(…)
By following this path, I’m taking a step closer to achieving my goals in the exciting field of #smartcities /#digital twins. I am eagerly looking forward to the next chapter in my career and I can’t wait to see what the future holds! (…).
If you believe you can make a meaningful contribution to #DPG in Sales or Project Management for Latin America, please don’t hesitate to reach out to my lovely colleagues [naam1] or (…) for more information. (…)”.
3.8.
Op 4 oktober 2023 heeft [verzoekster] haar gegevens op LinkedIn aangepast. Zij heeft daarbij de maand oktober 2023 als einddatum voor haar dienstverband bij DPG vermeld.
3.9.
Op 13 oktober 2023 ruimt [verzoekster] haar bureau leeg, neemt haar persoonlijke eigendommen mee, levert de toegangspas tot het kantoor in en vraagt aan [naam1] om haar NS-kaart te blokkeren.
3.10.
Bij brief van 27 oktober 2023 schrijft DPG aan [verzoekster] :
“We hebben je WhatsApp op 7 september in goede orde ontvangen en bevestigen hierbij formeel je ontslagname. Je hebt zelf al via Linkedin jouw vertrek voor onze relaties aangekondigd. Rekening houdend met de wettelijke opzegtermijn, eindigt je dienstverband daarmee bij ons op 31 oktober 2023. (….)
Sinds 15 oktober 2023 ben je vrijgesteld van werkzaamheden en dat zal zo blijven tot de laatste dag van je dienstverband, zijnde 31 oktober 2023. (…).”
3.11.
Per e-mail van 31 oktober 2023 reageert [verzoekster] hier met name als volgt op:
“Once more, I see myself having to respectfully disagree with DutchPowerGroup’s portrayal of recent events.Therefore, with this email, I must reject again the claims expressed in your letter,as they fail to accurately reflect what has happened in the past months, in a truthful, honest manner.”
3.12.
Bij advocatenbrief van 3 november 2023 protesteert [verzoekster] tegen de bevestiging van haar ontslag in de brief van 27 oktober 2023. Haar advocaat schrijft dat zij de arbeidsovereenkomst nooit heeft opgezegd.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1.
[verzoekster] voert aan dat zij nooit de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Zij wijst erop dat haar bericht van 7 september 2023 niet een opzegging betreft. Er staat immers geen datum in waartegen de arbeidsovereenkomst zou moeten eindigen. Evenmin kan in dit bericht een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring worden gelezen dat [verzoekster] de wil had om de arbeidsovereenkomst te beëindigen; er staat immers niet “ik stop” maar het bericht geeft alleen haar gedachte weer dat het wellicht beter is om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [verzoekster] was namelijk verantwoordelijk gemaakt voor Sales terwijl zij dat eigenlijk niet wilde. Haar kracht ligt in projectmanagement en dat wist [de directeur] . De whatsapp was dus een noodkreet met de hoop op een oplossing. Zij ervoer namelijk een heel hoge werkdruk (zat bijna tegen een burn out aan) waarvoor zij onvoldoende gehoor vond bij [de directeur] en [naam1] . De directe aanleiding voor het whatsappbericht was de e-mail van [de directeur] van de dag ervoor waarin haar een heel ernstig verwijt op het gebied van Sales wordt gemaakt, te weten het toezenden van gevoelige informatie aan een potentiële klant. Daarnaast wijst [verzoekster] erop dat zij een problematische persoonlijke voorgeschiedenis heeft waarvoor zij is behandeld door een psycholoog (wegens angststoornissen). Van die geschiedenis was DPG op de hoogte. Voor zover het whatsappbericht wel als een opzegging moet worden gezien verzoekt zij de rechter op grond van artikel 3:33 BW om vernietiging daarvan omdat haar wil niet op beëindiging van de arbeidsovereenkomst was gericht. Een en ander wordt door DPG inhoudelijk betwist.
4.2.
Het hof moet bij de beoordeling uitgaan van de volgende maatstaf. Uit de artikelen 3:33 en 3:35 BW volgt dat de werkgever er in beginsel op mag vertrouwen dat de verklaring van de werknemer overeenstemt met zijn wil. Of dat vertrouwen van de werkgever gerechtvaardigd is, hangt af van alle omstandigheden van het geval. In geval van opzegging van een arbeidsrelatie door de werknemer, zoals hier aan de orde, kan volgens vaste rechtspraak het vertrouwen van een werkgever alleen dan gerechtvaardigd zijn als sprake is van een ‘duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer’. [1] Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben (zoals het mogelijke verlies van ontslagbescherming en aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving). In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking. Onder omstandigheden rust op de werkgever een onderzoeksplicht om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten.
