ECLI:NL:GHARL:2024:5998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.340.410/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een civiele zaak met betrekking tot schadevergoeding en belangenafweging

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 17 januari 2024 is uitgesproken. De rechtbank had [appellante] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan [geïntimeerden] in verband met een ontbonden koopovereenkomst. [geïntimeerden] hadden de woning, die zij aan [appellante] en haar bestuurders hadden verkocht, ontbonden omdat [appellante] en haar bedrijf, Gimsgiy Hopes & Dreams B.V., niet aan hun verplichtingen voldeden. In het hoger beroep heeft [appellante] een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat zij vreesde voor ernstige financiële gevolgen door de executie van het vonnis.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van [appellante] in het incident beoordeeld en geconcludeerd dat er geen strijd was met de goede procesorde. Vervolgens heeft het hof de belangenafweging gemaakt, waarbij het belang van [geïntimeerden] bij de uitvoerbaarheid van het vonnis zwaarder woog dan de belangen van [appellante]. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank al een gemotiveerde beslissing had genomen over de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. [appellante] heeft niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigen. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellante] afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor verdere procedure in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.410/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556539
arrest van 24 september 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. V.C. van der Velde te Almere,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. C. van de Kraats te Apeldoorn.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 17 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven
• het exploot van betekening inclusief memorie incidentele vordering ex artikel 351 Rv
• de antwoordconclusie in het incident.

2.De kern van de zaak

Voor zover van belang voor de beoordeling in het incident, gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[geïntimeerden] hebben bij de rechtbank Gimsgiy Hopes & Dreams B.V. en haar bestuurders [naam1] en [appellante] gedagvaard. Gimsgiy en [naam1] zijn in de procedure niet verschenen. Sinds 15 maart 2023 is [appellante] enig bestuurder van Gimsgiy.
2.2
[geïntimeerden] waren eigenaar van een woning aan de [adres] in [woonplaats2] . Zij hebben die woning te koop gezet voor € 1.900.000,-. Op 26 september 2022 hebben [naam1] en [appellante] de woning bezichtigd en zij hebben als statutair bestuurders namens Gimsgiy dezelfde dag een bod uitgebracht van € 2.100.000,-. [geïntimeerden] hebben dat bod geaccepteerd en tussen [geïntimeerden] en Gimsgiy is op 29 oktober 2022 een koopovereenkomst gesloten. [appellante] heeft als statutair bestuurder van Gimsgiy deze overeenkomst mede ondertekend.
2.3
In de koopovereenkomst staat onder meer dat Gimsgiy uiterlijk 12 oktober 2022 een waarborgsom stort van € 210.000,- en dat de leveringsdatum 1 februari 2023 is. Gimsgiy heeft geen waarborgsom gestort en heeft niet meegewerkt aan levering, waarna [geïntimeerden] de overeenkomst op 15 maart 2023 hebben ontbonden. De woning is op 20 juli 2023 verkocht aan een derde voor € 1.862.500,-.
2.4
[geïntimeerden] hebben bij de rechtbank vergoeding van hun schade gevorderd van zowel Gimsgiy als contractpartij, als van [naam1] en [appellante] in hun hoedanigheid van bestuurders. Volgens [geïntimeerden] hebben [naam1] en [appellante] onrechtmatig gehandeld en valt hun als bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt van dat handelen te maken. [geïntimeerden] hebben hun schade begroot op:
  • € 237.500,- aan misgelopen koopsom,
  • € 9.895,89 aan wettelijke rente over de koopsom tussen het moment van de beoogde levering (1 februari 2023) en de ontbinding (15 maart 2023),
  • € 17.595,- aan courtagekosten,
  • € 5.800,- aan misgelopen huurinkomsten (uit de woning in [woonplaats2] die [geïntimeerden] verhuurden) over januari - april 2023,
  • € 1.450,- per maand aan misgelopen huurinkomsten uit de woning in [woonplaats2] vanaf mei 2023 tot het moment dat [geïntimeerde1] de huurwoning zelf zal gaan bewonen,
  • € 12.515,42 aan kosten voor verhaal, alles met nevenvorderingen.
2.5
De rechtbank heeft deze vorderingen van [geïntimeerden] in zoverre toegewezen dat Gimsgiy en [naam1] bij verstek voor het geheel (met uitzondering van de vordering tot betaling van misgelopen huurinkomsten van € 1.450,- per maand) zijn veroordeeld en [appellante] is veroordeeld om € 256.783,52 aan [geïntimeerden] te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
2.6
De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en daarbij overwogen dat het verweer dat [appellante] tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad, namelijk dat zij waarschijnlijk haar woning zal moeten ontruimen, niet in die mate bijzonder is dat van [geïntimeerden] kan worden verwacht dat zij de executie van het vonnis zouden moeten opschorten totdat in hoger beroep en eventueel cassatie op hun vorderingen zal zijn beslist.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
In het incident vordert [appellante] – zo begrijpt het hof haar – dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 januari 2024 wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist.
