ECLI:NL:GHARL:2024:6101

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
200.310.302/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding en uitvoering van een fiets- en voetgangersbrug door Reimert Bouw & Infrastructuur voor de Provincie Flevoland met geschil over meerkosten en vertraging

In deze zaak gaat het om een aanbesteding door de Provincie Flevoland voor de bouw van een fiets- en voetgangersbrug over de Waterlandseweg in Almere, die is gegund aan Reimert Bouw & Infrastructuur B.V. De bouw heeft echter langer geduurd dan gepland en de uiteindelijke kosten overschreden de vooraf vastgestelde plafondprijs van € 4.000.000,-. Reimert heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de Provincie, waaronder een verzoek om vergoeding van de meerkosten en een verklaring voor recht dat zij recht had op een termijnverlenging voor de oplevering van het werk. De rechtbank Midden-Nederland heeft de vorderingen van Reimert afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de eerdere uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de vertraging en de meerkosten voor rekening van Reimert komen, omdat zij niet heeft aangetoond dat de vertraging niet aan haar te wijten was. De rechtbank en het hof hebben vastgesteld dat Reimert als opdrachtnemer verantwoordelijk is voor de tijdige oplevering en dat de Provincie niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de meerkosten die zijn ontstaan door de vertraging in de uitvoering. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de proceskosten bij Reimert.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.310.302/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/51584)
arrest van 1 oktober 2024
in de zaak van
Reimert Bouw & Infrastructuur B.V.
statutair gevestigd in Almere,
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de rechtbank eiseres was,
hierna te noemen “
Reimert”,
advocaat mr. B.R. van Veen, die kantoor houdt in Den Haag,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Provincie Flevoland,
zetelend in Lelystad,
tegen wie het hoger beroep is ingesteld,
en die bij de rechtbank gedaagde was,
hierna te noemen “
de Provincie”,
advocaat mr. G. Verberne, die kantoor houdt in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het verloop van de procedure in eerste aanleg blijkt uit de vonnissen van 7 april 2021 en
15 december 2021 van de locatie Lelystad van de rechtbank Midden-Nederland.

2.Het verloop van de procedure bij het hof

Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 14 maart 2022 door Reimert;
  • de memorie van grieven van 23 augustus 2022 met producties;
  • de memorie van antwoord van 3 januari 2023 met producties;
  • het arrest van 7 maart 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 4 juli 2023 en de voorafgaand aan die zitting toegezonden akten, namelijk
  • de akte overlegging productiesvan20 juni 2023 van Reimert;
  • de akte uitlating producties van 20 juni 2023 van Reimert;
  • de akte in reactie op akte uitlating producties en akte overlegging producties van
4 juli 2023 van De Provincie;
- Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor het wijzen van arrest.

3.Waarover gaat het in deze zaak

Na aanbesteding gunde de Provincie aan Reimert een werk bestaande uit het ontwerpen en uitvoeren van een langzaamverkeerverbinding (een brug met spiltrap) voor fietsers en voetgangers. Het werk heeft langer geduurd dan overeengekomen en de kosten bleken achteraf hoger dan de plafondprijs. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag voor wiens rekening die meerkosten en de vertraging in het werk dienen te komen. Reimert vordert in deze zaak van de Provincie vergoeding van de meerkosten en een verklaring voor recht dat zij recht had op een termijnverlenging voor oplevering. De rechtbank heeft de vorderingen van Reimert afgewezen en Reimert veroordeeld in de proceskosten. Het hof zal deze beslissing bekrachtigen.