4.3.
Uit het whatsappbericht van 7 september 2023 van [verzoekster] volgt dat zij aan DPG meldt dat zij de arbeidsovereenkomst beëindigt. De woorden
“I think the best way for me is to quit DPG”duiden daar niet zonder meer op maar de woorden uit de volgende zin wel:
“I will surely take some weeks to leave everything organize for the next person. (…) Thanks for everything you have done for me, I am truly grateful (…)”Deze maken duidelijk dat op dat moment [verzoekster] een beslissing heeft genomen om uit dienst te gaan. [de directeur] reageert diezelfde dag per whatsapp geschrokken en wil erover praten omdat hij het
“Very sudden…”vindt en de volgende dag schrijft hij dat hij er eigenlijk snel een gesprek wil hebben maar 10 dagen naar het buitenland gaat. In reactie daarop schrijft [verzoekster] :
“If you are worried about leaving too soon, I won’t do that.”, waaruit het hof afleidt dat [verzoekster] de volgende dag bij haar beslissing de arbeidsovereenkomst te beëindigen blijft.
4.4.
Op 22 september 2022 vindt er een (fysiek) gesprek plaats tussen [verzoekster] , [de directeur] en [naam1] . Dat gesprek is door [verzoekster] opgenomen. Dat wist DPG niet maar daarvan maakt zij in deze procedure geen probleem. Wel bestrijdt zij dat de transcriptie een correcte woordelijke weergave is van wat er is besproken omdat de geluidsopname zelf niet in het geding is gebracht. [verzoekster] heeft aangeboden deze alsnog in het geding te brengen maar daarvan hoeft het hof geen gebruik te maken. Uit deze door [verzoekster] gemaakte transcriptie blijkt namelijk niet, zoals [verzoekster] stelt, dat zij is teruggekomen op haar beslissing de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Wel blijkt eruit dat partijen uitvoerig hebben gesproken over de aanloop naar het whatsapp bericht, waaronder de e-mail van [de directeur] van de dag ervoor, de invulling van de functie van [verzoekster] en spreekt [de directeur] zijn frustratie uit. Hij zegt namelijk onder andere dat hij niet begrijpt hoe [verzoekster] erbij komt om in een whatsappje te zeggen dat ze uit dienst wil. Dat had in een persoonlijk gesprek gemoeten en aan [verzoekster] verwijt hij, onder andere daarom, dat zij geen teamplayer is. Partijen wisselen over een en ander ongeveer een half uur standpunten uit tot [naam1] (minuut 24:55) zegt:
“Hmm… the only way we can move is to an exit because I don’t see that this is going to be good for both parties to continue.”[verzoekster] protesteert hier niet tegen. Vervolgens wordt uitgebreid gesproken over de in acht te nemen opzegtermijn en de op te stellen VSO waarvan door [naam1] wordt uitgelegd dat die ertoe dient om de WW-rechten van [verzoekster] te waarborgen. Daarna gaat de discussie verder over het overdragen van zaaksgegevens door [verzoekster] aan DPG, het voorzien in haar opvolger en de vraag of alle reisdeclaraties van [verzoekster] zijn betaald. Voor het hof is duidelijk dat in dat gesprek partijen verregaand hebben gesproken over de beëindiging van het dienstverband waartoe [verzoekster] het initiatief heeft genomen. [verzoekster] heeft op geen moment in dat gesprek, maar evenmin door communicatie of gedragingen in de dagen nadien, laten blijken het daar niet mee eens te zijn.
4.5.
Op 29 september 2023 heeft een tweede gesprek in dezelfde samenstelling plaatsgevonden met als onderwerp de concept-VSO die [verzoekster] van tevoren had ontvangen. Na dat gesprek past [verzoekster] haar gegevens op LinkedIn op 3 en 4 oktober 2023 aan, ruimt zij haar bureau leeg en vraagt zij DPG om haar NS-kaart te blokkeren. Zij reageert echter niet meer op de verzoeken van DPG om de VSO te ondertekenen wat uiteindelijk leidt tot het besluit van DPG om per brief van 27 oktober 2023 aan [verzoekster] haar opzegging per whatsapp van 7 september 2023 te bevestigen tegen 1 november 2023. Daarna volgt op 31 oktober 2023 het protest hiertegen van [verzoekster] .
4.6.