3.2
[geïntimeerden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] in het incident, dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van [appellante] in de werkelijke kosten van dit incident, begroot op € 4.204,75.
De ontvankelijkheid
3.3
Voor het beoordelen van de ontvankelijkheid is onder meer het volgende van belang. [appellante] heeft het hoger beroep op de rolzitting van 30 april 2024 aangebracht. Op die datum is er verstek verleend tegen [geïntimeerden] Vervolgens heeft [appellante] op 11 juni 2024 haar memorie van grieven genomen, waarna de zaak voor fourneren is komen te staan. Op 25 juni 2024 heeft [appellante] het procesdossier overgelegd en is een datum voor arrest bepaald. Vervolgens heeft [appellante] op 1 juli 2024 verzocht om alsnog een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in te mogen dienen. Dit is door de rolraadsheer geweigerd, nu de zaak al voor arrest stond. In het roljournaal is hierbij het volgende opgemerkt:
“als verstek wordt gezuiverd voor G dan mag appellant dit stuk opnieuw indienen!”Vervolgens heeft mr. Jansen zich op 9 juli 2024 voor [geïntimeerden] gesteld en daarmee het verstek gezuiverd. In het roljournaal is hierbij het volgende vermeld:
“Op 09-07-2024 gaat mr. J.B.A. Jansen zich stellen voor geïntimeerden en gaat mr. Van der Velde een conclusie in het incident nemen. De zaak kan daarna 2 weken verder voor antwoord conclusie G in het incident”. Later heeft mr. C. van de Kraats zich in plaats van mr. Jansen gesteld voor [geïntimeerden] Op 23 juli 2024 is door [geïntimeerden] een antwoordconclusie in het incident genomen.
3.4
[geïntimeerden] voeren aan dat de incidentele vordering in strijd is met de goede procesorde en dat [appellante] daarom niet-ontvankelijk is in haar vordering. In artikel 208 lid 1 Rv is bepaald dat incidentele vorderingen worden ingesteld bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie. Dit heeft zij gedaan. Van strijd met artikel 347 Rv is geen sprake. Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken kan evenmin sprake zijn van strijd met de goede procesorde. Immers, [appellante] heeft (conform de aanwijzingen in het roljournaal) de memorie incidentele vordering ingediend op dezelfde roldatum als waarop het verstek van [geïntimeerden] is gezuiverd, namelijk 9 juli 2024. [geïntimeerden] hebben vervolgens een termijn van twee weken gekregen om in het opgeworpen incident een antwoordconclusie te nemen. Niet kan worden gesteld dat zij daarmee in hun procesbelangen zijn geschaad of dat de voortgang van de procedure daarmee is belemmerd. Dat de relevante feiten en omstandigheden al bekend waren op het moment dat [appellante] haar memorie van grieven indiende, maakt – gelet op het voorgaande – evenmin dat daarmee in dit geval sprake is van strijd met de goede procesorde. Dit betekent dat het hof [appellante] zal ontvangen in het incident.
Het juridisch kader
3.5
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de Hoge Raad daarvoor heeft gegeven. [1] Een uitvoerbaar verklaarde veroordeling is ook uitvoerbaar als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen (artikel 351 Rv) of hieraan alsnog de voorwaarde van het stellen van zekerheid verbinden als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij (artikel 235 Rv).
Bij de beoordeling van dit incident gaat het hof uit van de overwegingen en beslissingen van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid. [appellante] heeft echter niet gesteld dat het vonnis van de rechtbank op een kennelijke misslag zou berusten.
3.6
Bij de te maken belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [2] Bij een veroordeling tot betaling van een geldsom is het belang van de schuldeiser bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven. [3]
3.7
In dit geval heeft de eerste rechter een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis. Dan is het aan de eiser in het incident die wijziging van deze beslissing wenst (hier [appellante] ), om aan de incidentele vordering feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.8
[appellante] voert aan dat na het bestreden vonnis zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigen. Ondanks dat partijen in overleg waren, heeft [geïntimeerden] op 7 mei 2024 loonbeslag hebben gelegd ten laste van haar echtgenoot, [naam2] . Als gevolg van dit beslag heeft [naam2] een officiële waarschuwing van zijn werkgever ontvangen. Ook heeft het gevolgen voor een promotie waar hij mogelijk voor in aanmerking komt. Daarbij werd er bij het loonbeslag een te lage beslagvrije voet gehanteerd, waardoor er teveel aan loon is ingehouden [geïntimeerden] hebben ook beslag laten leggen op de woning van [appellante] en [naam2] . Deze beslagen hebben grote gevolgen voor [appellante] en haar gezin. [appellante] is van mening dat [geïntimeerden] geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de executie van het vonnis van 17 januari 2024. Ook komen zij en haar gezin – als de vordering niet wordt toegewezen – in een noodtoestand te verkeren. Het gezin kan door het loonbeslag de vaste lasten al niet betalen.