4.De feiten

4.1
In het vonnis van 15 december 2021 gaat de rechtbank inhoudelijk in op het geschil. Daarin worden de vaststaande feiten niet afzonderlijk weergegeven maar zijn deels vermengd met de overwegingen van de rechtbank. Het hof kiest er voor eerst de vaststaande feiten weer te geven, deze komen op het volgende neer.
4.2
Op 9 maart 2018 heeft de Provincie via Tendernet een aankondiging van een nationale niet openbare aanbesteding doen uitgaan voor het ontwerp en de realisatie van een fiets- en voetgangersbrug in de Waterlandseweg (N305) in Almere, met een plafondprijs van € 4.000.000,-.
4.3
Reimerts heeft zich ingeschreven op dit werk. De Provincie heeft aan de in eerste instantie geselecteerde gegadigden op 11 april 2018 de volgende aanbestedingsstukken toegezonden: “de inschrijvingsleidraad”, “de vraagspecificatie product” en “de vraagspecificatie proces”.
4.4
In een e-mail van 6 juli 2018 met als onderwerp:
“Verduidelijking gevraagd mbt aanbieding Fiets- voetgangersbrug Waterlandseweg”schrijft de Provincie aan Reimert het volgende:
“Zoals zojuist telefonisch besproken ontvangt u hierbij een aantal punten waarvan wij, op basis van uw aanbieding, veronderstellen dat er mogelijk sprake kan zijn van een afwijking van het contract. Het gaat hierbij niet om een limitatieve lijst maar enkel om punten die ons zijn opgevallen in het kader van de EMVI beoordeling. Zoals bekend mag worden verondersteld zult u moeten voldoen aan de bepalingen die voortvloeien uit de contractdocumenten. Uw aanbieding maakt onderdeel uit van deze contractdocument en is daarmee dus ook een contractuele verplichting. Dit geldt ook voor de vormgeving die vanuit de aanbieding is aangeboden. Het is niet toegestaan uw aanbieding aan te passen gedurende de beoordelingsfase van de aanbestedingsprocedure. Om echter te voorkomen dat we verschillende verwachtingen hebben of krijgen ontvangen wij graag van u een bevestiging dat u zich conformeert aan de contractuele bepalingen. Dit geldt uiteraard voor uw gehele aanbieding en voor onderstaande punten in het bijzonder.”(…)• Zoals wij nu kunnen beoordelen lijkt het te overbruggen hoogteverschil aanzienlijk hoger (indicatief 1m) dan noodzakelijk is om de Waterlandseweg te kruisen. Door de hogere kruising van het fietspad met de Waterlandseweg komt het fietspad ook dichter bij de hoogspanningskabel te liggen. Wij gaan ervan uit dat uw aanbieding - danwel uw definitief ontwerp- voldoet aan de contractuele bepalingen op dit punt. Wij wijzen u volledigheidshalve op het feit dat een hogere kruising van het fietspad met de Waterlandseweg ervoor zorgt dat er een aanzienlijke extra helling ontstaat voor gebruikers van de brug wat het gebruikscomfort niet ten goede komt.Gelet op de voortgang in het aanbestedingsproces verwacht ik uiterlijk aanstaande maandag 9 juli voor 16.00 uur een bevestiging van u op bovenstaande punten en waar nodig een nadere toelichting. Ik ga ervan uit dat de door mij aangegeven punten duidelijk zijn. Mocht dat niet het geval zijn dan hoor ik dat graag spoedig van u.
4.5
Reimert heeft op 9 juli 2018 aan de Provincie een e-mail gezonden met de volgende tekst:
“Naar aanleiding van onderstaande mail(Hof: bedoeld is de hiervoor geciteerde e-mail van 6 juli 2018)
hebben wij de aangegeven zorgpunten besproken met ons projectteam. Vrijdagmiddag heb ik per voicemail al aangegeven dat er wat ons betreft geen onoverkomelijke zaken tussen zitten en wij zijn er van overtuigd dat e.e.a. gewoon valt op te lossen binnen de gestelde contracteisen. Deze mail kunt u dan, zoals gevraagd in uw mail, ook beschouwen als bevestiging dat wij ons volledig conformeren aan de contractuele bepalingen, indien mogelijk of wenselijk willen wij de expliciete zorgpunten ook nog wel mondeling komen toe lichten. Hopelijk is e.e.a. hiermee voldoende afgehecht, mocht dit nog niet het geval zijn, dan hoor ik het graag.
Onderstaand in rood nog onze reactie op de specifieke aandachtspunten.
Onder deze e-mail is de tekst van de e-mail van 6 juli 2018 herhaald waarbij in rode letters een reactie door Reimert is toegevoegd. Achter de tekst die aanvangt met “
Zoals wij nu kunnen beoordelen lijkt het te overbruggen hoogteverschil” en eindigt met het gebruikscomfort niet ten goede komt is door Reimert de volgende tekst ingevoegd:
”Hier is wat ons betreft nog ruimte voor aanvullende optimalisaties binnen de contractuele bepalingen.”
4.6
Het werk is daarna aan Reimert gegund waarna tussen Reimert en de Provincie op
28 augustus 2018 een overeenkomst (de basisovereenkomst) tot stand is gekomen. Daarin is onder meer en voor zover hier van belang het volgende bepaald:
Artikel 1: Rechtskarakter van de Overeenkomst, toepasselijke voorwaarden1. Partijen verklaren deze Overeenkomst te beschouwen als een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van Boek 7 Titel 12 Afdeling 1 Burgerlijk Wetboek.
2. Op de Overeenkomst zijn van toepassing de UAV-GC 2005. Partijen verklaren met de inhoud van de UAV-GC 2005 bekend te zijn.
Artikel 2: Opdracht, Werk, Meerjarig Onderhoud, prijs, datum van oplevering1. De Opdrachtgever draagt hierbij aan de Opdrachtnemer op, die verklaart deze opdracht te aanvaarden, het op basis van de Vraagspecificatie en de Aanbieding door middel van Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden realiseren van de Fietsbrug Waterlandseweg inclusief het aanpassen van de bestaande situatie, hierna te noemen: het Werk, conform hetgeen in deze Overeenkomst is bepaald.(…)
4. Met inachtneming van het bepaalde in § 3 lid 9 UAV-GC 2005, betaalt de Opdrachtgever voor de realisatie van het Werk aan de Opdrachtnemer een totaalbedrag van € 4.000.000,00 EURO exclusief BTW, zeggen vier miljoen EURO.
5. Het Werk dient met inachtneming van de in een bij de Vraagspecificatie gevoegde annex opgenomen planning door de Opdrachtnemer te worden gerealiseerd, en wel zodanig dat het conform het bepaalde in § 24 UAV-GC 2005 gereed is voor aanvaarding door de Opdrachtgever op uiterlijk 18 december 2019. Deze datum wordt door partijen aangemerkt als de in Basisovereenkomst vastgelegde uiterste datum van oplevering.
(…)
Artikel 3: ContractdocumentenDe volgende contractdocumenten omschrijven in onderlinge samenhang de rechten en verplichtingen die door partijen uit de Overeenkomst voortvloeien.(a) de door partijen ingevulde en ondertekende Basisovereenkomst met inbegrip van de nota’s van inlichtingen en het verslag verificatie inschrijving Gebr. Reimert B.V. (kenmerk 2269842);(b) de Vraagspecificatie, bestaande uit twee delen: Vraagspecificatie Eisen en Vraagspecificatie Proces;(c) de door partijen geparafeerde, bij de Vraagspecificatie gevoegde annexen met betrekking tot:I Vergunningen, ontheffingen, beschikkingen en toestemmingen die door de Opdrachtgever moeten worden verkregen(…)III AcceptatieplanIV Toetsingsplan OntwerpwerkzaamhedenV Vrijkomende materialen(…)(d) de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor geïntegreerde contractvormen (UAV-GC 2005);(e) de Aanbieding;(f) de Documenten als bedoeld in § 1 sub d UAV-GC 2005, voor zover die door de Opdrachtnemer ter kennis zijn gebracht van de Opdrachtgever.
2. Indien contractdocumenten onderling tegenstrijdig zijn, geldt, tenzij een andere bedoeling uit de Overeenkomst voortvloeit, de volgende rangorde.a) de Basisovereenkomst met inbegrip van de nota's van inlichtingen en het verslag verificatie-inschrijving Gebr. Reimert B.V. (met kenmerk 2169842);b) de Vraagspecificatie:c) de bij de rangspecificatie gevoegde annexen;d) de UAV- GC 2005;e) de Aanbieding;f) de Documenten als bedoeld in paragraaf 1 sub d UAV -GC 2005 voor zover die door de Opdrachtnemer ter kennis zijn gebracht van de Opdrachtgever."
(…)
4.7
In de “Vraagspecificatie Product” staat onder 1.2 het volgende vermeld:
“1.2 ContractbeheersingsfilosofieVoor de onderhavige overeenkomst is gekozen voor een aanpak van systeemgerichte contractbeheersing door de Opdrachtgever. De Opdrachtgever wenst zoveel mogelijk op afstand te blijven staan van het proces en product van de Opdrachtnemer. Desondanks heeft de Opdrachtgever een maatschappelijke verantwoordelijkheid bij de realisatie van het Werk. Met het oog daarop wordt van de Opdrachtnemer een beheerste werkwijze en borging daarvan geëist. De eisen die gesteld worden aan de beheerste werkwijze zijn nader uitgewerkt in deze Vraagspecificatie Proces.Indien de Opdrachtnemer een werkwijze implementeert die voldoet aan de eisen uit de Vraagspecificatie Proces, hetgeen hij aan de Opdrachtgever inzichtelijk moet maken, geeft dit de Opdrachtgever in beginsel het vertrouwen dat het eindresultaat aan de gestelde eisen voldoet. Om dit vertrouwen te onderbouwen toetst de Opdrachtgever. De toetsen worden op basis van het risicoregister ingepland. Gegeven de wens om op afstand te blijven toetst de Opdrachtgever met name of de Opdrachtnemer werkt volgens zijn kwaliteitsmanagementsysteem en of de registraties van de Opdrachtnemer betrouwbaar zijn. Om tot dit oordeel te kunnen komen maakt de Opdrachtgever gebruik van systeem-, proces- en producttoetsen.Concreet voor het project Fiets- voetgangersbrug Waterlandseweg heeft de Opdrachtgever ervoor gekozen om in de beginfase na de project-startup en tijdens de ontwerpfase intensief te toetsen. Het doel hiervan is om de Opdrachtnemer de kans te geven een juiste en volledige werking van zijn kwaliteitsmanagementsysteem te laten zien. Bij gebleken kwaliteit voert de Opdrachtgever deze toetsen steeds meer op afstand van het proces van de Opdrachtnemer uit.”
4.8
Onder 3.4 van de Vraagspecificatie Product staat vermeld:
