ECLI:NL:GHARL:2024:5701

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
200.327.965/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conforme vloerverwarmingsinstallatie, schending waarschuwingsplicht installateur, ontbinding en schadebegroting

In deze zaak heeft Ketelaar Installatie Service B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 22 februari 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil over de installatie van een elektrische vloerverwarmingsinstallatie in het appartement van de geïntimeerde. De geïntimeerde stelt dat de vloerverwarming onvoldoende verwarmingsvermogen heeft en dat Ketelaar haar niet heeft gewaarschuwd voor de ongeschiktheid van de installatie. De geïntimeerde vordert onder andere terugbetaling van de aanneemsom en schadevergoeding voor de kosten van het egaliseren van de vloer en het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie. Ketelaar betwist de gebrekkigheid van de installatie en wijst op andere oorzaken van warmteverlies die voor risico van de geïntimeerde zouden moeten blijven. Het hof heeft de feiten zelfstandig vastgesteld en oordeelt dat de vloerverwarmingsinstallatie niet voldoet aan de ISSO 51-norm, waardoor deze ondeugdelijk is. Het hof concludeert dat Ketelaar tekort is geschoten in haar waarschuwingsplicht en dat de tekortkomingen van voldoende gewicht zijn om de ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen. De vorderingen van de geïntimeerde worden grotendeels toegewezen, met uitzondering van de verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de kosten van de gasgestookte verwarmingsinstallatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.965/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 9934883
arrest van 10 september 2024
in de zaak van
Ketelaar Installatie Service B.V.,
die is gevestigd in Hilversum,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
Ketelaar,
advocaat: mr. J. Jelsma in Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
die bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. T. Steenbeek in Tilburg.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Ketelaar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 22 februari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het tussenarrest waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald;
  • het proces-verbaal van die mondelinge behandeling, gehouden op 27 oktober 2023;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd aan het hof, waarop het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Ketelaar heeft het appartement van [geïntimeerde] voorzien van een vloerverwarmingsinstallatie. [geïntimeerde] stelt onder meer dat de vloerverwarming in haar woonkamer en keuken over onvoldoende verwarmingsvermogen beschikt. Daarnaast verwijt zij Ketelaar haar niet te hebben gewaarschuwd voor ongeschiktheid van de installatie voor haar appartement. Zij vordert onder meer terugbetaling van de aanneemsom en vergoeding van haar schade bestaande uit de kosten van het egaliseren en afwerken van de vloer en de kosten voor het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie vergelijkbaar met de door Ketelaar verwijderde gasgestookte verwarmingsinstallatie. Ketelaar betwist de gebrekkigheid van de installatie, in ieder geval voor zover het betreft de overige ruimtes in het appartement, en verweert zich voorts onder meer door te wijzen op andere oorzaken van warmteverlies die voor risico van [geïntimeerde] zouden moeten blijven.
2.2.
De feitelijke achtergrond van het geschil is als volgt.
Het hof merkt hierbij op dat het de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, waardoor Ketelaar moet worden geacht geen belang meer te hebben bij een bespreking van haar desbetreffende grief.
2.3.
Ketelaar exploiteert een installatiebedrijf.
2.4.
Op 27 januari 2017 stuurt [geïntimeerde] aan Ketelaar een mail met onder meer de volgende inhoud:
De flat meet 143 m2. Heeft een woonkamer/keuken van 70 a 75 m2. (…) Ik wil graag elektrische vloerverwarming door het hele appartement. Ik las dat dat tegenwoordig mogelijk is in de vorm van een bepaalde folie. Je hebt dan nauwelijks hoogteverschil. Zou je willen informeren of dat mogelijk is? Is dan ook iedere kamer afzonderlijk in te stellen?
Omdat ik geen gas meer wil, kan de cv-ketel weg. Maar dan moet er een andere warmwatervoorziening komen.
Wil je bekijken wat een goede oplossing is? Ik denk aan een boiler. Maar zijn er alternatieven?
