ECLI:NL:GHARL:2024:6145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
23/2529
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding immateriële schade en griffierecht in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 augustus 2023. De rechtbank had de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak van belanghebbende vastgesteld op € 342.000 en het bezwaar van belanghebbende niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met drie maanden was overschreden en kende een schadevergoeding van € 50 toe. In hoger beroep heeft het Hof geoordeeld dat de rechtbank niet in haar oordeel kon worden gevolgd en dat de schadevergoeding voor immateriële schade vastgesteld moest worden op € 500, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het Hof heeft ook geoordeeld dat het griffierecht dat belanghebbende had betaald in de beroeps- en hogerberoepsfase, door de heffingsambtenaar en de Staat vergoed moest worden, omdat de redelijke termijn was overschreden. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade, proceskosten en het griffierecht, en heeft de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2529
uitspraakdatum: 1 oktober 2024
Uitspraak van de drieëntwintigste enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 8 augustus 2023, nummer UTR 21/5248, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar) en
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming)(hierna: de Staat).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 342.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar en de Staat veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 33 respectievelijk € 17.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.
2.2.
De rechtbank heeft aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend van € 50 waarvan € 33 te vergoeden door de heffingsambtenaar en € 17 door de Staat en bepaald dat geen aanleiding bestaat voor een vergoeding van proceskosten of terugbetaling van het griffierecht.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn algemeen geformuleerde grieven in zijn hogerberoepschrift uitdrukkelijk en ondubbelzinnig laten varen. Ook heeft belanghebbende zijn grief ingetrokken dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
In hoger beroep is in geschil of de Rechtbank de vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn juist heeft vastgesteld en of de Rechtbank terecht geen vergoeding van het aan de rechtbank betaalde griffierecht heeft gelast.
3.3.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.4.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar de stelling ingetrokken dat voor de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden moet worden uitgegaan van een termijn van drie jaar.

4.Beoordeling van het geschil

Vergoeding immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn
4.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden en dat, alles afwegend, een immateriëleschadevergoeding van € 50 billijk is.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de gecombineerde bezwaar- en beroepsfase de redelijke termijn is overschreden met ruim drie maanden.
4.3.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 9 januari 2024 bij de huidige stand van de jurisprudentie van de Hoge Raad geen ruimte gezien om af te wijken van het uitgangspunt dat voor de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding niet van belang is in welke mate de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden en dat een tarief dient te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden . [1] Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bij een overschrijding van de redelijke termijn spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden . [2] Wel kan een uitzondering worden gemaakt voor het geval het geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang. Dat is aan de orde als het belang van een procedure uitsluitend is gelegen in de vaststelling van een of meer door of aan een bestuursorgaan te betalen bedragen en de som van die bedragen niet meer beloopt dan € 15 . [3] Het Hof zal in deze zaak in gelijke zin oordelen.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft zich voor het eerst ter zitting van Hof op het standpunt gesteld dat geen spanning en frustratie kan worden verondersteld omdat sprake is van een zeer gering financieel belang zodat kan worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden . [4] Het eerst ter zitting innemen van een stelling waartegen belanghebbende zich alleen adequaat kan verweren door een berekening over te leggen waarmee hij inzichtelijk maakt hoe groot het financieel belang is, acht het Hof in strijd met de goede procesorde. Om die reden wordt dit standpunt als tardief beschouwd en zal dit wegens strijd met de goede procesorde buiten de beoordeling worden gelaten.
4.5.
Op grond van het voorgaande volgt het Hof de Rechtbank niet in haar oordeel dat de vergoeding voor immateriële schade in deze zaak op € 50 moet worden gesteld. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
4.6.
Het Hof zal, omdat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden, de vergoeding voor immateriële schade vaststellen overeenkomstig het door de Hoge Raad bepaalde tarief van € 500. Van dit bedrag dient de heffingsambtenaar, conform de verdeling van de Rechtbank, € 170 te betalen en de Staat € 330.
Vergoeding griffierecht beroepsfase
4.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank de heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft gelast het door belanghebbende aan de rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden.
4.8.
In het arrest van 31 mei 2024 [5] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het griffierecht niet aan de belanghebbende moet worden vergoed in gevallen waarin het hoger beroep op zichzelf beschouwd ongegrond is maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegekend. Dit geldt niet voor zaken waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep, hoger beroep, cassatieberoep) op de datum van dit arrest is overschreden. In dat geval is er aanleiding om het griffierecht aan de belanghebbende te laten vergoeden. Nu (i) belanghebbende voorafgaand aan dit arrest van 31 mei 2024 om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor berechting heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep en hoger beroep tezamen) op 31 mei 2024 is overschreden, zal het Hof eveneens bepalen dat het door belanghebbende in de beroeps- en hogerberoepsfase betaalde griffierecht dient te worden vergoed door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 546,90 voor de kosten in eerste aanleg (2,5 punten (beroepschrift, bijwonen zitting, schriftelijke inlichtingen)  wegingsfactor 0,25  € 875) en € 437,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 875), ofwel in totaal op €984,40 te vergoeden door de Staat en heffingsambtenaar ieder voor de helft.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding te bepalen dat de Staat en de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 136 voor het hoger beroep vergoeden ieder voor de helft.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade, proceskosten en het griffierecht,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 330,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 170,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 492,20,
– veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 492,20,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 24,50 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 68 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
– gelast dat de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 24,5 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 68 in verband met het hoger beroep bij het Hof,
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, raadsheer in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.
De griffier, De raadsheer,
J.W.J. de Kort J.M.W. van de Sande
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 2 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:245, r.o. 4.19.
2.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.9.1.
3.HR 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, r.o. 2.3.
4.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.