"3.4 VormgevingstrajectDe Opdrachtgever hecht grote waarde aan de uiteindelijke vormgeving van de fietsbrug. Om die reden is vormgeving dan ook een belangrijk onderdeel in de gunning van de opdracht. Vanuit het aanbiedingsontwerp van de Opdrachtnemer dient een vormgevingstraject te worden doorlopen dat uiteindelijk resulteert in een eindproduct (fiets-voetgangersverbinding) die voldoet aan de contractuele eisen en ambities. Het vormgevingsproces loopt dan ook als een rode draad door het gehele proces van totstandkoming. Om dit vormgevingsproces succesvol te doorlopen is het belangrijk vanaf het vroege begin van het project tot aan het einde van het project op een open en constructieve manier het gesprek aan te gaan met de betrokken stakeholders. Belangrijke spelers hierin zijn in ieder geval de welstandscommissie en de commissie Land Art Flevoland.In het contractbeheerteam van de Opdrachtgever is een architect opgenomen. Deze architect heeft kennis van het voortraject en de aanbestedingsprocedure die in het kader van dit project doorlopen is. Opdrachtgever heef bewust deze keuze gemaakt om zodoende:• de Opdrachtnemer een sparringpartner vanuit de opdrachtgever te bieden op het gebied van vormgeving."
4.9
Reimert heeft op 22 oktober 2018 (tijdens de ontwerpfase) op eigen initiatief een Uitgangspuntennota ingediend bij de Provincie. De Provincie heeft deze nota op inhoudelijke gronden afgewezen. Ook de vier daarop volgende Uitgangspuntennota’s die Reimert aan de Provincie heeft toegezonden zijn door de Provincie op inhoudelijke gronden afgewezen.
4.1
Op 23 maart 2019 heeft Reimert een Definitief Ontwerp (hierna: DO) ingediend bij de Provincie. De Provincie heeft dit DO op 5 april 2019 afgekeurd op inhoudelijke gronden. Op 28 mei 2019 heeft Reimert een aangepaste versie van het DO ingediend. Ook dit is door de Provincie afgekeurd. Op 24 juli 2019 heeft de Provincie het DO geaccepteerd. Dit DO voldeed aan de contractuele uitgangspunten (hierna: het definitieve DO).
4.11
Op de overeenkomst tussen partijen zijn de UAV GC – 2005 van toepassing (hierna kortheidshalve aangeduid als de UAV). Daarin is onder meer het volgende bepaald:
“HOOFDSTUK 2 – ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN§ 4 Verplichtingen van de Opdrachtnemer
1 De Opdrachtnemer is verplicht de Ontwerp- en Uitvoeringswerkzaamheden zodanig te verrichten dat het Werk op de in de Basisovereenkomst vastgelegde datum van oplevering voldoet aan de uit de Overeenkomst voortvloeiende eisen. Voldoet het Werk niet aan die eisen, dan is er sprake van een gebrek.”
(…)
“9 Behoudens het bepaalde in § 28 is de Opdrachtnemer verantwoordelijk voor elk gebrek in het
Werk dat niet krachtens de wet, de Overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen
aan de Opdrachtgever kan worden toegerekend.”
“HOOFDSTUK 5 – VERGUNNINGEN, ONTHEFFINGEN, BESCHIKKINGEN EN TOESTEMMINGEN; WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
§ 10 Vergunningen, ontheffingen, beschikkingen en toestemmingen: verplichtingen van de Opdrachtnemer
1 De Opdrachtnemer spant zich in om met bekwame spoed en met inachtneming van het tijdstip dat is vastgelegd in de Basisovereenkomst de vergunningen, ontheffingen, beschikkingen en toestemmingen te verkrijgen die niet vermeld staan in de in § 9 lid 1 bedoelde annex, voorzover zij nodig zijn voor de opzet en het gebruik van het Werk en voor de realisatie van het Meerjarig Onderhoud. De Opdrachtgever is verplicht, voorzover dat in zijn vermogen ligt, de Opdrachtnemer de medewerking te verlenen die noodzakelijk is voor het verkrijgen van die vergunningen, ontheffingen, beschikkingen of toestemmingen.”
(…)
HOOFDSTUK 7_WIJZIGINGEN, SCHORSING, ONTBINDING, OPZEGGING
§ 14 Wijzigingen opgedragen door de Opdrachtgever
1 De Opdrachtgever is gerechtigd om, uitsluitend schriftelijk, de volgende Wijzigingen aan de Opdrachtnemer op te dragen:
(a) wijzigingen van eisen opgenomen in de Vraagspecificatie,
(b) wijzigingen in bij de Vraagspecificatie gevoegde annexen,
(c) wijzigingen in de Basisovereenkomst,
(d) wijzigingen van keuzen die de Opdrachtnemer heeft gemaakt tijdens het verrichten van de Werkzaamheden voorzover deze daarbij de vrijheid had om concrete invulling te geven aan de eisen opgenomen in de Vraagspecificatie,
(e) wijzigingen in geaccepteerde Documenten,
(f) wijzigingen van geaccepteerde gemachtigden of zelfstandige hulppersonen,
(g) wijzigingen van geaccepteerde Werkzaamheden, en
(h) wijzigingen van geaccepteerde resultaten van Werkzaamheden.
2 (…)
3 Elke aanpassing van Documenten, Werkzaamheden of resultaten van Werkzaamheden, noodzakelijk geworden als gevolg van een aan de Opdrachtgever krachtens de wet, de Overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen toe te rekenen omstandigheid, wordt geacht een door de Opdrachtgever opgedragen Wijziging in de zin van lid 1 te zijn.
4 De Opdrachtnemer is verplicht een onderzoek in te stellen naar en de Opdrachtgever te informeren over de mate waarin een door de Opdrachtgever krachtens lid 1 opgedragen Wijziging een afwijking inhoudt van de in dat lid bedoelde eisen, keuzen, Documenten, gemachtigden, zelfstandige hulppersonen, Werkzaamheden en resultaten van Werkzaamheden. Deze verplichting laat de waarschuwingsplicht van de Opdrachtnemer uit hoofde van § 4 lid 7 sub h onverlet.
5 De Opdrachtnemer is verplicht, met inachtneming van het bepaalde in § 45, de opgedragen Wijziging uit te voeren, tenzij hetgeen overigens in deze paragraaf en in § 45 is bepaald, zich daartegen verzet.
6 De Opdrachtnemer is niet verplicht een door de Opdrachtgever opgedragen Wijziging uit te voeren indien:
(a) de Wijziging niet schriftelijk is opgedragen, of
(b) de uitvoering van de Wijziging een naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare verstoring van de Werkzaamheden tot gevolg zou hebben, of
(c) de uitvoering van de Wijziging tot gevolg zou hebben dat de Opdrachtnemer zou worden verplicht tot Werkzaamheden die zijn technische kennis en/of capaciteit te boven gaan, of
(d) de uitvoering van de Wijziging voor de Opdrachtnemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, onaanvaardbaar zou zijn.
(…)
§ 15 Wijzigingen op initiatief van de Opdrachtnemer
1 Vooropgesteld dat de Werkzaamheden, het Werk (…) zullen beantwoorden aan de bepalingen van de Overeenkomst, is de Opdrachtnemer gerechtigd tot het uitvoeren van:
(a) wijzigingen van keuzen die de Opdrachtnemer heeft gemaakt tijdens het verrichten van de Werkzaamheden, voorzover hij daarbij de vrijheid had om concrete invulling te geven aan de eisen opgenomen in de Vraagspecificatie,
(b) wijzigingen van Documenten,
(c) wijzigingen van gemachtigden of zelfstandige hulppersonen,
(d) wijzigingen van Werkzaamheden, en
(e) wijzigingen van resultaten van Werkzaamheden.
Deze Wijzigingen zijn alleen toegestaan, indien deze keuzen, Documenten, gemachtigden, zelfstandige hulppersonen, Werkzaamheden en resultaten van Werkzaamheden nog niet door de Opdrachtgever zijn getoetst of geaccepteerd in het voorkomende geval dat die toetsing of Acceptatie in het toetsingsplan Ontwerpwerkzaamheden, het keuringsplan Uitvoeringswerkzaamheden, het keuringsplan Onderhoudswerkzaamheden of het acceptatieplan zijn vastgelegd, of voorzover de Opdrachtgever daarover anderszins nog niet is geïnformeerd.
2 Indien de Opdrachtgever de in lid 1 genoemde keuzen, Documenten, gemachtigden, zelfstandige hulppersonen, Werkzaamheden en resultaten van Werkzaamheden reeds heeft getoetst op basis van het toetsingsplan Ontwerpwerkzaamheden, het keuringsplan Uitvoeringswerkzaamheden of het keuringsplan Onderhoudswerkzaamheden, of indien hij daarover anderszins is geïnformeerd, is de Opdrachtnemer slechts gerechtigd de desbetreffende Wijzigingen uit te voeren, onder de voorwaarde dat hij die Wijzigingen ter toetsing aan de Opdrachtgever heeft voorgelegd met inachtneming van het bepaalde in § 20, § 21 en dat de Werkzaamheden, het Werk en het Meerjarig Onderhoud zullen beantwoorden aan de bepalingen van de Overeenkomst.
(…)
4.12
In de Vraagspecificatie Product is onder 4.1.2 (VE-0030) het volgende vermeld:
Resultaatsverplichting
De Opdrachtnemer heeft - in afwijking van § 10 lid 1 UAV-GC 2005 – voor vergunningen, etc. die nodig zijn voor de realisatie of het gebruik van het Werk een resultaatverplichting. Indien een in de Basisovereenkomst genoemde termijn niet wordt gehaald doordat hiervoor bedoelde vergunning(en), etc. niet tijdig zijn verkregen, komen de schadelijke gevolgen van deze vertraging volledig voor rekening van de Opdrachtnemer, tenzij de Opdrachtnemer aantoont dat het niet tijdig beschikbaar zijn van de vergunning(en) etc. niet aan hem te wijten is, omdat geen van de navolgende omstandigheden aan de orde is:
1. onvolledigheden of onjuistheden in de vergunningsaanvraag;
2. onvolkomenheden in het aan de vergunningaanvraag ten grondslag liggende ontwerp;
3. de Opdrachtnemer heeft niet al het mogelijke gedaan om de vergunning(en) etc. tijdig te verkrijgen;
4. de Opdrachtnemer heeft in de planning onvoldoende rekening gehouden met mogelijke vertraging in het vergunningenproces en onvoldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat de vergunning(en) etc. op het kritieke pad komen te liggen.
Slaagt de Opdrachtnemer erin conform het gestelde in de voorgaande zin aan te tonen dat hem geen verwijt treft, dan komen alleen de schadelijke gevolgen van de eerste vier weken van deze vertraging voor rekening van de Opdrachtnemer.
4.13
In haar brief van 10 september 2021 aan de Provincie schrijft Reimert onder meer:
“Conform de laatst toegestuurde planning v19.1 is de datum van Aanvaarding verplaatst van 6 mei 2021 naar 5 november 2021. Voor een verdere verklaring verwijzen wij naar de planning die op 7 september jl. is toegezonden. Wij verzoeken u hierbij dan ook om ons termijnverlenging toe te kennen tot en met 5 november 2021.”
4.14
In reactie daarop schrijft de Provincie in haar brief van 8 oktober 2021 aan Reimert onder meer:
Verzoek om termijnsverlengingU vraagt ons om formeel te reageren op uw verzoek om termijnsverlenging op grond van § 44 lid 1 a of b UAV-GC 2005.(…) elke overgelegde planning waarin een opleverdatum afwijkend van de in de Basisovereenkomst vastgelegde datum was opgenomen, heeft opdrachtgever aangegeven dat acceptatie van een planning niet betekent dat de formele opleverdatum verschuift De formele opleverdatum is thans nog steeds de in (artikel 2 lid 5 van) de Basisovereenkomst vastgelegde datum 18 december 2019. Mede op grond van hetgeen wij reeds gesteld hebben in de door ons op 24 februari 2021 ingediende Conclusie van Antwoord, zien wij geen grond of aanleiding om uw verzoek om termijnsverlenging te honoreren.”
4.15
De brug is op 18 maart 2022 in gebruik genomen en op 12 oktober 2022 officieel geopend.

