Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
26 september 2014, (ECLI:NL:HR:2014:2838), heeft de Hoge Raad de voorwaarden voor de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen naar commuun internationaal privaatrecht volgens art. 431 Rv uiteengezet:
Het voorgaande betekent dat de Marokkaanse beschikking in Nederland kan worden erkend en, na het verkrijgen van verlof, ten uitvoer kan worden gelegd.
Gelet op al het voorgaande en op de omstandigheid dat de man geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de Marokkaanse uitspraak moet worden uitgegaan van een geldende rechterlijke beslissing over de kinderalimentatie. De man is het niet eens met de hoogte van de in die Marokkaanse uitspraak vastgestelde kinderalimentatie. Hij stelt dat die uitspraak van de aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven omdat daarbij is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens en het onjuiste gegeven dat hij over vermogen in Marokko beschikt.
Ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Getoetst moet dan kunnen worden wat de, in dit geval Marokkaanse, wettelijke maatstaven waren op het moment van het nemen van de beslissing. De man heeft echter nagelaten te stellen welke maatstaven dat waren, zodat het voor hof niet te toetsen is of de uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord.
De man heeft ook gesteld dat de Marokkaanse rechter ten onrechte is uitgegaan van een inkomen van de man van tussen de € 1.600,- en € 1.800,- per maand en dat hij -samen met zijn broer- in het bezit is van een woning bestaande uit twee verdiepingen en van een stuk grond in Marokko. Volgens de man ontving hij ten tijde van vaststelling van de kinderalimentatie door de Marokkaanse rechter een arbeidsongeschiktheidsuitkering met een aanvulling van het UWV. Uit de door de man overgelegde berekening blijkt dat de behoefte van de kinderen op basis van die gegevens, € 169,- per kind per maand, dus in totaal € 507,- per maand voor de drie kinderen, bedraagt. De Marokkaanse rechter heeft de kinderalimentatie destijds voor de drie kinderen vastgesteld op in totaal (omgerekend) € 347,- per maand. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op het voorgaande en bij gebrek aan voldoende (aanvullende) gegevens met betrekking tot zijn huidige inkomen (inkomensgegevens over 2022 zijn gebrekkig en 2023 en 2024 ontbreken), zijn stelling dat de vastgestelde alimentatie van de aanvang af niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven, niet aannemelijk heeft gemaakt. Hetzelfde geldt voor zover de man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de rechterlijke uitspraak ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Daar komt bij dat de man ook zijn stelling dat de Marokkaanse rechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij onroerend goed in Marokko bezit, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De door de man in hoger beroep overgelegde verklaring van het Ministerie van Economische Zaken en van Financiën en van de Hervorming van het bestuur – Koninkrijk van Marokko, Multifunctionele onderafdeling van Driouch, acht het hof daarvoor onvoldoende. Uit de in die verklaring opgenomen passage dat de man:
“Niet belastbaar is voor wat betreft de onroerendzaakbelasting en de heffing voor het gebruik van gemeentelijke diensten in het rechtsgebied van het: Koninkrijk Marokko”kan, nu deze stelling door de vrouw gemotiveerd is betwist, naar het oordeel van het hof - zonder uitleg over het Marokkaans belastingstelsel, die ontbreekt - niet de conclusie worden getrokken dat de man geen onroerend goed in Marokko bezit.