De gaskookplaat wil ik vervangen voor een inductie kookplaat. Ik neem aan dat daar een extra elektraleiding voor getrokken moet worden.
Alles van de huidige cv moet worden verwijderd.
2.5.
Ketelaar reageert diezelfde dag per e-mail voor zover relevant als volgt:
Het aanleggen van elektrische vloerverwarming in het hele appartement is mogelijk met Magnum folie. Wij kunnen dit zo instellen dat alle ruimtes afzonderlijk te regelen zijn.
2.6.
Op 24 mei 2017 heeft Ketelaar een offerte voor de uit te voeren werkzaamheden
uitgebracht. Op 20 juni 2017 is [geïntimeerde] met deze offerte akkoord gegaan. De
opdracht omvatte onder meer de verwijdering van de bestaande cv-ketel, gasleiding en watervoerende radiatoren, de installatie van een nieuwe groepenkast en het aanleggen van elektrische vloerverwarming in het gehele appartement (behalve de bijkeuken en het toilet), bestaande uit de woonkamer, de keuken, de twee slaapkamers, de gang en de badkamer (die is gesplitst in tweeën).
2.7.
Ketelaar heeft de werkzaamheden in het najaar van 2017 uitgevoerd. Na de aanleg van de elektrische vloerverwarming heeft [geïntimeerde] de vloeren in haar appartement laten egaliseren en de vloer afgewerkt met linoleum.
2.8.
Het appartement is 135 vierkante meter groot. De vloerverwarming functioneert per ruimte zelfstandig, dat wil zeggen dat in elke ruimte van het appartement de verwarming apart geregeld kan worden.
2.9.
Op 1 juli 2020 heeft [geïntimeerde] , op advies van Ketelaar, Ketelaar de opdracht gegeven drie elektrische radiatoren te plaatsen, waarvan één in de keuken en twee (elektrische handdoek)radiatoren in de beide badkamers. De radiator in de keuken heeft een vermogen van 1.000 Watt. De radiatoren in de badkamers hebben elk een vermogen van 600 Watt.
2.10.
Uit een rapport van het bedrijf IAC van 2 februari 2022 (hierna: het IAC-rapport), in opdracht van [geïntimeerde] en met inachtneming van bezwaren van Ketelaar tegen een eerdere rapportage van IAC, volgt dat dat er een verwarmingsvermogen 6.761 Watt benodigd is in de woonkamer en de keuken.
2.11.
In het rapport is (verder) onder meer het volgende opgenomen:
1. Door middel van een controleberekening vaststellen van het benodigde verwarmingsvermogen.
Door ons is een warmteverliesberekening gemaakt volgens ISSO5I, met ventilatiedebieten conform het Bouwbesluit 2012. Hierbij is gerekend met een ruimtetemperatuur van 21 C. Het aangrenzende trappenhuis is beschouwd als onverwarmde ruimte met een resulterende temperatuur van 6,7 C bij een buitentemperatuur van -10 C. Het benodigde verwarmingsvermogen bedraagt volgens deze berekening 6.146 W. Dit vermogen is nog zonder rekening te houden met het warmteverlies naar het lager gelegen appartement, als gevolg van de verwarming door de vloerverwarming; dit verlies bedraagt volgens de berekening 615 W. In werkelijkheid is dat niet het geval, waardoor dit warmteverlies hoger is. Dat betekent dat het te installeren vermogen in de woonkamer 6.761 W bedraagt.

2.Bepalen van het aanwezige verwarmingsvermogen.

In de woonkamer zijn elektrische vloerverwarmingsmatten van het fabricaat Magnum, type Millimat op de dekvloer verlegd. Op het legplan van Ketelaar, d.d. 7-8-2017 is te zien dat het hier gaat om twee matten met een lengte van 40 meter en breedte 50 cm. Volgens het overzicht “Meetgegevens" is het verwarmingsvermogen van deze matten 2.500 W/stuk. (…) In de keuken is een elektrische radiator met een vermogen van 1.000 W geplaatst. Het totaal geïnstalleerde verwarmingsvermogen bedraagt 6.000 Watt.