3.9
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat [appellante] zich vanaf het moment dat het bestreden vonnis is gewezen verhaalsarm probeert te maken. Ook [naam2] en de familie van [appellante] werken hieraan mee. Zo hebben [appellante] en [naam2] hun woning op 6 februari 2024, dus kort na het vonnis, bezwaard met een nieuw hypotheekrecht. De hypotheekhouders zijn directe familie van [appellante] . [geïntimeerden] hebben de nietigheid van deze nieuwe hypotheek ingeroepen. [geïntimeerden] stellen verder dat de beslagvrije voet is aangepast, dat het loonbeslag geen gevolgen heeft voor de baan van [naam2] en dat dit loonbeslag geldig blijft ook als de incidentele vordering zou worden toegewezen.
De belangenafweging
3.1
Voor zover [appellante] in dit incident wil aanvoeren dat de verkoop van de woning tot een noodsituatie zal leiden, zal het hof dit niet meenemen in de beoordeling, omdat de rechtbank reeds heeft geoordeeld dat dit onvoldoende grond is om de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen. Het hof zal hierna ingaan op de overige argumenten van [appellante] .
3.11
Als gezegd is het belang van [geïntimeerden] bij de veroordeling tot betaling van een geldsom reeds gegeven. De argumenten van [appellante] bij een belangenafweging in haar voordeel komen erop neer dat zij door de tenuitvoerlegging van het vonnis in betalingsproblemen is komen te verkeren.
3.12
Het hof merkt op dat [naam2] geen partij is in dit geschil. Volgens [geïntimeerden] is ten laste van hem executoriaal loonbeslag gelegd op grond van het vonnis in deze procedure. Daarvan uitgaande gaat op zich de stelling van [geïntimeerden] niet op dat dit loonbeslag blijft rusten ongeacht of de executie van dit vonnis wordt geschorst. De belangen van [naam2] om dit loonbeslag opgeheven te krijgen, spelen bij de beoordeling echter geen rol, omdat hij geen partij is. Hem staan eigen wegen open om de geldigheid van het gelegde loonbeslag te laten toetsen.
3.13
Voor zover dit loonbeslag feitelijk ook [appellante] raakt omdat het beschikbare gezinsinkomen wordt verlaagd, levert dit geen voldoende argument op om tot schorsing over te gaan, gegeven het uitgangspunt dat de door de rechtbank toegewezen vordering moet worden betaald. De rechtbank heeft daarbij al meegewogen dat toewijzing van de vordering kan betekenen dat de woning van [appellante] moet worden verkocht. De financiële problemen waarmee [appellante] geconfronteerd wordt bij de verplichting om aan het vonnis te voldoen, zijn onvoldoende grond om de uitvoerbaarheid te schorsen. Of [appellante] al dan niet op onjuiste wijze tracht de woning aan verhaal tracht te onttrekken hoeft het hof dan ook nu niet te beoordelen. Als dit waar is, is dit een extra argument om niet tot schorsing over te gaan, als het niet juist is, levert het geen grond op om de uitvoerbaarheid alsnog te schorsen.
3.14
Andere omstandigheden die voldoende zwaarwegend zijn voor een schorsing zijn er naar het oordeel van het hof niet. Dat partijen overleg over voldoening aan het vonnis voerden op het moment dat executiemaatregelen waren getroffen maakt niet dat de tenuitvoerlegging moet worden geschorst. Niet gesteld is dat partijen tot overeenstemming waren gekomen op grond waarvan het [geïntimeerden] niet meer vrijstond om tot executie van het vonnis over te gaan.
De conclusie
3.15
De conclusie luidt dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. [geïntimeerden] vorderen veroordeling van [appellante] in de werkelijke proceskosten. Daarvoor ziet het hof geen aanleiding. Op grond van vaste rechtspraak is een uitzondering op het regime van artikel 237 – 240 Rv alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden zoals misbruik van recht of onrechtmatig handelen. [4] Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. De beslissing over de kosten van het incident zal voor het overige worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 5 november 2024voor het nemen van de memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerden] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
24 september 2024.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.
3.HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169.
4.Zie HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828.