ECLI:NL:GHARL:2024:6002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.337.309
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep na gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding. De rechtbank Gelderland had eerder op 19 oktober 2023 de echtscheiding toegewezen en het door partijen opgestelde echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan aangehecht. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft veertien grieven ingediend tegen de bestreden beschikking, waarbij zij onder andere verzoekt om alleen het gezag over de kinderen te krijgen en alimentatie te laten vaststellen. De man, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

Het hof heeft ambtshalve beoordeeld of de vrouw in hoger beroep kon komen van de bestreden beschikking. Het hof concludeert dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de beschikking tot stand is gekomen op basis van gemeenschappelijke verzoeken van beide partijen. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is bedoeld om een partij de gelegenheid te geven een toegewezen verzoek ongedaan te maken. De vrouw heeft gekregen wat zij in eerste aanleg heeft verzocht, en de afspraken zijn door partijen zelf vastgelegd. Het hof heeft de grieven van de vrouw niet verder besproken en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.337.309 en 200.337.319
(zaaknummer rechtbank Gelderland 426151)
beschikking van 24 september 2024
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kandemir,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. H. Durdu.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 januari 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Durdu van 10 september 2024 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kandemir van 10 september 2024 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2010 in [plaats1] (Turkije) met elkaar gehuwd.
3.2.
Uit het huwelijk zijn geboren:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2015, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2018.
3.3.
Partijen hebben op 9 oktober 2023 gezamenlijk een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2023 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat de inhoud van aangehecht convenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
4.2.
De vrouw is met veertien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor wat betreft het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant, en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de vrouw alleen te belasten met het gezag over de kinderen;
II. subsidiair: het hoofverblijf van de kinderen vast te stellen bij de vrouw;
III. de man de omgang/zorgregeling met de kinderen te ontzeggen;
IV. een kinderalimentatie vast te stellen van € 500 per kind per maand met ingang van 9 oktober 2023;
V. een partneralimentatie vast te stellen van € 1.500 per maand met ingang van 9 oktober 2023;
VI. te bepalen dat de man een bedrag van € 130.000,- aan de vrouw moet betalen ten titel van overbedeling wat betreft de echtelijke woning;
VII. te bepalen dat de man een bedrag van € 150.000,- aan de vrouw moet betalen ten titel van overbedeling wat betreft het vermogen in Turkije;
VIII. te bepalen dat de man de in bijlage 9 genoemde goederen aan de vrouw af dient te geven;
IX. de man te bevelen zijn bankafschriften van zijn bankrekening bij [de bank] eindigend op [nummer1] te overleggen vanaf 1 januari 2021 en te bepalen dat het saldo op voornoemde bankrekening op 1 juli 2023 bij helfte wordt verdeeld tussen partijen;
X. kosten rechtens.
4.3.
Het hoger beroep van de vrouw over het gezag, de omgang en de alimentatie is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.337.309. Het hoger beroep van de vrouw over de verdeling van de huwelijksgemeenschap is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.337.319.
4.4.
De man voert verweer en hij verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel al haar verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid van de vrouw
5.1.
Het hof moet ambtshalve eerst beoordelen of de vrouw in hoger beroep kan komen van de bestreden beschikking. Partijen hebben in eerste aanleg een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend en daarbij verzocht te bepalen dat de onderling getroffen regelingen als beschreven in het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking, met aanhechting van een gewaarmerkt kopie van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. Dit verzoek is ingediend nadat partijen bij echtscheidingsconvenant afspraken hebben gemaakt over de gevolgen van de echtscheiding, waaronder regelingen met betrekking tot hun kinderen en de afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de gezamenlijke verzoeken van partijen zijn toegewezen.
5.2.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juni 1999 [1] volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om een partij van wie het verzoek door de rechtbank is toegewezen, gelegenheid te geven die beslissing ongedaan te maken omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van dat verzoek af te zien. Nu de beschikking tot stand is gekomen na daartoe strekkende gemeenschappelijke verzoeken van de man en de vrouw, heeft de vrouw gekregen wat zij in eerste aanleg heeft verzocht. De in de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2024 [2] nader geformuleerde regel mist in deze zaak toepassing omdat de afspraken waarop het beroep ziet niet door de rechtbank, maar door partijen zelf op papier zijn gezet. Gelet op deze jurisprudentie verklaart het hof de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Indien de vrouw zich op een wilsgebrek (of wijziging van omstandigheden) ten aanzien van de totstandkoming van het convenant wil beroepen, zal zij zich opnieuw tot de rechtbank dienen te wenden.
5.3.
Gelet op het voorgaande behoeven de grieven van de vrouw geen bespreking meer.
De proceskosten
5.4.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
6.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
6.2.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, J.U.M. van der Werff en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 24 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.