Doordat de verdiepingsvloer ongeïsoleerd is, is het warmteverlies naar beneden groter dan de forfaitaire toeslag van 10% die de warmteverliesberekening berekent. Een eenvoudige
modelberekening laat zien dat het warmteverlies naar beneden ca 30 % kan bedragen. Dat zou betekenen, dat van de geïnstalleerde 5.000 W vloerverwarmingsvermogen in de woonkamer / keu ca. 3.5000 W[het hof begrijpt: ‘woonkamer/keuken ca. 3.500 W]
ten goede komt van het onderhavige appartement. Samen met de in de keuken toegevoegde radiator bedraagt het nuttige vermogen in de woonkamer / keuken ca. 4.500 W.

3.Bepalen van de oorzaak dat het niet behaaglijk wordt.

Op het eerste gezicht valt op dat het geïnstalleerde verwarmingsvermogen 6.000 W bedraagt, terwijl het benodigde verwarmingsvermogen volgens 1SSO 51, 6.761 W bedraagt. Het geïnstalleerde verwarmingsvermogen is dus te laag. Het nuttige vermogen is lager, zoals hierboven is aangetoond. Dit speelt een rol bij het langzaam opwarmen van de kamer. Ook speelt dit een rol bij het niet behaaglijk worden van de woonkamer, maar dit is gedurende het grootste deel van het stookseizoen niet het geval: Het benodigde vermogen is nodig om de woonkamer op temperatuur te krijgen wanneer het buiten -10 °C is, en de ruimtetemperatuur moet worden verhoogd. Dit is meestal niet tegelijk het geval, zodat meestal minder verwarmingsvermogen nodig is. Ter verduidelijking: wanneer het buiten -10°C is, en de temperatuur in de eigen woonkamer wordt constant gehouden op 21 °C, is het benodigde verwarmingsvermogen in de woonkamer 5.420 W; iets minder dan het geïnstalleerde vermogen maar iets meer dan het nuttige vermogen. Wanneer het buiten niet meer dan enkele graden vriest is het voldoende om de gewenste temperatuur te realiseren. De koudeklachten deden zich echter al in december 2017 voor. Die maand daalde de buitentemperatuur niet onder -3 C (bron: historische gegevens KNMI, weerstation De Bilt, december 2017). Er is echter nog een tweede oorzaak aan te wijzen die voor koudeklachten kan zorgen.
De woning wordt geventileerd door middel van natuurlijke luchttoevoer en mechanische luchtafvoer. Dat betekent dat de lucht in de ruimte wordt ververst door lucht door ventilatietoevoerroosters direct van buiten toe te voeren in de ruimte, zonder dat deze eerst wordt verwarmd. Deze koude lucht stroomt door de roosters naar binnen en stroomt dan, omdat de soortelijke massa van koude lucht hoger is dan van de warmere lucht in de ruimte, langs het raam naar beneden en dan over de vloer de kamer in. Daarnaast speelt ook de aanwezigheid van grote glasoppervlakken een rol; ook deze zorgen voor het lokaal afkoelen van ruimtelucht, waarna deze over de vloer in de woonkamer stroomt. De eerste warmtebron die de verse koude lucht ontmoet is de vloerverwarming. Het voldoende verwarmen van de koude verse buitenlucht neemt, wanneer het buiten koud is, een aanzienlijk vloeroppervlak in beslag. Dit zorgt ervoor dat het in de woonkamer ook bij hogere buitentemperaturen oncomfortabel is; het tocht over de vloer.
In de oorspronkelijke situatie bevond zich onder elk raam en elk ventilatierooster een
verwarmingslichaam; een radiator of convector. Deze zorgden voor warmteafgifte direct onder de voornaamste koudebronnen, waardoor de koude ventilatielucht en de koudeval langs de grote glasoppervlakken niet, of minder werd gevoeld.