Het hof overweegt dat uit deze gang van zaken volgt dat DPG ervan uit mocht gaan dat [verzoekster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De tekst van de opvolgende whatsapp-berichten duiden daarop en DPG heeft zich voldoende ingespannen om zich te overtuigen van de wil van [verzoekster] door gesprekken met haar te voeren. Uit de transcriptie van het gesprek van 22 september 2023 blijkt dat [verzoekster] uitvoerig aan het woord is gekomen zonder dat zij zegt op haar beslissing te willen terugkomen. Evenmin komt zij er na die gesprekken schriftelijk op terug wat toch wel voor de hand zou hebben gelegen. Integendeel juist, haar feitelijke gedragingen (de mededelingen op LinkedIn, het leegruimen van het bureau, het spreken over de overdracht van informatie aan DPG, het uitvoerig meepraten over de VSO) duiden er juist op dat zij blijft bij haar beslissing de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Daarnaast wordt overwogen dat DPG door niet onmiddellijk de whatsapp van 7 september 2023 als opzegging te accepteren maar daarover te willen praten en vervolgens daadwerkelijk het gesprek daarover aan te gaan, heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht of de wil van [verzoekster] wel overeenstemde met haar mededeling. Sterker nog: DPG heeft zich ingespannen om, nadat bleek dat [verzoekster] bleef bij haar besluit, de nadelige gevolgen van haar opzegging voor haar te verzachten door op eigen initiatief een VSO voor te stellen zodat haar WW-rechten zoveel mogelijk zouden worden veiliggesteld. Het hof is het verder, anders dan [verzoekster] aanvoert, eens met het oordeel van de kantonrechter hierover in 5.10 van de beschikking:
“Dat DPG bereid is gebleken een vaststellingsovereenkomst aan te bieden in verband met het veilig stellen van de WW-rechten van [verzoekster] maakt het niet anders. Dat partijen na de opzegging in onderhandeling zijn gegaan over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst neemt de eerdere wilsuiting niet weg, maar betekent slechts dat partijen nader willen overleggen om de gevolgen van een opzegging te regelen en eventueel andere afspraken daaromtrent te maken. De opzegging zelf is daarmee niet van de baan. Dat is pas aan de orde zodra partijen het eens zijn geworden over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en deze in de plaats treedt van de opzegging. Daarvan is in dit geval geen sprake.”
4.7.
Op de mondelinge behandeling is verder gebleken dat het argument van [verzoekster] waarom zij de VSO niet ondertekende, te weten dat er een relatiebeding in werd opgenomen, niet opgaat. In de eerste plaats niet omdat [verzoekster] na het gesprek van 29 september 2023 niets van zich laat horen terwijl een reactie voor de hand ligt als het relatiebeding echt een struikelblok zou zijn. Maar ook omdat DPG op de mondelinge behandeling onbetwist heeft gesteld dat zij aan [verzoekster] had gezegd dit artikel te willen schrappen. [verzoekster] voert nog aan dat zij het allemaal niet begreep maar ook dat argument gaat niet op. De gesprekken zijn met [verzoekster] in het Engels gevoerd dat zij, naar het hof op de mondelinge behandeling is gebleken, uitstekend beheerst. Bovendien blijkt uit haar cv dat zij de universitaire opleiding “architecture” met een masters degree heeft afgesloten. Dat haar persoonlijke getroebleerde verleden, waarvan DPG in elk geval deels op de hoogte was, een rol heeft gespeeld bij haar begripsvorming over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is door haar onvoldoende uitgelegd. De enkele verklaring van de psycholoog dat zij (overigens met succes) voor angststoornissen is behandeld is daarvoor onvoldoende, temeer nu onbetwist is dat DPG tevreden was over haar functioneren en zelf niet streefde naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.8.
Het hof oordeelt daarom dat het hoger beroep niet slaagt. [verzoekster] heeft opgezegd en DPG mocht haar aan de opzegging houden. Omdat sprake is van opzegging door de werknemer is DPG de transitievergoeding niet verschuldigd. Gelet op dit oordeel kunnen de overige door DPG gevoerde verweren onbesproken blijven. De beschikking wordt dus bekrachtigd en [verzoekster] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
4.9.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
5.1.
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 7 februari 2024,
5.2.
wijst het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van de transitievergoeding af,
5.3.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van DPG vastgesteld op € 798,00 voor griffierecht en op € 2.482,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II),
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.J. van Rijen, M.P.C.J. van Bavel en A.C.M. Kuypers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2024.

Voetnoten

1.HR 28 mei 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4391, NJ 1983/2 (Coolwijk/Kroes) en HR 25 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1310, NJ 1994/390 (Ritico/Stichting)