ECLI:NL:GHARL:2024:6050

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
23/1512
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vennootschap onder firma tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting waarbij de invorderingsambtenaar een dwangbevel heeft uitgevaardigd en kosten in rekening heeft gebracht. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten van het dwangbevel, maar de invorderingsambtenaar heeft deze kosten ingetrokken zonder een proceskostenvergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2024 is de gemachtigde van de belanghebbende gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de invorderingsambtenaar. De belanghebbende betwistte de rechtmatigheid van het dwangbevel en stelde dat er geen aanmaning was verzonden voorafgaand aan het dwangbevel. De invorderingsambtenaar stelde dat de aanmaning wel was verzonden en dat de kosten uit coulance waren ingetrokken.

Het Hof heeft geoordeeld dat de invorderingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de aanmaning was verzonden, waardoor de kosten onterecht in rekening zijn gebracht. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de invorderingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.062 bedragen, evenals de griffierechten van € 50 en € 136 voor respectievelijk de rechtbank en het Hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1512
uitspraakdatum: 24 september 2024
Uitspraak van de negende enkelvoudige kamer
op het hoger beroep van
de vennootschap onder firma [belanghebbende] te [vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 april 2023, nummer AWB 22/4708, in het geding tussen belanghebbende en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft een dwangbevel uitgebracht ter zake van een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Daarbij is een bedrag van € 45 aan dwangbevelkosten in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de kosten van het dwangbevel en de aanmaning ingetrokken. De invorderingsambtenaar heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
De invorderingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de invorderingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is een vennootschap onder firma. Haar vennoten zijn [vennoot1] en [vennoot2] . Beide vennoten zijn, blijkens een uittreksel uit het handelsregister, onbeperkt bevoegd.
2.2.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
2.3.
Ter zake van deze naheffingsaanslag heeft de invorderingsambtenaar een dwangbevel uitgebracht en daarbij € 45 kosten in rekening gebracht.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar zijn de dwangbevelkosten ingetrokken. Daarbij is geen proceskostenvergoeding toegekend.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of terecht geen proceskostenvergoeding is toegekend. Subsidiair is in geschil met welke wegingsfactor de proceskostenvergoeding moet worden berekend.
3.2.
Belanghebbende stelt dat ten onrechte een dwangbevel is uitgebracht, omdat daaraan voorafgaand geen aanmaning is verzonden. Daarnaast stelt belanghebbende dat de wegingsfactor 0,5 (licht) van toepassing is.
3.3.
De invorderingsambtenaar stelt dat wel een aanmaning is verzonden en dat de dwangbevelkosten uitsluitend uit coulance zijn ingetrokken. Als een proceskostenvergoeding wordt toegekend, vindt hij dat de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) moet worden toegepast.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof zal ambtshalve beoordelen of het bezwaar, het beroep en het hoger beroep bevoegd zijn ingediend.
4.2.
De naheffingsaanslag, de aanmaning en het dwangbevel zijn gesteld ten name van ‘ [belanghebbende] ’.
4.3.
Mr. N.G.A. Voorbach (hierna: Voorbach) heeft namens [vennoot2] (hierna: [vennoot2] ) bezwaar gemaakt tegen de dwangbevelkosten. Bij het bezwaarschrift is een volmacht van [vennoot2] gevoegd, gedateerd 12 mei 2022. Daarin wordt belanghebbende niet genoemd.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan ten name van ‘ [belanghebbende] ’. Kennelijk heeft hij begrepen dat Voorbach namens belanghebbende, vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot2] , bezwaar heeft gemaakt en dat hij daartoe was gemachtigd.
4.5.
Voorbach heeft namens [vennoot2] beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Bij het beroepschrift is de hiervoor vermelde volmacht gevoegd.
4.6.
De uitspraak van de Rechtbank vermeldt als procespartij [vennoot2] . Kennelijk heeft de Rechtbank begrepen dat Voorbach namens belanghebbende, vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot2] , beroep heeft ingesteld en dat hij daartoe was gemachtigd.
4.7.
Voorbach heeft namens [vennoot2] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Bij het hogerberoepschrift is de hiervoor vermelde volmacht gevoegd.
4.8.
Het Hof begrijpt dat Voorbach namens belanghebbende, vertegenwoordigd door haar vennoot [vennoot2] , hoger beroep heeft ingesteld en dat hij daartoe was gemachtigd. Het hoger beroep is ontvankelijk.
4.9.
Belanghebbende stelt dat de kostenvergoeding in bezwaar onterecht is afgewezen. Volgens belanghebbende is het dwangbevel namelijk herroepen vanwege een aan de invorderingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De oorspronkelijke naheffing en de aanmaning zijn door belanghebbende niet ontvangen. Daarom is de invorderingsambtenaar gehouden te bewijzen dat deze niet-aangetekende stukken wel zijn ontvangen, althans verzonden. Dit door het overleggen van de verzendadministratie, waaruit moet blijken dat de verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dit heeft de invorderingsambtenaar nagelaten. Om die reden is het dwangbevel onterecht opgelegd en is ten onrechte geen kostenvergoeding in bezwaar toegekend, aldus belanghebbende.
4.10.
De invorderingsambtenaar stelt dat geen sprake is van een aan de invorderingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. In de uitspraak op bezwaar zijn immers de aanmaningskosten en de dwangbevelkosten herroepen uit coulance en niet omdat zij onterecht zouden zijn berekend. Om die reden is terecht geen kostenvergoeding in bezwaar toegekend aan belanghebbende, aldus de invorderingsambtenaar. De dwangbevelkosten zijn immers niet herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid.
4.11.
Belanghebbende betwist de aanmaning te hebben ontvangen. Daarin ligt besloten betwisting van de verzending. Dan rust op de invorderingsambtenaar de bewijslast van zijn stelling dat de aanmaning is verzonden (HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1). De invorderingsambtenaar heeft daarvoor niets bijgebracht. Daarmee heeft de invorderingsambtenaar de verzending niet aannemelijk gemaakt, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de aanmaning niet is verzonden. Dan zijn ten onrechte dwangbevelkosten in rekening gebracht (HR 10 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4156, r.o. 3.3.2). Dat is een aan de invorderingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, nu deze kosten in rekening zijn gebracht zonder dat (bewijsbaar) een aanmaning is verzonden. Derhalve heeft belanghebbende recht op een vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar (artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de invorderingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht (€ 136) te vergoeden. Ook dient de invorderingsambtenaar aan belanghebbende het in beroep betaalde griffierecht (€ 50) te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de invorderingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het geschil betreft een vraag van formeelrechtelijke aard en de vergoeding van proceskosten. Naar het oordeel van het Hof is het gewicht van de zaak licht (vgl. het Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 opgenomen in de uitspraak van 20 augustus 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5335).
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken met inachtneming van het voorgaande vast op € 312 voor de kosten in bezwaar (1 punt (bezwaarschrift) x wegingsfactor 0,5 x € 624), € 875 voor de kosten in beroep (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 875) en € 875 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 875),
5.4.
De proceskosten bedragen derhalve in totaal € 2.062 (€ 312 + € 875 + € 875).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarin geen proceskostenvergoeding is toegekend;
  • veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.062, en;
  • gelast dat de invorderingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 50 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 136 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024
De griffier, Het lid van de belastingkamer,
A. Tax J. van de Merwe
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 25 september 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.