De extra radiator in de keuken is voorzien van een eigen thermostaat. Dat betekent dat voor het regelen van de ruimtetemperatuur nu twee regelkringen in dezelfde ruimte aanwezig zijn, die elkaar onderling beïnvloeden. Dat is een ongewenste situatie. De correcte regelwijze zou zijn dat de kamerthermostaat zowel de vloerverwarming als de extra radiator aanstuurt.
Volgens Ketelaar werkt de ventilatie-installatie niet goed; deze zou verkeerd zijn afgesteld. Wij hebben de vereiste ventilatiedebieten ten behoeve van de verkeersruimten bepaald op basis van de plattegrond van het appartement. Ter plaatse hebben wij de afgezogen luchtdebieten gemeten (…) Het totaal afgezogen debiel bedraagt (…) 142 m3/h. Dit is minder dan 350 m3/h en daarom te weinig en voldoet niet aan het Bouwbesluit.
Het betekent echter ook dat de ventilatie-installatie niet op een zodanige wijze verkeerd functioneert dat dit bijdraagt aan de comfortklachten; daarvoor zou juist teveel ventilatie een (gedeeltelijke) verklaring zijn geweest.
Naast bovengenoemde twee aspecten, die van invloed zijn op het afgenomen comfort in de
woonkamer, heeft de overstap van gasgestookte verwarming naar elektrische verwarming nog een nadeel. Elektrische verwarming door middel van weerstandsdraad (zoals in elektrische vloerverwarming, elektrische radiatoren enzovoort) is aanzienlijk minder doelmatig dan gasgestookte verwarming. (…) Dit komt ook tot uiting in de prijs van de warmte in de woning (…).
Een laatste verschijnsel dat bijdraagt tot het tegenvallende comfort is de temperatuurverschillen aan het vloeroppervlak. De vloerverwarmingsmatten liggen direct onder de harde vloerafwerking, zodat de vloer, waar de matten liggen merkbaar warm wordt, terwijl de stroken tussen de vloerverwarmingsmatten en de gebieden waar geen matten liggen, zoals voor het aanrecht, koud blijven, bijna als een vloer zonder vloerverwarming. De vloerverwarmingsmatten hebben een specifiek verwarmingsvermogen van 125 W/m2. Dat zorgt ervoor, dat de vloer, waar verwarmingsmatten liggen, ca. 10 K warmer wordt dan de ruimtetemperatuur. Bij een ruimtetemperatuur van 21°C wordt de vloertemperatuur dan ca. 31°C. Dat is enkele graden warmer dan voor een woonkamer comfortabel wordt geacht (bron: ISSO 49). Het overal naast elkaar voorkomen van vloerzones die onverwarmd zijn en zones die eigenlijk te warm zijn, zorgt ervoor dat de vloerverwarming nadrukkelijk aanwezig is.
De vervanging van de oorspronkelijke gasgestookte verwarming met radiatoren door elektrische vloerverwarming is gedaan naar aanleiding van de aanvraag van mevrouw [geïntimeerde] . In haar aanvraag werd gevraagd elektrische vloerverwarming aan te leggen.
Gezien het bovenstaande zijn wij van mening dat Ketelaar mevrouw [geïntimeerde] beter had kunnen afraden, in plaats van de gevraagde installatie uit te voeren. (…)
Samengevat zijn de volgende oorzaken gevonden voor het tegenvallende comfort:
  • Het geïnstalleerde vermogen is te laag;
  • Het verwarmingsvermogen is ongelijkmatig verdeeld, wat tot merkbare

temperatuurverschillen aan het vloeroppervlak leidt;

  • Er ontstaan tochtklachten;
  • Het opwekrendement neemt af, de energiekosten nemen toe.
2.12.
