ECLI:NL:GHARL:2024:5941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
23/2615
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waarde van onroerende zaak en de toezendplicht van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak door de heffingsambtenaar op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 424.000 per 1 januari 2021, en had daarbij aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn grieven tegen de vastgestelde waarde ingetrokken. Het geschil concentreert zich nu op de vraag of de heffingsambtenaar zijn toezendplicht heeft geschonden door bepaalde informatie niet te verstrekken, en of er sprake is van schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt en dat er geen schending van de toezendplicht is. Ook wordt geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet onzorgvuldig heeft gehandeld door andere vergelijkingsobjecten te gebruiken in de beroepsfase. Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2615
uitspraakdatum: 17 september 2024
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 juli 2023, nummer UTR 22/5905, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 94 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 424.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende de aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift en de aanvulling daarop verzocht om het taxatieverslag, de grondstaffels, de (onderbouwing van de) indexering en de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en de referentiepanden. [1]
2.2.
De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag beschikbaar gesteld aan belanghebbende. Het taxatieverslag bevat een algemene toelichting op de daarin gehanteerde objectgegevens, waaronder het type woning, de onderdelen, het bouwjaar, de gebruiksoppervlak van de woning en van drie vergelijkingsobjecten, te weten: [adres1] , nummers 22, 52 en 82. Het taxatieverslag bevat voor de woning en de gehanteerde vergelijkingsobjecten tevens een oordeel over de secundaire objectkernmerken, uitgedrukt in ‘onderhoud’ en ‘voorzieningen’.
2.3.
Aanvullend op het taxatieverslag heeft de heffingsambtenaar bij e-mail van 16 mei 2022 overzichtsbestanden met grondstaffels en gemiddelde indexeringspercentages verstrekt. De overzichtsbestanden bevatten de voornoemde gegevens voor alle woningen waarvoor door de gemachtigde van belanghebbende – voor het belastingjaar 2022 – bij de heffingsambtenaar bezwaar tegen vastgestelde waarde is aangetekend, waaronder de woning van belanghebbende.
2.4.
Bij brief van 28 oktober 2022 heeft de heffingsambtenaar – voor zover relevant – het volgende aan belanghebbende toegezonden:
‘Op 22 juli 2022 heeft u met een e-mailbericht aan een medewerker van de BghU verzocht om het volgende:
1) Inzicht in KOUDV-L van de referentiepanden en het onderhavige object in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering
2) Inzicht in de gehanteerde grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object
3) Een controleerbare onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 van de grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object
4) Inzicht in het indexeringspercentage en in de onderbouwing van het indexeringspercentage van de referentiekoopsommen. Zowel voor- als na de geldende waardepeildatum
5) Inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen. Dit zowel van de referentiepanden als van het onderhavige object
6) Inzicht in de correcties met betrekking het VVE reserve, graag verneemt u met welke bedragen de verkoopprijzen van de referentiepanden gecorrigeerd zijn.
Ik kan hier het volgende op antwoorden
1) In uw bezwaarschrift verzoekt u om de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en
liggingsfactoren, alsmede de manier waarop de BghU de verschillen van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten te verstrekken tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Tijdens de hoorzitting bent u geïnformeerd over de wijze waarop BghU de door u zo genoemde KOUDV-factoren gebruikt en ontsluit: Op het taxatieverslag worden per 2020 de onderhoudstoestand (hieronder is ook de kwaliteit van de woning begrepen) en het voorzieningenniveau van het object en de referenties vermeld. De uitstraling van het object en de referenties kunt u waarnemen door middel van de foto's op het verslag en is zoveel als mogelijk vergelijkbaar. Dit geldt eveneens voor de ligging, die in de regel verdisconteerd is in de ligging van de verkoopcijfers van de referenties. De correcties op de KOUDV-factoren treft u aan in bijlage 1.
2) De grondstaffels zijn voorafgaand aan de hoorzitting met een e-mailbericht aan u verzonden. De referentieobjecten die de waarde van de woningen in bezwaar onderbouwen zijn gelegen in hetzelfde waardegebied. Hierin is de staffeling van de grondwaarde hetzelfde zodat deze reeds in uw bezit zijn.
3) De onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 is niet vastgelegd. Daarom kan ik deze niet verstrekken.
4) Het gehanteerde indexeringspercentage van de gebruikte referenties en de gehanteerde referenties wordt standaard met ingang van 2020 vermeld in de uitspraak op bezwaar.
5) Hiervoor verwijs ik naar bijlage 2.
6) Bij de waardering worden de verkoopprijzen met 3% gecorrigeerd vanwege de VVE reserve.’
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar van 26 november 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de vastgestelde waarde gewezen op de in het taxatieverslag genoemde vergelijkingsobjecten (zie 2.2.) en twee alternatieve vergelijkingsobjecten, te weten: [adres1] 62 en 90.
2.6.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de vastgestelde waarde gewezen op een taxatiematrix van 1 februari 2023, opgesteld door [naam4] , taxateur. Hierin is de waarde van de woning op € 424.000 getaxeerd aan de hand van verkoopcijfers van vier vergelijkingsobjecten, te weten: [adres1] , nummers 90, 22, 30 en 82.