5.Vordering bij en beslissing door de rechtbank

5.1
In eerste aanleg heeft Reimert in conventie (hier sterk verkort weergegeven) gevorderd, de Provincie te veroordelen tot:
1. betaling voor VTW-006 € 232.646,60, te vermeerderen met btw en wettelijke (handels)rente en vermeerderd met 2% ex § 42-2 UAV;
2. betaling voor VTW-007 € 64.480, -, te vermeerderen btw en wettelijke (handels)rente en vermeerderd met 2% ex § 42-2 UAV;
3. betaling voor VTW-008 € 219.801.60, te vermeerderen met btw en met wettelijke (handels)rente, verhoogd met 2% ex § 42-2 UAV;
4. betaling aan Reimert voor VTW-009 € 31.426,56 te vermeerderen met btw en wettelijke (handels)rente en vermeerderd met 2% ex § 42-2 UAV;
5. betaling voor VTW-013 € 146.348.80, te vermeerderen met btw en vermeerderd met wettelijke (handels)rente en vermeerderd met 2% ex § 42-2 UAV;
6. betaling aan Reimert van de met extra ondersteuning voor en gewijzigde verbinding van de fietsbrug gemoeide kosten groot € 491.860.-, te vermeerderen met btw en verschenen wettelijke (handels)rente en te vermeerderen met 2% ex § 42-2 UAV;
7. Een verklaring voor recht dat Reimert recht heeft op termijnverlenging tot en met
5 november 2021;
8. betaling aan Reimert voor kosten € 870.741,95, vermeerderd met btw en verschenen wettelijke (handels)rente en te vermeerderen met 2% ex § 42-2 UAV;
9. De Provincie te veroordelen in de proceskosten met kosten van rechtsbijstand van Reimert te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
5.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Reimert afgewezen en Reimert veroordeeld in de proceskosten.

