ECLI:NL:GHARL:2024:5704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.337.249/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding met betrekking tot de verkoop van een gezamenlijke woning na relatiebeëindiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding over de executie van een vonnis van de voorzieningenrechter van 24 januari 2023, waarin [geïntimeerde] werd verplicht om mee te werken aan de verkoop van de gezamenlijke woning. [naam1] heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van 27 december 2023, waarin werd geoordeeld dat de executie door [naam1] onrechtmatig was en dat de geïnde dwangsommen terugbetaald moesten worden. De procedure begon na een affectieve relatie tussen partijen, waaruit twee kinderen zijn geboren. Na de relatiebreuk is [naam1] met de kinderen uit de woning vertrokken, terwijl [geïntimeerde] daar is blijven wonen en de hypotheeklasten heeft betaald. De woning staat sinds het voorjaar van 2024 te koop. Het hof oordeelt dat [naam1] niet heeft aangetoond dat [geïntimeerde] niet heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning, en dat de executie onrechtmatig is. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [naam1] tot betaling van de proceskosten aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.337.249/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 145670
arrest in kort geding van 10 september 2024
in de zaak van
[appellante] B.V.(de bewindvoerder)
,die is gevestigd in [vestigingsplaats] ,
in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die toebehoren dan wel zullen toebehoren aan
[naam1]( [naam1] ),
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M. Helmantel, die kantoor houdt te Sappemeer,
tegen
[geïntimeerde]( [geïntimeerde] ),
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe, die kantoor houdt te ’s-Gravenhage.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het tussenarrest van 25 juni 2024 heeft op 31 juli 2024 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. C. Koopman. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
1.2.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de bewindvoerder bij bericht van 17 juli 2024 het hof laten weten de hoger beroepsprocedure als formele procespartij van [naam1] over te nemen.

2.De kern van de zaak

2.1.
In deze zaak ligt de vraag voor of de executie door [naam1] in de vorm van inning van door [geïntimeerde] verbeurde dwangsommen op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter van 24 januari 2023 geschorst/gestaakt moet blijven en of de door [geïntimeerde] betaalde dwangsommen moeten worden terugbetaald.

3.De feiten en de procedure bij de voorzieningenrechter

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, waaruit twee kinderen zijn geboren. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] . Na de beëindiging van de relatie is [naam1] in november 2021 met de twee kinderen van partijen uit de gezamenlijke woning vertrokken. [geïntimeerde] is daar blijven wonen en heeft sindsdien de hypotheeklasten betaald. Hij woont daar met zijn huidige partner en hun kind. De woning staat sinds het voorjaar van 2024 te koop.
3.2.
Over de verdeling van de woning zijn procedures gevoerd. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft, voor zover hier van belang, bij vonnis van 24 januari 2023 [geïntimeerde] geboden, als hij niet voor 1 juli 2023 de overname van de woning aan de [adres] te [woonplaats1] heeft weten te realiseren, zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van die woning, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat hij na de betekening van het te wijzen vonnis, weigert aan de veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000,-. Verder heeft de voorzieningenrechter de overige vorderingen van [naam1] die betrekking hebben op de door haar verlangde medewerking van [geïntimeerde] aan de verkoop van de woning en het passeren van de leveringsakte, in beide gevallen op straffe van een dwangsom bij niet-nakoming, afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft deze uitspraak bij arrest van 22 augustus 2023 bekrachtigd.
3.3.
[geïntimeerde] heeft de woning niet voor 1 juli 2023 overgenomen.
3.4.
[naam1] is vanaf 1 juli 2023 overgegaan tot het innen van dwangsommen en heeft beslag gelegd op de gezamenlijke woning.
3.5.
De voorzieningenrechter in kort geding van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft (voor zover hier van belang) bij vonnis van 27 december 2023 – uitvoerbaar bij voorraad – op vordering van [geïntimeerde] :
- [naam1] geboden de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 januari 2023 te schorsen, deze te staken en gestaakt te houden in afwachting van het verkoopproces tussen partijen welke zij in onderling overleg tot stand dienen te brengen;
- bepaald dat de executie van [naam1] onrechtmatig is en dat [naam1] alles wat zij aan dwangsommen heeft ontvangen dient terug te betalen aan [geïntimeerde] , althans dat betaalde dwangsommen in mindering zullen strekken op haar deel van de overwaarde bij verkoop aan een derde.
3.6.
De bedoeling van het hoger beroep van [naam1] is dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 december 2023 wordt vernietigd en dat de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen.
3.7.
[geïntimeerde] vindt dat het hof [naam1] niet-ontvankelijk dient te verklaren in haar vorderingen in hoger beroep, dan wel dat die vorderingen moeten worden afgewezen, met een veroordeling van [naam1] in de kosten van de procedure in beide instanties.

4.Het oordeel van het hof

spoedeisend belang
4.1.
Het hof is, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat uit de aard van de vordering een spoedeisend belang van [geïntimeerde] volgt, omdat het de vraag betreft of de executie van het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 januari 2024 al dan niet dient te worden gestaakt.
executie onrechtmatig?
4.2.
[naam1] heeft één grief geformuleerd tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Zij komt daarin op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de executie van het vonnis van 24 januari 2023 door haar onrechtmatig is, omdat niet zou zijn gebleken dat [geïntimeerde] niet heeft willen meewerken aan de verkoop van de woning, dat de geïnde dwangsommen moeten worden terugbetaald en dat de executie moet worden gestaakt.
4.3.
[geïntimeerde] vindt dat de voorzieningenrechter een goede beslissing heeft genomen. Hij voert aan dat hij nooit in verzuim is geweest, niet in gebreke is gesteld en dat hij voldoende en tijdig via zijn advocaat heeft aangegeven dat hij meewerkt aan de verkoop. [naam1] heeft na 1 juli 2023 zelf geen enkel initiatief genomen om tot verkoop te komen.
4.4.
Het hof stelt het volgende voorop. De rechter moet het dictum van een uitspraak uitleggen met inachtneming van de overwegingen die tot die beslissing hebben geleid. Bij de uitleg van een veroordeling moet het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, zodanig dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Als een veroordeling een bevel bevat, is vanuit het oogpunt van rechtszekerheid uiteraard van belang dat het bevel voldoende duidelijk is afgebakend, zodat de partij tegen wie het bevel is uitgesproken zoveel mogelijk zekerheid krijgt welke gedragingen onder het bevel zijn begrepen. Dit geldt in het bijzonder als aan het bevel een dwangsom is verbonden. Als de bewoordingen van een uitgesproken veroordeling ruimte laten voor verschillende interpretaties, kan dit eveneens reden zijn om de draagwijdte van een veroordeling beperkt uit te leggen – ten gunste van de partij, tegen wie de veroordeling is uitgesproken – en alleen een inbreuk op de veroordeling aan te nemen, als een zodanige inbreuk in ernst niet kan worden betwijfeld. Het staat de rechter vrij om bij de uitleg van de veroordeling de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren. [1]
4.5.
Gelet op het feit dat de bewijslast bij de executant rust, is een vordering tot het tegengaan van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat aan de aan de executie verbonden voorwaarde is voldaan. De aard van de onderhavige procedure laat het niet toe om een uitvoerig onderzoek te doen naar de door partijen gestelde feiten en omstandigheden, voor zover die door de wederpartij worden betwist.
4.6.
De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis van 24 januari 2023 onder 4.7 overwogen dat [geïntimeerde]
“een termijn gegund zal worden tot 1 juli 2023 om de woning over te nemen. Op die wijze wordt voorkomen, anders dan bij toewijzing van de primaire vordering, dat voorbereidende werkzaamheden (makelaar, bezichtigen en onderhandelingen), ook al hebben deze niet geleid tot een overname voor 1 juli 2023 door de man, overbodig worden. Deze kunnen door partijen gezamenlijk vervolgd worden”. Daarmee heeft de voorzieningenrechter naar het oordeel van het hof aangegeven dat [geïntimeerde] , gezien de afspraak ter zitting, tot 1 juli 2023 de gelegenheid had de woning over te nemen, en dat het verkooptraject van de woning een traject is dat door partijen gezamenlijk bewandeld moet worden. De voorzieningenrechter heeft [geïntimeerde] geboden om, als hij niet voor 1 juli 2023 de overname van de woning had gerealiseerd, zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning op straffe van verbeurte van een dwangsom voor iedere dag dat hij na betekening van het vonnis weigert aan dit gebod te voldoen. Hieruit leidt het hof af dat de weigering van [geïntimeerde] om mee te werken aan de verkoop van de woning (na betekening van het vonnis van 24 januari 2023) vast moet staan, wil er sprake zijn van verbeurte van een dwangsom.
4.7.
Het hof constateert op dezelfde gronden als de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis van 27 december 2023 dat de executie door [naam1] onrechtmatig is en dat eventueel geïnde dwangsommen moeten worden terugbetaald. Het hof voegt hier het volgende aan toe. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder 4.5 is overwogen constateert het hof dat [naam1] ook in hoger beroep niet heeft aangetoond dat [geïntimeerde] na 1 juli 2023 weigerde mee te werken aan de verkoop van de woning. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat [naam1] omstreeks 1 juli 2023, buiten het inschakelen van de deurwaarder voor de executie van het vonnis van 24 januari 2023, iets heeft ondernomen om de verkoop van de woning te bewerkstelligen of anderszins actie heeft ondernomen om met [geïntimeerde] gezamenlijk het traject in te gaan tot verkoop van de woning. Dit is ter zitting door [naam1] en de advocaat van [naam1] bevestigd. [naam1] heeft ter zitting aangegeven zelf geen actie te hebben ondernomen omdat de houding van [geïntimeerde] volgens haar genoeg zei. Naar het oordeel van het hof had van [naam1] enige actie mogen worden verwacht voordat zij mocht constateren dat [geïntimeerde] weigerde mee te werken en daardoor dwangsommen zou verbeuren. Doordat dit is nagelaten, kan niet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] heeft geweigerd mee te werken.
Uit de e-mail van de advocaat van [geïntimeerde] van 12 juli 2023 blijkt bovendien de verbazing van [geïntimeerde] over het feit dat de bewindvoerder hem beticht van het niet willen meewerken aan de verkoop. De e-mail luidt als volgt:
In opgemelde zaak constateer ik dat uw cliënte kennelijk zonder verdere aankondiging tracht dwangsommen te innen. Ik merk op dat deze niet terecht zijn.
1. Waaruit blijkt dat mijn cliënt niet heeft meegewerkt sinds 1 juli?
2. Waaruit blijkt dat uw cliënte vanaf 1 juli mijn cliënt heeft verzocht mee te werken aan de verkoop van de woning?
3. Heb ik een e-mail van uw zijde na 1 juli hierover wellicht gemist?
4. Waar is uw cliënte eigenlijk en hoe kan van mijn cliënt in redelijkheid worden verwacht een verkoopproces in te gaan als mijn cliënt niet met uw cliënte kan overleggen, door haar toedoen?
Uit deze e-mail kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] weigerde mee te werken aan de verkoop van de woning.
Dat geldt ook voor de e-mail van de advocaat van [geïntimeerde] van 25 juli 2023.
Ook kan uit het feit dat [geïntimeerde] het in 2022 niet nodig vond om de woning te laten taxeren, zoals door [naam1] is aangevoerd, niet worden afgeleid dat hij na 1 juli 2023 weigerde mee te werken aan de verkoop van de woning. Evenmin kan het gegeven dat [geïntimeerde] bij zijn wens bleef om de woning te kunnen overnemen, leiden tot de conclusie dat hij weigerde mee te werken aan de verkoop van de woning, omdat hij (zoals ook de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 23 januari 2023 al overwoog) tijdens het verkooptraject evengoed nog kon proberen de woning over te nemen.
Al met al kan niet worden vastgesteld dat aan de aan de executie verbonden voorwaarde (het niet meewerken aan de verkoop van de woning) is voldaan. Gelet hierop faalt de grief van [naam1] .
proceskosten
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [naam1] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, omdat zij ook in hoger beroep haar stellingen dat [geïntimeerde] niet meewerkt aan de verkoop van de woning niet heeft onderbouwd en verder geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld, buiten de stelling dat zij het niet eens is met het oordeel van de voorzieningenrechter. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om de proceskosten te compenseren, zoals namens de bewindvoerder ter zitting is betoogd.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
4.9.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 27 december 2023;
5.2.
veroordeelt [naam1] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van de man (2 procespunten x appeltarief II);
5.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Koopman, J.G. Knot en L. van Dijk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.