3.Geschil

3.1.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de grieven tegen de vastgestelde waarde uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.2.
In geschil is of de heffingsambtenaar de plicht die uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voortvloeit heeft geschonden, en zo ja, of vanwege deze schending een proceskostenvergoeding is verschuldigd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.3.
Verder is in geschil of het motiverings- en/of zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, doordat de onderbouwing van de vastgestelde waarde in de beroepsfase op andere vergelijkingsobjecten berust dan in de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Toezendplicht
4.1.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ voortvloeiende toezendplicht heeft geschonden door, na een daartoe gedaan verzoek, niet de eenheidsprijzen van de woning en bijgebouwen, alle KOUDV- en liggingsfactoren, de KOUDV- en liggingscorrecties en het individuele indexeringspercentage van de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten te verstrekken.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar als bijlage bij de brief van 28 oktober 2022 (zie 2.4.) een tabel met waardecorrecties voor de KOUDV- en liggingsfactoren heeft verstrekt en een tabel waaruit volgt voor welk type bijgebouw, welke waarderingsmethode wordt gehanteerd en – indien van toepassing – de hoogte van de standaard gehanteerde prijs per eenheid daarvoor. Hiermee is naar oordeel van het Hof voldaan aan het verzoek van belanghebbende om de KOUDV- en liggingscorrecties en de eenheidsprijzen van de bijgebouwen te verstrekken. Over de indexeringspercentages merkt het Hof op dat deze niet als zodanig aan de beschikte waarde ten grondslag liggen en derhalve niet onder de reikwijdte van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ vallen, zodat op de heffingsambtenaar niet de plicht rustte om deze te verstrekken. [2]
4.3.
Of de heffingsambtenaar verder in strijd heeft gehandeld met hetgeen in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ is bepaald, kan naar oordeel van het Hof in het midden blijven. Voor zover de informatieverstrekking door de heffingsambtenaar al gebrekkig zou zijn en daardoor sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, ziet het Hof geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het door hem betaalde griffierecht. [3] Gelet op het taxatierapport dat belanghebbende als bijlage bij het in eerste aanleg ingediende beroepschrift heeft gevoegd – opgesteld door [naam5] , SVM-NIVO gecertificeerd WOZ-taxateur – acht het Hof niet aannemelijk dat een eventueel gebrek aan informatieverstrekking door de heffingsambtenaar van doorslaggevende betekenis is geweest om beroep in te stellen. Belanghebbende heeft immers beroep ingesteld op basis van een eigen onderzoek, los van de door de heffingsambtenaar gebezigde onderbouwing. Verondersteld moet worden dat belanghebbende ook beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden. Het Hof concludeert dat belanghebbende niet benadeeld is door een eventuele schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ en dat, voor zover dit wetsartikel door de heffingsambtenaar al zou zijn geschonden, dit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gepasseerd.
Motiveringsbeginsel
4.4.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase, ter staving van de door hem voorgestane waarde, gebruik heeft gemaakt van andere vergelijkingsobjecten dan die in bezwaarfase zijn gehanteerd (zie 2.5. en 2.6.) en dat dit een schending van het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel oplevert. Belanghebbende betwist niet dat het is toegestaan om andere onderbouwingen te hanteren in de beroepsfase als zodanig, maar stelt dat met het aanpassen van de onderbouwing van de uitspraak op bezwaar vaststaat dat deze onzorgvuldig was en – nu deze in beroep is losgelaten – op een kennelijk ondeugdelijke motivering berustte.
4.5.
In dit geval heeft de heffingsambtenaar zijn uitspraken op bezwaar gemotiveerd door op drie in het taxatieverslag gehanteerde vergelijkingsobjecten te wijzen (zie 2.2.) en door in de uitspraak op bezwaar twee alternatieve vergelijkingsobjecten aan te voeren (zie 2.5.). Met de verwijzing naar die vergelijkingsobjecten is de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van het Hof voldoende gemotiveerd. Drie van de door de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar gehanteerde vergelijkingsobjecten zijn eveneens in de taxatiematrix als onderbouwing gehanteerd. Uit bestendige jurisprudentie volgt verder dat partijen hun onderbouwing van de respectievelijk door hen voorgestane waarden gedurende de procedure mogen wijzigen, zeker in reactie op nadere of beter uitgewerkte gronden van de wederpartij. [4] Tot slot is het Hof van oordeel dat in de stukken van het geding geen aanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling dat de heffingsambtenaar in strijd met de goede procesorde zou hebben gehandeld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024
De griffier, De raadsheer,
J. Hollander R.A.V. Boxem
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 19 september 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.‘KOUDV’ staat voor Kwaliteit, Onderhoud, Uitstraling, Doelmatigheid en Voorzieningen.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 23 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2024:2837, r.o. 4.14.
3.Vergelijk HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 4.3.2.
4.Vgl. HR 10 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6786.