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd:
I. partiële ontbinding van de door partijen op 24 mei 2017 gesloten overeenkomst, namelijk voor zover deze ziet op het vervangen van de bestaande gasgestookte cv-installatie door de elektrische (vloer)verwarming;
II. veroordeling van Ketelaar tot terugbetaling van de door haar ontvangen prestatie welke ziet op het vervangen van de bestaande gasgestookte cv-installatie door de elektrische (vloer)verwarming, zijnde een deel de totale door [geïntimeerde] betaalde aanneemsom, welk deel door [geïntimeerde] is begroot op € 14.118,28, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. veroordeling van Ketelaar tot betaling van de door [geïntimeerde] te maken kosten voor het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie gelijk aan dan wel vergelijkbaar met de door Ketelaar verwijderde gasgestookte verwarmingsinstallatie, nader op te maken bij staat;
IV. veroordeling van Ketelaar tot betaling van de door [geïntimeerde] gemaakte kosten voor het egaliseren en afwerken van de vloer na installatie van de elektrische vloerverwarming, begroot op € 10.993,10, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. vernietiging van de op 1 juli 2020 tussen partijen gesloten overeenkomst tot het bijplaatsen van drie extra elektrische radiatoren;
VI. veroordeling van Ketelaar tot betaling van een bedrag van € 1.421,75, zijnde het door [geïntimeerde] betaalde bedrag voor het bijplaatsen van drie extra elektrische radiatoren, binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VII. veroordeling van Ketelaar te veroordelen tot betaling van de door [geïntimeerde] gemaakte expertisekosten van € 1.264,45, vermeerderd met de wettelijke rente;
VIII. veroordeling van Ketelaar tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten
begroot op € 1.005,33 vermeerderd met de wettelijke rente;
IX. veroordeling van Ketelaar in proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke
rente.
2.13.
De kantonrechter heeft deze vorderingen, al dan niet op andere rechtsgronden, grotendeels toegewezen, onder verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure voor zover het betreft de kosten voor het opnieuw aanleggen van een gasgestookte verwarmingsinstallatie. De bedoeling van het hoger beroep van Ketelaar is dat (het toegewezen deel van) de vorderingen alsnog word(t/)en afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Ketelaar komt met zes genummerde bezwaren (‘grieven’), van I-VII waarbij nummer V ontbreekt, op tegen de beslissing van de kantonrechter. De bezwaren strekken tot een integrale herbeoordeling van het geschil. Hierna zal het hof de bezwaren van Ketelaar thematisch bespreken.
Non-conformiteit vloerverwarmingsinstallatie
3.2.
Ketelaar betwist gebrekkig werk te hebben geleverd; de aangelegde vloerverwarming is volgens haar geschikt voor normaal gebruik. Zij licht toe dat als [geïntimeerde] , zelfs bij een buitentemperatuur van -10° Celsius, haar kamer 'gewoon' op een – constante – temperatuur van 21° Celsius had gehouden, ook volgens de door IAC gehanteerde ISSO 51-norm slechts een verwarmingsvermogen benodigd was van 5.420 Watt (in plaats van het theoretisch benodigde vermogen 6.761 Watt); dit werkelijk benodigde vermogen is in de woonkamer/keuken (aan)gelegd door middel van de vloerverwarming met een vermogen van 5.000 W samen met de bijverwarming met 1.000 Watt door middel van de keukenradiator. Volgens Ketelaar zou niet het theoretische verwarmingsvermogen, maar dit werkelijk benodigde verwarmingsvermogen leidend moeten zijn, aangezien volgens een (temperatuur)overzicht van de KNMI van het laatste jaar slechts één keer (en dan enkel in Eelde) de temperatuur van -10° Celsius is bereikt en de gemiddelde temperatuur in de winter van 2022-2023 in de koudste maand (december) 3,9° Celsius bedroeg. Gelet op deze temperaturen zou het theoretisch vermogen nimmer aangesproken worden, aldus Ketelaar.
3.3.
Het hof stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of het verwarmingsvermogen adequaat is gerealiseerd, leidend is dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst van 20 juni 2017 mocht verwachten dat het verwarmingsvermogen van de geïnstalleerde elektrische vloerverwarming, zou voldoen aan de ISSO 51-norm – de standaardnorm bij warmteverliesberekeningen. Ketelaar heeft overigens betwist dat deze ISSO 51-norm van toepassing is, zonder daar enige andere norm, althans enig argument, tegenover te stellen. Het hof gaat daarom aan deze blote betwisting voorbij en zal uitgaan van de ISSO 51-norm. Volgens het IAC-rapport is op grond van die norm een verwarmingsvermogen van 6.761 Watt nodig in de woonkamer/keuken om de woonkamer op temperatuur te krijgen wanneer het buiten -10 graden is en de ruimtetemperatuur moet worden verhoogd (als het daarvoor niet constant is gehouden op 21 graden. Dit betekent dat de op grond van de overeenkomst van 20 juni 2017 geïnstalleerde vloerverwarming met 5.000 Watt volgens deze ISSO 51-norm te laag is geweest, de latere bijverwarming met 1.000 W door middel van een radiator ten spijt. In zoverre is de vloerverwarmingsinstallatie reeds ondeugdelijk.
De discussie vervolgens over de omvang van het nuttig vermogen – het deel van het verwarmingsvermogen dat ten goede komt aan het appartement van [geïntimeerde] en voor haar dus niet verloren gaat – mist relevantie. Immers, of het warmteverlies nu 30 % (volgens IAC) is of minder (volgens Ketelaar), met het onweersproken gegeven dat sprake is van énig warmteverlies naar beneden, blijft het feit dat het nuttige vermogen in de woonkamer/keuken lager zal zijn dan 5.000 W, en daarmee te laag is.
3.4.
Het verweer van Ketelaar is ongegrond voor zover zij dan nog heeft willen betogen dat zij na de installatie van de bijverwarming ervan mocht uitgaan dat zij – met de nadere overeenkomst voor de bijverwarming – alsnog had voldaan aan de opdracht van [geïntimeerde] haar appartement van deugdelijke verwarming te voorzien. Niet alleen omdat op grond van de ISSO 51-norm een verwarmingsvermogen van 6.761 Watt benodigd is in de woonkamer/keuken (en 6.000 Watt dus te weinig vermogen is), maar ook omdat Ketelaar miskent dat zij bij het aannemen van de opdracht onvoldoende oog heeft gehad voor de gevolgen van het verwijderen van de bestaande radiatoren onder de ramen (al dan niet met ventilatieroosters) waardoor een koude tocht kon ontstaan over de vloer. Ten slotte is in de woonkamer/keuken onbetwist sprake van een ongelijkmatige verdeling van de vloerverwarmingsmatten, zoals toegelicht in het IAC-rapport.
3.5.
Waar Ketelaar nog aanvoert dat de berekening van de deskundige deels is gebaseerd op onjuiste waardes, volstaat zij ter onderbouwing van haar betwisting op dit punt met een onnavolgbare argumentatie en berekening (in randnummer 25 en 26 van de memorie van grieven) ter zake van – naar het hof begrijpt –
ventilatieverlies, in plaats van een deugdelijke
warmteverliesberekening in het geding te brengen, zoals dat wel op haar weg had gelegen, nu zij de berekening van de deskundige deels in twijfel trekt.
Evenmin kan het hof Ketelaar volgen waar zij aanvoert dat de vloeroppervlakte van de
woonkamer/keuken 68 m 2 is, in plaats van 70,9 m2 zoals tot uitgangspunt is genomen in het IAC-rapport, waardoor het benodigde verwarmingsvermogen volgens haar naar beneden bijgesteld had moeten worden. Het hof volgt Ketelaar hierin echter niet, alleen al omdat Ketelaar in randnummer 12 van haar memorie van grieven zelf uitgaat van 70 m2. Dat randnummer heeft nota bene specifiek betrekking op de vaststelling van de feiten.
Ten slotte merkt het hof nog op dat Ketelaar geen bewijs aandraagt van haar stelling dat de vloerdikte 30 cm is, in plaats van 25 cm, zoals het IAC tot uitgangspunt heeft genomen. Zij maakt ook niet inzichtelijk welk effect een vloerdikte van 30 cm in plaats van 25 cm heeft op het benodigde vloerverwarmingsvermogen. Het hof zal de stelling van Ketelaar dat de vloer 30 cm dik is dan ook passeren.
3.6.
Bij gebreke van een deugdelijke betwisting is hiermee voldoende komen vast te staan dat met de geïnstalleerde vloerverwarming een te laag verwarmingsvermogen is gerealiseerd in – in ieder geval – de woonkamer/keuken, en dat de vloerverwarming daarmee niet voldoet aan wat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst van 20 juni 2017 mocht verwachten.
3.7.
Bij een non-conform (te laag) verwarmingsvermogen van de vloerverwarming, die aldus niet geschikt is voor normaal gebruik, gaat het niet aan om [geïntimeerde] te verwijten te zuinig te hebben gestookt dan wel de temperatuur niet constant genoeg te hebben gehouden. Het hof laat dan nog daar dat [geïntimeerde] die verwijten gemotiveerd heeft weersproken en daarbij terecht heeft gewezen op de selectieve en niet-volledige citaten door Ketelaar van de e-mails waarop Ketelaar een deel van die verwijten baseert.
Bovendien miskent Ketelaar de tochtklachten als gevolg van de verwijdering van de gasgestookte radiatoren onder de grote ramen en ventilatieroosters alsook de temperatuurverschillen aan de vloeroppervlakte als gevolg van de ongelijkmatige verdeling van het verwarmingsvermogen, zoals onderbouwd met het IAC-rapport.
3.8.
Waar Ketelaar nog wijst op het feit dat de woning van [geïntimeerde] dateert uit 2003 en de daarmee gepaard gaande relatief mindere isolatiewaarde, doet ook dat niet af aan het te lage verwarmingsvermogen van de vloerverwarming. Belangrijker nog is dat als Ketelaar voorafgaand aan het aannemen van de opdracht een warmteverliesberekening had opgesteld, zij [geïntimeerde] op die aspecten (bijvoorbeeld op de mogelijke gevolgen van de isolatiestaat van de binnenmuren en het warmteverlies uit de stopcontacten) had kunnen en moeten wijzen, evenals de koudeval langs de glaspartijen ingeval van verwijdering van de radiatoren onder de grote ramen/ventilatieroosters. Het kan Ketelaar als professionele partij worden toegerekend dat zij [geïntimeerde] daarvoor niet heeft gewaarschuwd, als gevolg waarvan [geïntimeerde] een verwarmingsinstallatie heeft afgenomen bij Ketelaar die deels blijvend ondeugdelijk is (te lage verwarmingscapaciteit, ongelijkmatig gelegde vloermatten) en deels alleen door bijkomende kosten te maken (voor bijverwarming door middel van extra radiatoren, al dan niet ter voorkoming van tocht/koudeval langs de ramen, en daarmee gepaard gaande structureel hogere energiekosten) kan worden gehandhaafd. Op het punt van de onderzoeks- en waarschuwingsplicht van Ketelaar overweegt het hof voorts als volgt.
Waarschuwingsplicht geschonden
3.9.
Ketelaar betwist te zijn tekortgeschoten in haar waarschuwingsplicht. Zij wijst erop dat [geïntimeerde] specifiek heeft gevraagd om de toepassing van elektrische
vloerverwarming met een zeer minimale dikte. Zoals ook uit de vraagstelling en de overgelegde correspondentie blijkt, heeft [geïntimeerde] daar zelf onderzoek naar gedaan en op basis daarvan een heel gerichte vraag gesteld. Daarnaast voert Ketelaar aan dat de woning warm valt te krijgen en de tochtproblemen met kleine ingrepen zouden kunnen worden opgelost. Ten slotte concentreert de waarschuwingsplicht zich volgens Ketelaar op fouten in het ontwerp en niet op een suggestief onderwerp als warmtebeleving.