6.Beslissingen van processuele aard door het hof

6.1
Alvorens in te gaan op de door Reimert aan de orde gestelde grieven eerst enkele overwegingen van procesrechtelijke aard.
6.2
In haar memorie van grieven heeft Reimert haar eis gewijzigd door nu ook een verklaring voor recht te vorderen dat door haar geen contractuele boete is verschuldigd. De Provincie heeft zich niet op procesrechtelijke gronden tegen deze vermeerdering van eis verzet. Het hof ziet evenmin aanleiding de wijziging van eis te weigeren wegens strijd met een goede procesorde en zal om die reden recht doen op de gewijzigde (vermeerderde) eis.
6.3
Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling is door Reimert een akte genomen waarmee als productie een door [naam1] geschreven notitie wordt overgelegd. Deze akte en de daaraan gehechte productie zijn kort voor de mondelinge behandeling overgelegd en bevatten een zeer uitgebreid betoog door [naam1] dat in wezen een reactie is op de memorie van antwoord van de Provincie. De Provincie heeft bezwaar gemaakt tegen deze akte met productie. Het hof oordeelt daarover als volgt.
6.4
Vanwege de omvang van de akte en met name de omvang van de productie maar ook vanwege de aard en inhoud van die productie is in wezen sprake van een uitgebreide nadere conclusie. Het overleggen van een zo uitgebreid stuk kort voor de mondelinge behandeling, terwijl het daarbij in wezen gaat om een nadere conclusie met in feite een schriftelijke repliek, is naar het oordeel van het hof in strijd met een goede procesorde Het hof zal de hier bedoelde akte met productie om die reden weigeren, zodat de akte en de productie geen deel van het procesdossier gaan uitmaken.
6.5
In aanvulling daarop en mede ter lering van partijen, overweegt het hof in meer algemene zin het volgende. In het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (onder 4.5) en in de wet (artikel 87 en 88 Rv) is een duidelijke regeling gegeven voor het overleggen van processtukken ter voorbereiding op een mondelinge behandeling. Niet alleen de termijn voor het overleggen van die stukken maar ook de omvang en complexiteit daarvan spelen daarbij een rol, terwijl ook (zoals hier wel het geval is) van belang is of de wederpartij bezwaar heeft gemaakt tegen de overgelegde stukken.
6.6
De Hoge Raad heeft met betrekking tot dit onderwerp overwogen dat de rechter slechts mag beslissen aan de hand van stukken tot kennisneming waarvan en uitlating waarover aan partijen voldoende gelegenheid is gegeven. Deze fundamentele regel van hoor en wederhoor heeft uiteraard ook betrekking op het kennis kunnen nemen van en adequaat kunnen reageren op bescheiden die (kort) vóór of bij gelegenheid van een terechtzitting waarop zij aan de orde komen, worden overgelegd. [1] De rechter moet deze uitgangspunten ambtshalve bewaken.
6.7
Daarnaast heeft de Hoge Raad overwogen dat met het volgen van de aanwijzingen die procesreglementen geven voor het tijdig indienen van stukken niet per definitie is voldaan aan de beginselen van hoor en wederhoor waarop de in acht te nemen regels zijn gebaseerd. De rechter moet weliswaar binnen de gestelde termijn op overgelegde stukken acht slaan maar kan daarvan afwijken op grond van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor genoemd. Hij moet een dergelijke afwijking motiveren in zijn uitspraak of in het proces-verbaal van de zitting. [2] Daar komt in dit geval bij dat door Reimert geen stukken kunnen worden overgelegd waarop door haar geen gespecificeerd beroep zijn gedaan dat dient ter ondersteuning van door haar in haar conclusies of toegestane akten ingenomen standpunten.
6.8
Verder werd door Reimert de heer [naam1] ter zitting zonder vooraankondiging gepresenteerd als informant en in de zittingzaal gepositioneerd naast de bestuurder van Reimert en diens advocaat. Het hof heeft daarop [naam1] als informant ter zitting geweigerd. [naam1] komt in het dossier meermaals als partijdeskundige naar voren en heeft in schriftelijke stukken van zijn hand de door Reimerts in de procedure ingenomen standpunten verdedigd. Daarom is in deze zaak de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [naam1] onvoldoende buiten twijfel te stellen. Doordat de aanwezigheid van [naam1] als deskundige en/of informant niet van tevoren aan het hof en/of de Provincie was aangekondigd, had de Provincie niet de mogelijkheid zich ter zitting ook te doen vergezellen door een deskundige. Deze gang van zaken verdraagt zich niet met een eerlijke en gebalanceerde procesgang in het bijzonder niet met het beginsel van equality of arms.
6.9
Ten slotte heeft het hof ter zitting geconstateerd dat het procesdossier van de procedure bij de rechtbank niet compleet is overgelegd omdat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg daarin ontbreekt. Het hof heeft daarom van dat proces-verbaal geen kennis kunnen nemen. Beide partijen hebben meegedeeld dat zij dit geen bezwaar vinden en hebben het hof verzocht zonder kennisneming van dit proces-verbaal de zaak in hoger beroep te beoordelen, aan welk verzoek het hof gehoor zal geven.

