Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2024 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening door belanghebbende, een B.V. die in liquidatie verkeert. Het verzoek was gericht op het schorsen van een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Belanghebbende stelde dat de zaak al jaren voortduurt en dat er onomkeerbare gevolgen dreigen, maar de voorzieningenrechter vond deze argumenten niet overtuigend genoeg. Bovendien werd opgemerkt dat de aandeelhouder van de vennootschap niet gelijkgesteld kan worden aan de vennootschap zelf. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die duiden op een spoedeisend belang, en dat de naheffingsaanslag niet evident onrechtmatig was opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd in dit kader ook in overweging genomen. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten en heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen.