ECLI:NL:GHARL:2024:5996

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.339.647/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurprijs en ontvankelijkheid na procedure bij huurcommissie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw die samen een woning huurden. De totale huurprijs bedroeg 900 Euro per maand, waarvan 730 Euro kale huur. Na een jaar gingen de partners uit elkaar, waarna de man als enige huurder in de woning bleef. Hij startte een procedure bij de huurcommissie over de aanvangshuur en kreeg gelijk; de huurcommissie oordeelde dat de kale huur maximaal 410 Euro had mogen bedragen. De verhuurder was het hier niet mee eens en startte een procedure bij de kantonrechter, die de man in het ongelijk stelde omdat hij de procedure niet samen met de vrouw had gevoerd. Hierdoor werd de uitspraak van de huurcommissie ongeldig en bleef de oorspronkelijke kale huur van 730 Euro van kracht.

De man ging in hoger beroep en riep de vrouw als partij in het geding. De wet staat echter geen hoger beroep toe na een procedure bij de huurcommissie. De man betoogde dat het appelverbod in dit geval doorbroken moest worden. Het hof gaf hem gelijk, verwijzend naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de vrouw niet had opgeroepen, wat in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor. Hierdoor was het hoger beroep ontvankelijk, en de procedure zal worden voortgezet met een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Het hof verwees de zaak naar de rol voor memorie van grieven, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. De uitspraak benadrukt het belang van het betrekken van alle partijen in een processueel ondeelbare rechtsverhouding en de noodzaak van een eerlijke procesgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.339.647/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10357510)
arrest van 24 september 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna:
[appellant]
vertegenwoordigd door mr. M. Goosen, advocaat in Groningen
en
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
en die zich in hoger beroep heeft gevoegd aan de zijde van [appellant]
hierna:
[appellante]
vertegenwoordigd door mr. M. Goosen, advocaat in Groningen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats2]
en die bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna:
[geïntimeerde]
vertegenwoordigd door mr. E.Tj. van Dalen, advocaat in Groningen

1.De procedure bij de rechtbank

1.1
Bij de rechtbank is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 30 januari 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.De procedure bij het hof

2.1
Het procesverloop bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 18 maart 2024;
- het exploot van 16 april 2024 waarbij [appellante] door [appellant] is opgeroepen ex art. 118 Rv;
- het regiegesprek met de rolraadsheer dat is gehouden op 18 juni 2024;
- de ‘akte ontvankelijkheid hoger beroep’ van [appellant] en [appellante] van 9 juli 2024;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 16 juli 2024.
2.2
De zaak is naar de meervoudige kamer verwezen voor een beslissing over de ontvankelijkheid van het hoger beroep en het procesbelang. Partijen hebben de stukken daarvoor aan het hof gegeven.

3.De feiten

3.1
Voor zover relevant voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep en het procesbelang, gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2
Met ingang van 15 november 2020 heeft [geïntimeerde] de woning aan de [adres] te [woonplaats1] verhuurd aan [appellante] en [appellant] . Op de schriftelijke huurovereenkomst is vermeld dat [appellante] hoofdhuurder is en [appellant] medehuurder. De aanvangshuur is € 900,- per maand, bestaande uit een kale huurprijs van € 730,-, gas/water/elektra € 50,-, overige kosten € 70,-, tweede bewoner € 50,-.
3.3
[appellante] heeft de huurovereenkomst opgezegd met ingang van 1 september 2021, welke opzegging door [geïntimeerde] is geaccepteerd. [appellante] heeft de woning verlaten en [appellant] heeft de huur alleen voortgezet.
3.4
[appellant] heeft zich op 18 december 2021 tot de huurcommissie gewend met het verzoek de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs te toetsen.
3.5
De huurcommissie heeft een tussenuitspraak gedaan op 15 april 2022, waarbij het verzoek van [appellant] ontvankelijk is verklaard. Bij einduitspraak van 14 december 2022 heeft de huurcommissie geoordeeld dat de overeengekomen huurprijs niet redelijk is, maar dat een huurprijs van € 410,82 wel redelijk is.
3.6
Omdat [geïntimeerde] het niet eens is met de uitspraak van de huurcommissie heeft hij zich tot de kantonrechter gewend. [geïntimeerde] heeft onder meer (primair) gevorderd een verklaring voor recht dat [appellant] niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard door de huurcommissie omdat (a) hij zijn verzoek te laat heeft ingediend, dan wel (b) omdat het verzoek niet mede door [appellante] is ingediend, dan wel (subsidiair) vaststelling van de huurprijs op een hoger bedrag dan door de huurcommissie is gedaan.
3.7
In het bestreden vonnis van 30 januari 2024 heeft de kantonrechter (samengevat) overwogen dat het verzoek bij de huurcommissie ook namens [appellante] had moeten worden ingediend omdat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Door het instellen van een vordering bij de kantonrechter, is de uitspraak van de huurcommissie niet langer bindend. Niet-ontvankelijk verklaring van [appellant] met terugwerkende kracht is niet mogelijk. De primaire vorderingen van [geïntimeerde] zijn daarom niet toewijsbaar. De subsidiaire vordering van [geïntimeerde] is niet toewijsbaar omdat niet alle partijen bij de huurovereenkomst in de procedure zijn betrokken. Daarom heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en bepaald dat partijen hun eigen kosten dragen.

4.De beoordeling

4.1
[geïntimeerde] enerzijds en [appellant] en [appellante] anderzijds gaan er - naar het oordeel van het hof terecht - vanuit dat de huurcommissie en de kantonrechter over hetzelfde onderwerp van geschil hebben geoordeeld zodat artikel 7:262 BW van toepassing is.
4.2
In het eerste lid van art. 7:262 BW staat dat wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of de verhuurder uitspraak heeft gedaan, huurder en verhuurder geacht worden te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht. Lid 2 bepaalt dat tegen een beslissing op grond van dit artikel geen hogere voorziening is toegelaten.
4.3
Het hof stelt voorop dat een appelverbod naar vaste rechtspraak slechts dan niet geldt als er terecht over wordt geklaagd dat de desbetreffende regeling (in dit geval: wetgeving over de huurprijs van woningen) door de kantonrechter ten onrechte buiten toepassing is gelaten dan wel ten onrechte of met verzuim van essentiële vormen is toegepast. Een motiveringsgebrek of een onjuiste toepassing van de regeling geldt op zichzelf nog niet als een verzuim van zo essentiële vormen dat het appelverbod doorbroken wordt. Daarvoor is nodig dat sprake is van schending van zodanig fundamentele rechtsbeginselen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, zoals bijvoorbeeld in het geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor.
4.4
[appellant] en [appellante] hebben aangevoerd dat het rechtsmiddelenverbod in dit geval wordt doorbroken. Volgens hen heeft de kantonrechter fundamentele beginselen van een goede procesorde geschonden door niet ambtshalve gelegenheid te geven [appellante] alsnog met toepassing van artikel 118 Rv in de procedure in eerste aanleg op te roepen, terwijl de kantonrechter daartoe op grond van vaste rechtspraak wel gehouden is.
4.5
Dit betoog slaagt. Iedere partij in een procedure over een processueel ondeelbare rechtsverhouding heeft het recht jegens alle andere bij die rechtsverhouding betrokken partijen een beslissing daaromtrent te vorderen, ongeacht wie de procedure heeft aangespannen en ongeacht tegen wie de vordering zich richt. Voorts heeft ieder van hen het recht verweer te voeren tegen een vordering met betrekking tot een processueel ondeelbare rechtsverhouding, ongeacht door en tegen wie deze is ingesteld. Laat degene die een beslissing wil uitlokken over een processueel ondeelbare rechtsverhouding na om alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in het geding te roepen, dan dient de rechter, ook ambtshalve, gelegenheid te geven om de niet opgeroepen personen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van art. 118 Rv binnen een daartoe door de rechter te stellen termijn. [1]
4.6
Hieruit volgt dat de kantonrechter, die er vanuit ging dat sprake was van een processueel ondeelbare rechtsbetrekking en die wist dat er nog een partij was in dit geschil, gelegenheid had moeten bieden [appellante] in het geding in eerste aanleg te betrekken. Door dit na te laten heeft de kantonrechter een fundamenteel beginsel van procesrecht, namelijk hoor en wederhoor, geschonden.
4.7
Het voorgaande betekent dat de doorbrekingsgrond van het appelverbod terecht naar voren is gebracht, zodat het hoger beroep ontvankelijk is. Of de kwalificatie van de verhouding tussen partijen als een processueel ondeelbare rechtsbetrekking in dit geval juist is, kan in het vervolg van de procedure aan de orde komen. Het procesbelang van [appellant] en [appellante] bij het hoger beroep is evident, aangezien door het instellen van de procedure bij de kantonrechter het (voor [appellant] en [appellante] gunstige) oordeel van de huurcommissie tussen partijen niet langer geldt.
4.8
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant] en [appellante] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 29 oktober 2024 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, W.F. Boele en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 september 2024.

Voetnoten

1.HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411.