7.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

7.1
Tegen het vonnis van 15 december 2021 zijn door Reimert tien grieven naar voren gebracht. Twee hoofdthema’s daarbij zijn de vraag voor wiens rekening de vertraagde oplevering komt (grief I en VII) en de vraag voor wiens rekening de gemaakte meerkosten komen (de grieven II tot en met VI). Grief VIII heeft een meer algemeen karakter doordat daarin bezwaar wordt gemaakt tegen de procesgang in eerste aanleg. De grieven IX en X hebben naast de hiervoor genoemde grieven geen zelfstandige betekenis en zijn daarmee zogenoemde sleepgrieven.
Vertraagde oplevering (de grieven I en VII)
7.2
Grief Istrekt ertoe dat de Provincie zich in strijd met de contractuele verhoudingen te veel met het ontwerpproces heeft bemoeid en dat daardoor vertraging in de ontwerpfase is veroorzaakt, in het bijzonder bij het aanvragen en verkrijgen van vergunningen op welk onderwerp
grief VIIis toegesneden.
7.3
Het te vergaande of te intensief bemoeien door de Provincie met het ontwerp door Reimert wordt in grief I geconcretiseerd door erop te wijzen dat de Provincie de “Uitgangspuntennota’s” beschouwde als ‘Acceptatiedocumenten’. Met dat laatste bedoelt Reimert kennelijk documenten die door De Provincie moesten worden geaccepteerd alvorens Reimert op basis van de daarin genoemde uitgangspunten verder kon met het ontwerp. Volgens Reimert was de Uitgangspuntennota een beheersmaatregel en geen acceptatiedocument. Dat en waarom de Uitganspuntennota een beheersmaatregel zou zijn en op het beheer waarvan Reimert daarbij het oog heeft, wordt door haar niet uitgewerkt. In de processtukken komen de begrippen beheer en beheersmaatregel in wisselende context voor en meestal gaat het dan om het beheer van risico’s en/of kwaliteit.
7.4
Wat overblijft is dat Reimert zonder daartoe contractueel gehouden te zijn en op eigen initiatief ervoor heeft gekozen om in de ontwerpfase zogenoemde Uitgangspuntennota’s aan de Provincie voor te leggen. Dat de Provincie op die nota’s inhoudelijk heeft gereageerd kan Reimert de Provincie niet verwijten. Ook niet als de Provincie er daarbij (al dan niet terecht) op heeft gewezen dat de in de nota’s genoemde uitgangspunten niet in overeenstemming waren met de contractueel in acht te nemen grenzen. Daarmee zou kunnen worden voorkomen dat Reimert haar werkzaamheden baseerde of voortzette op uitgangspunten die achteraf niet in lijn zouden zijn met het contract.
7.5
Reimert kan ook niet staande houden dat de ontwerpfase daardoor is vertraagd. Immers, als de Provincie de plank heeft misgeslagen met haar kritiek op de door Reimert geformuleerde uitgangspunten, had Reimert die kritiek naast zich neer kunnen leggen en zonder vertraging kunnen doorwerken. Reimert stelt immers dat er geen sprake was van een acceptatiedocument. Als de Provincie terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de door Reimert geformuleerde uitgangspunten omdat die in strijd waren met de contractuele grenzen heeft zij op die manier vertraging in een latere fase van de uitvoering te voorkomen.
7.6
Dat de hiervoor genoemde situatie zich ten aanzien van vijf opeenvolgende Uitgangspuntennota’s heeft voorgedaan, is veel zeggend. Als er al vertraging in de ontwerpfase is veroorzaakt door deze gang van zaken lijkt dat vooral toe te rekenen aan Reimert zelf. Haar eigen betoog volgend heeft zij immers geheel onverplicht zich telkens opnieuw gezet aan herziening van de Uitgangspuntennota terwijl de kritiek daarop (opnieuw het betoog van Reimert volgend) onterecht was. Dit maakt onbegrijpelijk dat Reimert thans voor deze gang de Provincie aanwijst als reden voor de vertraging.
7.7
Het vorenstaande geldt ook voor de meerdere DO’s (drie in het totaal).
7.8
Op grond van het eigen betoog van Reimert kan vertraging die is toe te schrijven aan de manier waarop de Provincie heeft gereageerd op de Uitgangspuntennota’s niet worden toegeschreven aan de Provincie. Grief I faalt.
7.9
Grief VIIheeft ook betrekking op de vertraagde oplevering van de brug door Reimert maar daarin gaat het vooral om de vraag of op grond van de regeling gegeven in artikel 4.1.2 (VE-0030) van de Vraagspecificatie Product (zie hiervoor onder 4.11) sprake is van een aan Reimert verwijtbare vertraging van de oplevering. Het hof zal eerst ingaan op de contractuele regeling van oplevering en vertraging daarvan om vervolgens in te gaan op de omstandigheden waarop Reimert zich beroept.
7.1
Voorop staat dat in artikel 2 lid 4 van de Basisovereenkomst (zie onder 4.5) is bepaald dat de brug gereed moest zijn voor aanvaarding door de Provincie op uiterlijk
18 december 2019 en dat deze datum door partijen wordt aangemerkt als de in de Basisovereenkomst vastgelegde uiterste datum van oplevering.
7.11
Vast staat dat de brug pas op 18 maart 2022 in gebruik is genomen, waaruit het hof concludeert dat deze op dat moment gereed was voor aanvaarding, althans is opgeleverd. Daarmee staat buiten discussie dat sprake was van een forse overschrijding van de overeengekomen uiterste termijn voor oplevering. Dat deze vertraging het gevolg is van aan de Provincie te verwijten bemoeienissen in de ontwerpfase heeft het hof verworpen bij de behandeling van grief I.
7.12
Wat overblijft is de vraag voor wiens rekening de hier genoemde vertraging komt. Uit de door partijen overgelegde UAV onder § 4 lid 1 en 9 (zie hiervoor onder 4.11) volgt dat Reimert als opdrachtnemer
“verantwoordelijk”is
“voor elk gebrek in het Werk dat niet krachtens de wet, de Overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen aan de Opdrachtgever kan worden toegerekend”.Uitgangspunt is daarmee dat de vaststaande vertraging in de oplevering voor rekening van Reimert komt.
7.13
Op deze contractuele hoofdregel is in het hiervoor onder 7.8 genoemde artikel 4.1.2 (VE-0030) Vraagspecificatie Product (geciteerd onder 4.12) een uitzondering geformuleerd die (uitsluitend) geldt voor de vertraging door het niet tijdig zorgen voor vergunningen nodig voor de realisatie of het gebruik van het Werk. In genoemd artikel 4.1.2. wordt voorop gesteld dat het verkrijgen van de vereiste vergunningen voor Reimert een resultaatsverplichting is en dat bij het niet tijdig verkrijgen daarvan de schadelijke gevolgen volledig voor haar rekening komen. In die zin vormt deze regeling een aanscherping van de norm voor vertraging gegeven door de UAV (zie hiervoor onder 7.11). Op die aangescherpte norm is in artikel 4.1.2 vervolgens een uitzondering gegeven. Die uitzondering is als gevolg van dubbele ontkenningen moeizaam geredigeerd maar zij komt positief geherformuleerd neer op het volgende.
7.14
De Opdrachtnemer kan aantonen dat het niet tijdig beschikbaar zijn van de vergunning(en) etc. niet aan hem te wijten is, als is voldaan aan de volgende vier cumulatieve voorwaarden:
1. de vergunningsaanvraag bevat geen onvolledigheden of onjuistheden;
2. het aan de vergunningaanvraag ten grondslag liggende ontwerp bevat geen onvolkomenheden;
3. de Opdrachtnemer heeft al het mogelijke gedaan om de vergunning(en) etcetera tijdig te verkrijgen;
4. de Opdrachtnemer heeft in de planning voldoende rekening gehouden met mogelijke vertraging in het vergunningenproces en maatregelen genomen om te voorkomen dat de vergunning(en) etcetera op het kritieke pad komen te liggen.
7.15
Reimert stelt dat zij heeft voldaan aan alle hier bedoelde voorwaarden. Haar betoog komt erop neer dat haar planning realistisch en niet te ambitieus was maar dat deze door het feitelijk verloop is achterhaald. Reimert tracht in grief VII dat standpunt nader uit te werken. Na enige inleidende opmerkingen betoogt zij voor zowel de verlening van de door de gemeente Almere af te geven omgevingsvergunning als voor de verlening van een verklaring van geen bezwaar van TenneT dat zij aan de vier voorwaarden heeft voldaan zodat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat zij de voor het werk benodigde vergunningen niet tijdig beschikbaar had.
7.16
Ten eerste schrijft Reimert de vertraging bij de vergunningverlening en de verklaring van geen bezwaar toe aan de gang van zaken rond de VTW’s. Zoals uit de beoordeling van de grieven III tot en met VI zal blijken kan Reimert zich in dit verband niet met succes beroepen op de gang van zaken rond de VTW’s. Voor zover de grief is gericht tegen de motivering van de rechtbank mist zij eveneens doel, omdat het hof , na eigen onderzoek, van oordeel is dat Reimert niet heeft aangetoond dat hij aan de hiervoor onder 7.14 bedoelde voorwaarden heeft voldaan.
7.17
Reimert betoogt dat de aanvraag van de omgevingsvergunning en van de verklaring van geen bezwaar volledig en juist was. Voor het aan die aanvraag ten grondslag liggende ontwerp geldt, volgens Reimert, dat daarin geen onvolkomenheden stonden. Zij betoogt dat zij geen nader bewijs kan leveren van iets wat zij niet heeft gedaan. Reimert stelt dat zij alles heeft gedaan om de vergunning te krijgen wat zij onderbouwt door, zonder concretisering, te stellen dat zij heeft “gepraat als Brugman”. Ook hier wijst zij erop dat een belangrijke grond voor de vertraging is gelegen in de discussie tussen Reimert en de Provincie over het DO en het debat over de aanvaar- en aanrijbelasting dat het hof bij de VTW’s nader zal bespreken met als conclusie dat ook het debat daarover en de vertraging daardoor voor rekening van Reimert komen Zoals het hof ten aanzien van grief I heeft overwogen kan Reimert vertragingen als gevolg van die discussie niet aan de Provincie verwijten. . Wat Reimert verder bedoelt met “praten als Brugman” blijft zonder uitwerking.
7.18
Reimert stelt verder dat ook door de PAS-uitspraak van 29 mei 2019 door de Raad van State vertraging is ontstaan die niet aan haar kan worden verweten. Zij heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt dat die uitspraak het vergunningsproces als zodanig sterk heeft vertraagd. De omgevingsvergunning was gekoppeld aan de verklaring van geen bezwaar die uiteindelijk is ontvangen op 19 november 2019. Deze verklaring van geen bezwaar - die nodig was omdat de iets verlaagde brug mogelijk conflicteerde met de hoogspanningsmasten in het gebied - had zelf niets met de stikstofproblematiek van doen. Voor de verklaring van geen bezwaar was wel een goedgekeurd Definitief Ontwerp nodig. De omgevingsvergunning is ontvangen op 20 januari 2020. De ingevolge genoemde uitspraak benodigde extra stikstofberekeningen zijn vlot uitgevoerd. Dat Reimert zonder die stikstofberekeningen het werk tijdig, voor 18 december 2019 had kunnen voltooien, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De stelplicht en bewijslast daarvoor rust op Reimert. Anders dan zij betoogt, kan dat volgens de hoofdregel voor stellen en bewijzen wel degelijk van haar worden verlangd.
7.19
Waar het vorenstaande op neer komt is dat Reimert zonder een deugdelijke onderbouwing benadrukt dat zij niets heeft nagelaten en alles heeft gedaan om tijdig tot de verlening van de verklaring van geen bezwaar en de omgevingsvergunning en te komen. Haar bewijspositie is daarbij moeilijk aldus nog steeds Reimert. Voor het overige wijst zij een en andermaal op de tegenslag die de PAS-uitspraak en de COVID pandemie hebben veroorzaakt. Die laatste is voor de vergunningverlening echter niet relevant, omdat het vergunningstraject voordien al was afgerond. De onderbouwing die Reimert geeft voor het ontbreken van verwijtbaarheid is onvoldoende overtuigend en leunt meer op kwalificaties dan op feiten. Bovendien is die onderbouwing onvolledig. Reimert zelf merkt immers op dat zij nadere stukken en documenten over kan en wil leggen ter onderbouwing. Die gelegenheid zal het hof haar in de slotfase van dit hoger beroep echter niet meer geven. Reimert had er rekening mee moeten houden dat, gezien de afwijzing van haar vorderingen door de rechtbank, het hof de laatste rechter is die over de feiten oordeelt. In de argumentatie, zoals Reimert die in grief VII naar voren brengt, keert dat besef van urgentie niet terug. Ook haar bewijspositie levert geen argument in haar voordeel op. Reimert had ten minste aannemelijk moeten maken dat haar geen verwijt trof. Mede gezien de totale tijd waarmee de datum van oplevering 18 december 2019 is overschreden (bijna 2,5 jaar) is zij daarin niet geslaagd.
7.2
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat Reimert onvoldoende heeft onderbouwd dat zij een beroep kan doen op de uitzondering gegeven in artikel 4.1.2 (eis VE-0030). De consequentie is dat teruggevallen wordt op de hoofdregel zodat Reimert de consequenties van de vertraging van de oplevering voor haar rekening dient te nemen.
7.21
Ten slotte beklaagt Reimert zich er over dat zij niet is toegelaten tot het leveren van (nader) bewijs. Zij stelt (zie 165 MvG) dat haar bewijsaanbod ziet op alle stukken achter de documenten van [naam2] + [naam3] en chronologisch overzicht. Ook had Reimert alle met de Gemeente gewisselde ontwerpdocumenten, inclusief conceptversies, willen overleggen om aan te tonen dat daarin geen onvolkomenheden zitten, voor zover dat overigens niet het leveren van negatief bewijs is. Reimert doet dit bewijsaanbod gestand.
7.22
