In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] BV tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het jaar 2006 is opgelegd. De naheffingsaanslag, gedateerd op 27 december 2011, bedraagt € 2.714.537, met daarbij een heffingsrente van € 510.785 en een vergrijpboete van € 1.354.046. Na bezwaar door belanghebbende heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.464.918 en de heffingsrente tot € 463.815, evenals de vergrijpboete tot € 616.229. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 5 oktober 2023 geoordeeld dat de naheffingsaanslag tijdig is bekendgemaakt en heeft de vergrijpboete vernietigd, met toekenning van schadevergoeding aan belanghebbende.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente binnen de vijfjaarstermijn zijn bekendgemaakt. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag niet tijdig ter post is bezorgd, terwijl de Inspecteur dit bevestigt. Het Hof oordeelt dat de terpostbezorging op 16 december 2011 aannemelijk is, en dat de naheffingsaanslag derhalve tijdig is vastgesteld. Daarnaast is er een geschil over de aftrek van voorbelasting in verband met het landbouwforfait. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aan haar bewijslast heeft voldaan om de aftrek te rechtvaardigen, omdat zij geen landbouwverklaringen heeft overgelegd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.