Aan dit bewijsaanbod gaat het hof voorbij. Indien Reimert meende dat het voor nadere onderbouwing van haar stellingen en standpunten zinvol was om nadere documenten en ander schriftelijk bewijs in de procedure te brengen stond haar dat vrij. Zij heeft dit echter nagelaten en het hof is naar vaste rechtspraak niet gehouden haar daartoe thans nog gelegenheid te bieden. Een specifiek aanbod tot bewijs door getuigen aangaande concrete feiten is door Reimert niet gedaan. Grief VII treft geen doel.
De meerkosten die volgens Reimert voor rekening van de Provincie moeten komen(de grieven II tot en met VI)
7.23
Grief IIis gericht tegen de overwegingen van de rechtbank onder 3.10 tot en met 3.12. Die overwegingen hebben een inleidend karakter. De rechtbank legt onder 3.10 en 3.11 het systeem opgenomen in de paragrafen 14, 15 en 45 lid 2 van de UAV uit. In rechtsoverweging 3.12 legt de rechtbank uit wat zij in het navolgende gaat behandelen.
7.24
Het hof stelt voorop dat tegen grief 3.12 terecht geen bezwaren zijn gemaakt. Een grief daartegen zou niet slagen omdat de rechtbank daarin geen inhoudelijke beoordeling geeft maar slechts haar overwegingen ordent. Daarnaast legt de rechtbank onder 3.10 en 3.11 niet alleen de systematiek van het UAV uit maar stelt zij ook de volgende feiten vast: Reimert heeft verschillende keren een Verzoek tot Wijziging (hierna VTW) ingediend (rechtsoverweging 3.10) en Reimert heeft niet gesteld dat de Provincie schriftelijk wijzigingen heeft opgedragen (rechtsoverweging 3.11). Reimert betoogt in grief II dat deze twee feitelijke vaststellingen onjuist zijn.
7.25
Of die weerspreking van de vaststelling van de feiten door de rechtbank onjuist is, vindt niet of nauwelijks onderbouwing in de grief. Voor zover daarvoor in de daaropvolgende grieven wel een onderbouwing is gegeven zal het hof er bij de behandeling van die grieven op ingaan.
7.26
Voor het overige wordt in grief II niet onderbouwd dat en op welk punt de rechtbank de artikelen 14, 15 en 45 UAV en de daarin besloten systematiek onjuist heeft begrepen. Algemene verwijzingen in grief II naar wat al is betoogd ten aanzien van “het traject voor en na gunning” en ten aanzien van “de uitleg van de contractuele systematiek op grond van de UAV GC – 2005” zijn daartoe onvoldoende. Dat neemt niet weg dat volgens Reimert de rechtbank dat systeem onjuist toepast in de onderhavige zaak. Dat laatste is echter iets anders dan dat de rechtbank de contractuele systematiek niet zou hebben begrepen. Of de rechtbank de overeenkomsten tussen partijen onjuist heeft toegepast komt in de navolgende grieven aan de orde. Grief II mist doel.
7.27
Grief IIIis gericht tegen rechtsoverweging 3.13 en 3.22 van het bestreden vonnis. Deze overwegingen hebben betrekking op een wijziging in het aanvankelijke ontwerp die er in bestond dat de hellingbaan van de brug wat “flauwer” zou verlopen. Dit met als doel het comfort voor fietsers bij gebruik van de brug te vergroten. De brug zou daardoor op het hoogste deel wat lager worden. Deze wijziging in het plan had tot gevolg dat de brug zich wat minder hoog boven het water en de weg zou bevinden. Om die reden kwam ook de aanrijd- en aanvaarbelasting van de brug aan de orde. Met die capaciteiten wordt bedoeld de kracht waartegen de brug bestand moet zijn als daartegen een vaartuig aanrijdt respectievelijk aanvaart. De wijziging van het hellingverloop (verlaging) van de brug wordt door partijen aangeduid met VTW-001, de wijziging van de aanvaarbelasting met VTW-006 en de wijziging van de aanrijbelasting met VTW-007. De verlaging van de brug heeft geleid tot een wijziging van de overeenkomst aangeduid als CW-001. De letters VTW staan hier voor “Verzoek tot wijziging” en de letters CW staan voor Contractswijziging.
7.28
Tussen partijen bestaat discussie over vier vragen. Ten eerste op wiens initiatief de contractwijziging (CW-001) tot stand is gekomen. Ten tweede de vraag of VTW-006 en VTW-007 zelfstandige wijzigingsverzoeken zijn of dat het daarbij gaat om de consequenties van VTW-001 zonder dat 006 en 007 op zichzelf staande contractwijzigingen zijn. Ten derde de vraag wat het gevolg is van de contractuele duiding die aan 006 en 007 wordt gegeven. Ten slotte bestaat discussie over de vraag van welke norm moet worden uitgegaan voor aanvaar- en aanrijbelasting van de brug.
7.29
Aangaande deze vier geschilpunten heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 3.18 tot en met 3.22, kort weergegeven, als volgt beslist. Niet in geschil is dat op basis van VTW-001 een contractswijziging (CW-001) is overeengekomen. De inhoud van VTW-001 is opgesteld door Reimert en in de door beide partijen ondertekende contractswijziging is schriftelijk vastgelegd dat deze is geïnitieerd door Reimert of op haar verzoek is uitgevoerd alsmede dat aan de wijziging geen financiële of tijdsconsequenties zijn verbonden. De rechtbank vervolgt dat Reimert haar stelling dat het de Provincie was die opdracht gaf tot de contractwijziging heeft onderbouwd door te wijzen op de door de Provincie aan Reimert geschreven -mail van 6 juli 2018 (voorafgaand aan de gunning), hiervoor onder 4.1 weergegeven, waar de Provincie erop wijs dat de brug hoger is dan noodzakelijk om de Waterlandse weg te overbruggen en dat zij ervan uitgaat dat het definitief ontwerp wel moet voldoen aan de contractuele bepalingen. De e-mail vervolgt dan met de zin:
Wij wijzen u volledigheidshalve op het feit dat een hogere kruising van het fietspad met de Waterlandseweg ervoor zorgt dat er een aanzienlijke extra helling ontstaat voor gebruikers van de brug maar het gebruikscomfort niet ten goede komt.Reimert heeft daarop kort als volgt geantwoord in een e-mail van 9 juli 2018:
Hier is wat ons betreft nog ruimte voor aanvullende optimalisaties binnen de contractuele bepalingen.
7.3
Uit deze e-mails in samenhang gelezen trekt de rechtbank de conclusie dat daaruit niet kan worden opgemaakt dat de Provincie opdracht heeft gegeven tot wijziging. Aan de stelling van Reimert dat de Provincie daarna tijdens bijeenkomsten heeft aangedrongen op wijziging gaat de rechtbank voorbij vanwege onvoldoende onderbouwing en/of documentatie. Tot bewijslevering wordt Reimert niet toegelaten omdat zelfs als de Provincie om wijziging heeft verzocht daaruit niet volgt dat zij daarmee heeft ingestemd omdat op dat moment de consequenties voor kosten planning nog onbekend waren. De rechtbank vervolgt dat Reimert en de Provincie professionele partijen zijn die na een aanbestedingsprocedure de contractuele systematiek moeten volgen en dat ook hebben gedaan. Het is dan Reimert die het voorstel tot wijziging heeft vastgelegd in een VTW en daarmee het initiatief daartoe heeft genomen. Op grond daarvan is sprake van een wijziging in de zin van paragraaf 15 van de UAV. Dat betekent, aldus nog steeds de rechtbank, dat Reimert geen aanspraak kan maken op vergoeding van kosten of termijnverlenging.
7.31
Het beroep door Reimert op paragraaf 11 lid 3 UAV wordt door de rechtbank verworpen. Daarin is bepaald dat gevolgen van de naleving van wettelijke voorschriften die na gunning in werking treden in beginsel voor rekening van de opdrachtgever komen. De rechtbank is van oordeel dat van nieuwe wet- en regelgeving na gunning geen sprake is. In de contractuele bepalingen is vermeld dat de brug bestand moest zijn tegen belastingen conform Eurocodes. Dit zijn Europese normen voor het toetsen van de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Reimert was daarmee, op grond van de UAV, al bij de aanbieding bekend. De concrete invulling voor deze brug moest nog plaatsvinden aan de hand van de constructie van de brug volgens het ontwerp van Reimerts. De Gemeente heeft uitgaande van het normenkader gegeven door de Eurocodes de aanrijd- en aanvaarbelasting vastgesteld. Dat de gemeente en in navolging daarvan de Provincie daarbij uitkwamen op 250 kN en niet op uit de Eurocodes rekenkundig af te leiden hogere waarde, levert voor Reimert slechts een voordeel op, aldus de rechtbank.
7.32
De rechtbank concludeert dat Reimert geen aanspraak heeft op betaling van vorderingen die zijn gebaseerd op wijzigingen van de helling van de brug. Omdat VTW-001 op initiatief van Reimert plaatsvond, blijven de daaruit voortvloeiende kosten genoemd in VTW-006 en VTW-007 ook voor rekening van Reimert.
Tegen die overwegingen is grief III gericht.
7.33
In grief III komen ruwweg drie thema’s aan de orde. In de eerste plaats dat het initiatief tot de verlaging van de brug niet door Reimert maar door de Provincie is genomen en dat daarmee de wijziging valt onder de werking van paragraaf 15 UAV zodat de meerkosten voor rekening van de Provincie komen en Reimert aanspraak kan maken op een termijnverlenging vanwege de door deze wijziging veroorzaakte vertraging in de uitvoering van het werk. In de tweede plaats de vraag hoe naast de VTW-001 de VTW’s 006 en 007 moeten worden gekwalificeerd. In de derde plaats aan de hand van welke normen moet worden beoordeeld wat de aanrij- en aanvaringsbelasting moet zijn, rekening houdend met de verlaging van de brug.
7.34
Dat de hoogte van de brug is verlaagd en dat daarmee de helling van de brug een flauwer verloop kreeg staat buiten discussie. Buiten discussie staat ook dat de VTW-001 heeft geleid tot een contractwijziging (CW-001). Buiten discussie staat verder dat die VTW is ingevuld door Reimert en dat de contractwijziging door beide partijen is ondertekend en dat deze is geïnitieerd door Reimert of op haar verzoek is uitgevoerd alsmede dat aan de wijziging geen financiële of tijdsconsequenties zijn verbonden. Partijen geven daaraan echter een verschillende duiding. Volgens Reimert formaliseerde hij slechts de wijziging die door de Provincie werd gewenst en waartoe deze het initiatief heeft genomen. Volgens de Provincie heeft zij het initiatief tot die wijziging niet genomen maar is dat Reimert geweest zoals ook blijkt uit de inhoud van de VTW-001 en de daaruit voortvloeiende contractwijziging.
7.35
Het hof overweegt het volgende. Reimert onderbouwt haar standpunt dat de wijziging tot verlaging van de brug en daarmee de verminderde helling daarvan door de Provincie is geïnitieerd en verwijst daartoe naar de e-mails van 4 en 9 juli 2018. Weliswaar betoogt zij in haar grief dat zij in eerste aanleg maar in ieder geval in hoger beroep naast onderbouwing door deze e-mails haar standpunt ook op andere manieren heeft onderbouwd. Zij wijst op haar standpunten in eerdere processtukken en de Nota van Inlichtingen. Ook betoogt Reimert dat haar gelijk voortvloeit uit de contractuele systematiek.
7.36
Het hof is echter van oordeel dat een inhoudelijk nadere onderbouwing daarmee niet of nauwelijks is gegeven. In de eerdere processtukken en de documenten waarnaar Reimert verwijst, is niet veel meer gedaan dan het beklemtonen dat het de Provincie was die het initiatief tot de wijziging nam. Hoe Reimert voor zijn standpunt onderbouwing zoekt in de contractuele systematiek wordt voor het hof niet duidelijk. Telkens weer in zowel eerste aanleg als in hoger beroep wordt verwezen naar de twee genoemde e-mails. Ook het argument dat de contractuele systematiek steun geeft aan het gelijk van Reimert is herleidbaar tot deze e-mails en dan met name het tijdstip waarop deze zijn verzonden. Dat de rechtbank haar oordeel vergaand op deze e-mails heeft gebaseerd is daarom begrijpelijk en juist. Het hof zal om die reden deze e-mails beoordelen.
7.37
De e-mail van 6 juli 2018 is door de Provincie verzonden met als onderwerp
“Verduidelijking gevraagd mbt aanbieding Fiets- voetgangersbrug Waterlandseweg”.Deze e-mail bevat in wezen niet veel meer dan een waarschuwing aan Reimert dat de hoogte van de brug meebrengt dat het fietsverkeer over de brug dichter dan strikt nodig onder de hoogspanningskabels moet rijden en of Reimert in de gaten wil houden daarbij wel binnen de contractuele grenzen te blijven. De e-mail sluit af met de bijna terloopse opmerking in één enkele zin: “
Wij wijzen u volledigheidshalve op het feit dat een hogere kruising van het fietspad met de Waterlandseweg ervoor zorgt dat er een aanzienlijke extra helling ontstaat voor gebruikers van de brug wat het gebruikscomfort niet ten goede komt.”
7.38
Uit die e-mail kan niet, zelfs niet bij zeer welwillende lezing, worden afgeleid dat de Provincie verzoekt om de contractuele voorwaarden te wijzigen. In wezen geldt hetzelfde voor de reactie die Reimert daarop geeft in haar e-mail van 9 juli 2018:
“Hier is wat ons betreft nog ruimte voor aanvullende optimalisatiesbinnen de contractuele bepalingen.”(onderstreping door het hof).
7.39
Bij dat alles komt dat deze wisseling van e-mails plaats vond voorafgaand aan de gunning. Voor latere verzoeken of initiatieven door de Provincie ontbreekt iedere onderbouwing. In het licht van dat feitelijk verloop is het Reimert geweest die een VTW heeft geschreven dat heeft geleid tot een contractwijziging. Ook de tekst van die VTW en de CW is klip en klaar inzake de vraag bij wie het initiatief lag. Dat dat Reimert was volgt daarmee zowel uit de e-mails, het ontbreken van latere initiatieven door de Provincie en uit de contractuele systematiek voor wijziging.
7.4
Nu vaststaat dat VTW-001 op het initiatief van Reimert plaatsvond volgt daaruit dat dit ook geldt voor VTW-006 en VTW-007. Deze VTW’s zijn immers geen afzonderlijke wijzigingen maar vloeien noodzakelijk voort uit VTW-001. De brug werd lager en moest daarmee voldoen aan een hogere aanrij- en aanvaarbelasting. In die zin is het systematisch verwarrend dat ook de meerkosten voor aanrij- een aanvaarschades worden aangeduid als VTW’s. Daaraan ligt immers geen van VTW-001 te verzelfstandigen verzoek ten grondslag.
7.41
Het betoog van Reimert dat in de VTW’s 006 en 007 stilzwijgende verzoeken gelezen dienen te worden, strandt ook daarop. Er is geen sprake van verzoeken maar van de kostenconsequenties van VTW-001.
7.42
Daarmee staat ook vast dat zowel VTW-001 als het daaraan gekoppelde VTW-006 en VTW 007 niet onder het regime van paragraaf 15 maar onder dat van paragraaf 14 van de UAV vallen. Daaruit volgt dat voor de vordering van Reimert een deugdelijke grondslag ontbreekt. In wezen verliest daarmee het vervolgens door Reimert aangekaarte betoog over welk normenkader moet worden gehanteerd bij de vaststelling van de aanrij- en aanvaarbelasting haar belang.
7.43
Voor zover Reimert daarmee bedoelt dat de aanpassing van aanrij- en aanvaarbelasting niet voortvloeien uit de verlaging van de brug, miskent hij dat het de gemeentelijke en provinciale overheid waren die voor de verlening van de vereiste vergunning en de verklaring van geen bezwaar deze vereisten hebben verbonden aan de verlaging van de brug. Ook als Reimert meent dat die bestuursrechtelijke bevoegdheid ten onrechte of misplaatst is gebruikt, neemt dat niet weg dat de gemeente en de provincie deze vereisten wel hebben verbonden aan de vergunningverlening en dat het stellen van deze vereisten voortvloeide uit een wijziging die in de contractuele verhouding tussen Reimert en de Provincie voor wat betreft de kostenconsequentie voor rekening van Reimert kwam. Dat de Provincie daarbij enerzijds handelde als onderdeel van de overheid en anderzijds als private opdrachtgever maakt dat niet anders.
7.44
Het betoog van Reimert op dit punt, zonder een goede scheiding van de vraag welk normenkader moet worden gehanteerd en de vraag hoe dit normenkader hier moet worden geconcretiseerd, kan daarom niet wegnemen dat Reimert die het initiatief tot de wijziging heeft genomen de daaruit voortvloeiende kosten voor haar rekening moest nemen en dat de aanpassing van de aanrij- en aanvaarbelasting mede oorzaak waren voor die kosten. Het is in die zin terecht dat de rechtbank erop wijst dat als Reimert het niet eens is met de voorwaarden die werden verbonden aan de verlening van de vergunning en verklaring zij de bestuursrechtelijke weg had moeten volgen. Dat heeft zij niet gedaan.
7.45
Ook de overige betogen van Reimert kunnen niet tot de conclusie leiden dat zij niet als initiatiefnemer voor de wijziging moet worden beschouwd met de daaraan te verbinden consequenties. Voor zover hier relevant zijn die consequenties dat Reimert de meerkosten niet kan verhalen op de Provincie en dat zij geen recht heeft op verlenging van de termijn van oplevering vanwege aan de Provincie te verwijten vertraging. Grief III treft geen doel.
Aanvullende sondering en verticale drainage (grief IV)
7.46
In grief IV verzet Reimert zich tegen twee oordelen van de rechtbank (rechtsoverweging 3.23 tot en met 3.29) betreffende de als VTW-008 aangeduide meerkosten wegens aanvullende sondering van de bodem en de als VTW-009 aangeduide verticale drainage.
7.47
Bij de aanvullende sondering gaat het om het volgende. Bij de informatie die door Provincie is verstrekt voor het doen van de aanbieding bevond zich onderzoek door sonderingen op een aantal plaatsen van de bodem waarin de brug zou worden gefundeerd. Toen Reimert de fundering wilde aanbrengen bleek dat aanvullende sonderingen noodzakelijk waren. De reden daarvoor was dat op de plaatsen waar de funderingspalen zouden worden aangebracht de bodem niet dezelfde eigenschapen vertoonde als de bodem waar de Provincie had gesondeerd. Dit hoewel de plaatsen waar door de Provincie was gesondeerd soms dicht bij de plaatsen lagen waar Reimert funderingspalen wilde aanbrengen. De kosten die met de extra sonderingen gemoeid waren wil Reimert verhalen op de Provincie. Zij heeft deze daartoe gelabeld als VTW-008 hoewel van een wijziging in de eigenlijke zin van het woord geen sprake is. Ook onderbouwd Reimert haar vordering met de stelling dat de door de Provincie uitgevoerde sonderingen onjuiste informatie bevatten.
7.48
De vraag die ter beoordeling van dit deel van de vordering van Reimert moet worden beantwoord is of Reimert er rekening mee had moeten houden dat aanvullende sonderingen noodzakelijk waren. Als dit het geval was had zij dit immers in haar ontwerp en prijsstelling moeten verwerken. Als dat niet het geval was, is zij ten onrechte afgegaan op aan haar door de Provincie verstrekte onjuiste informatie met welke onjuistheid zij geen rekening kon en hoefde te houden. Voor dat geval maakt Reimert op grond van paragraaf 44 lid 1 sub b UAV aanspraak op kostenvergoeding en termijnverlenging.
7.49
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet vaststaat dat de door de Provincie verstrekte sonderingen onjuist waren en dat Reimert al bij het doen van haar aanbieding wist dat de bodemopbouw in Almere sterk varieerde en dat zij daarom rekening had moeten houden met extra sonderingen en de daarmee gepaard gaande kosten en tijd.
7.5
Het hof komt tot hetzelfde oordeel. Vast staat dat uit de stukken waarop de aanbieding werd gebaseerd (zie de Aanbestedingsstukken Annex II) kon worden herleid dat sprake was van sterke wisselingen in de bodemdichtheid, vaststaat ook dat Reimert wist dat de plaatsen waar zij funderingspalen voor de brug zou aanbrengen niet althans niet geheel gelijk waren aan de plaatsen waar de Provincie had gesondeerd. Het argument dat die plaatsen soms dicht bij elkaar lagen maakt dat niet anders. Als professionele partij had Reimert gezien de sterke variaties van de bodemdichtheid voorzichtigheid moeten inbouwen. Te meer daar een goede fundering van de brug een zeer belangrijk onderdeel was voor de stabiliteit daarvan.
7.51
Dat Reimert vervolgens om verdere vertraging in de tijd te voorkomen gekozen heeft voor verticale drainage kan om die reden niet worden toegerekend aan de Provincie. Van een fout van de Provincie bij de sonderingen is immers niet gebleken, zodat causaal verband ontbreekt. Dat dit evenmin kon worden toegeschreven aan VTW-006 en VTW-007 heeft het hof in het voorgaande bij grief III al overwogen. Ook grief IV faalt.
De eisen te stellen aan de stalen spiltrap (grief V)
7.52
Grief Vziet op de vordering van Reimert met betrekking tot de functionele eisen die gesteld mogen worden aan de zogenoemde spiltrap. Dit is een stalen trap die voor het gebruik door voetgangers aan/in de brug was bevestigd met in de kern een lift.
7.53
Reimert spreekt over aanvullende eisen die de Provincie stelt aan de spiltrap. Het hof begrijpt het soms moeilijk te volgen betoog in grief Vals volgt. Volgens de Provincie zijn op de spiltrap dezelfde functionele en comfortvereisten van toepassing als op brug omdat beide één constructief geheel vormen: de langzaamverkeerverbinding. Reimert daarentegen bepleit dat de trap los van de brug moet worden gezien en dat daarvoor lagere (comfort)vereisten gelden.
7.54
De rechtbank heeft geoordeeld aan de hand van de rangorde van de contractsdocumenten en de objectenboom dat voor de spiltrap dezelfde vereisten gelden als voor “de Langzaamverkeersverbinding” en “het systeem Fietsbrug Waterlandse Weg”. Met andere woorden: dezelfde eisen voor de constructie als geheel. De rechtbank verwijst daartoe ook naar eis SES-00172 uit de Vraagstelling. Op basis van deze systematiek dienen, aldus de rechtbank, trap en brug als één geheel te worden beschouwd.
7.55
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot dit oordeel is gekomen. Het hof maakt dat oordeel en de gronden waarop het is gebaseerd tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende. De opdracht die Reimert werd gegund was het maken en uitvoeren van één ontwerp, waarbij één systematisch samenhangende overbrugging van weg en vaarwater moest worden gerealiseerd. De basis functionaliteit van dat geheel was om fietsers en voetgangers in staat te stellen de weg en het vaarwater over te steken. Daartoe kunnen zij gebruik maken van een fietsverbinding maar ook van een voetgangersverbinding. Toegang tot die voetgangersverbinding wordt onder meer gegeven door de spiltrap die onder meer aansluiting biedt op de nabije bushalte. In die zin is de functionele splitsing die Reimert bepleit gekunsteld. Nu sprake is van één bouwkundig en ook één functioneel geheel ligt het in de rede, behoudens uitdrukkelijke contractuele afwijkingen, voor het geheel dezelfde functionaliteits- en comfortvereisten te laten gelden. Het andersluidende standpunt van Reimert dient daarom te worden verworpen.
Grief V faalt.
Meerprijs van € 491.860,- (met btw en rente) voor extra ondersteuning (grief VI).
7.56
In grief VI maakt Reimert bezwaar tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering van een bedrag van € 491.860,- (met btw en rente). Volgens de rechtbank was deze vordering onvoldoende onderbouwd.
7.57
Gezien de grond voor de afwijzing was te verwachten dat Reimert het door haar ingestelde hoger beroep zou gebruiken om alsnog een onderbouwing te geven aan de hand van geconcretiseerde feiten en grondslagen. Zij volstaat echter met een verwijzing naar door haar in eerste aanleg overgelegde stukken waarvan zij zonder nadere specificatie van de daarin betrokken stellingen verzoekt deze als ingelast te beschouwen. Kennisneming van die stukken leert echter dat ook daarin niet of slechts matig geconcretiseerde standpunten worden betrokken die zonder nadere toelichting niet zijn te vertalen in grondslagen. Daar komt bij dat de vordering voor zover die is gebaseerd op vertraging en meerkosten ten gevolge van VTW-006 en VTW-007 voor rekening van Reimert blijven. Evenals in eerste aanleg de rechtbank heeft gedaan, kan ook het hof in hoger beroep niet anders dan concluderen dat de vordering als onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen.
Grief VI faalt.
7.58
Wat resteert is
grief VIII. Deze grief is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.11 en 3.36. Deze grief lijkt van procesrechtelijke aard. Reimert betoogt daarin dat door de wijze waarop de rechtbank de zaak heeft behandeld het partijdebat over de door Reimert ingestelde vordering niet kon plaatsvinden, ook niet tijdens de mondelinge behandeling. De grief komt er verder op neer dat Reimert vorderingen, die al lang bij de Provincie bekend waren, in de dagvaarding heeft onderbouwd. De Provincie heeft daartegen pas in haar conclusie van antwoord in eerste aanleg verweer gevoerd. Terwijl Reimert op dat verweer niet heeft kunnen reageren door haar vorderingen nader te onderbouwen. Deze algemene bezwaren komen neer op bezwaren tegen de inrichting van het Nederlandse procesrecht zoals de wetgever dat heeft vastgelegd. Het is aan Reimert zelf te wijten dat zij de onderbouwing van haar vorderingen niet van meet af aan op orde had.
7.59
Het betoog dat er te weinig ruimte is geweest voor debat tussen partijen, in die zin dat Reimert niet heeft kunnen reageren op de verweren door de Provincie, houdt echter ook op inhoudelijke gronden geen stand. Juist in hoger beroep heeft Reimert uitgebreid – zij had toestemming tot overschrijding van de paginalimiet - de mogelijkheid gehad daarop te reageren en/of haar vorderingen nader te onderbouwen Die mogelijkheid heeft Reimert onvoldoende benut Grief VIII treft om die reden geen doel en faalt.
7.6
De
grieven IX en Xhebben naast de voorgaande grieven geen zelfstandige betekenis omdat zij, los van die grieven, geen nieuwe gronden voor vernietiging van het bestreden vonnis aan de orde stellen. Om die reden delen deze grieven in het lot van de voorgaande grieven en falen.

8.Slotsom

8.1
Omdat alle grieven falen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Reimert zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
8.2
De proceskosten in hoger beroep gevallen aan de zijde van de Provincie worden begroot op € 12.781,- voor kosten advocaat (3 punten; tarief VIII (€ 4.247,-) alsmede het geheven griffierecht.

9.De beslissing

Het hof rechtdoende in hoger beroep:
- verwerpt het hoger beroep en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 15 december 2021 tussen partijen gewezen onder nummer C/16/51584;
- veroordeelt Reimert tot betaling van de proceskosten in hoger beroep gevallen aan de zijde van de Provincie en begroot op € 11.379,-- aan geheven griffierecht en op € 12.781,- voor kosten advocaat;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. van Rijssen, J.H. Kuiper en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

Voetnoten

1.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210 en 29 juni 1990, NJ 1990/732
2.HR 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0197.