3.10.
Anders dan Ketelaar, ziet het hof in de e-mail van [geïntimeerde] van
27 januari 2017 geen aanleiding voor disculpatie van Ketelaar in haar plicht als professional zich enerzijds ervan te vergewissen – bijvoorbeeld door het maken van een warmteverliesberekening – dat haar goederen (vloerverwarming) en diensten (installatie) [geïntimeerde] zullen voorzien van een vloerverwarming die geschikt is voor normaal gebruik en anderzijds [geïntimeerde] te wijzen op de voor Ketelaar als professionele partij kenbare nadelen van wat zij aanbiedt ten opzichte van [geïntimeerde] bestaande verwarmingsinstallatie. Dat [geïntimeerde] alleen informeert naar de mogelijkheid van een bepaalde folie waardoor nauwelijks hoogteverschil zou bestaan, betekent niet dat Ketelaar zich voorafgaand aan de koop- en aannemingsovereenkomst mocht beperken tot de enkele beantwoording van die vraag, althans mocht menen dat zij gekweten was van haar waarschuwingsplicht. Dat is temeer niet het geval gezien de algemene en niet van enige specifieke kennis getuigende wijze waarop ze dat doet (
“Ik wil graag elektrische vloerverwarming door het hele appartement. Ik las dat dat tegenwoordig mogelijk is in de vorm van een bepaalde folie. Je hebt dan nauwelijks hoogteverschil Zou je willen informeren of dat mogelijk is?”Zie verder hierboven in r.o. 2.4.)
3.11.
Als ter zake deskundig op dit gebied mocht van Ketelaar worden verwacht dat zij voorafgaand aan het aanvaarden en uitvoeren van de opdracht een warmteverliesberekening zou maken om na te gaan of het appartement van [geïntimeerde] met elektrische vloerverwarming voldoende verwarmd kon worden. Zij zou dan bij de vaststelling dat het benodigde vloerverwarmingsvermogen in de woonkamer/keuken ruim boven de 5.000 Watt ligt, [geïntimeerde] hebben moeten waarschuwen voor het feit dat de elektrische vloerverwarming als hoofdverwarming over onvoldoende vermogen beschikt om het appartement afdoende te verwarmen. Ook had Ketelaar [geïntimeerde] dan moeten wijzen op het feit dat de verwijdering van de radiatoren onder de ventilatieroosters en grote ramen tot een koudeval en tochtklachten zouden kunnen leiden en op de noodzaak van bijverwarming (en de met het gebruik van de bijverwarming gepaard gaande structurele extra energiekosten). Ketelaar had als deskundige op dit alles moeten wijzen, zodat [geïntimeerde] als particulier een geïnformeerde beslissing had kunnen nemen. Doordat Ketelaar dit heeft nagelaten, is zij tekortgeschoten in de nakoming van deze nevenverplichting, die is afgeleid van zijn hoofdverplichting op grond van de overeenkomst van 20 juni 2017 tot zorgvuldige uitvoering van het door [geïntimeerde] bepaalde werk.
Ontbinding is gerechtvaardigd
3.12.
Ketelaar stelt dat de tekortkoming zo gering is dat dat de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Ketelaar voert daartoe aan dat het in totaal in de woonkamer en keuken geïnstalleerde vermogen van 6.000 Watt weliswaar lager is dan het theoretisch vereiste vermogen van 6.761 Watt [1] , maar dat in de praktijk een lager verwarmingsvermogen voldoende is van maximaal 5.420 Watt. Ketelaar verbindt hieraan de conclusie dat sprake is van een tekortkoming van geringe betekenis, waardoor de ontbinding met al haar gevolgen niet gerechtvaardigd is.
3.13.
Het hof stelt voorop dat volgens staande jurisprudentie [2] een tekortkoming ‘van voldoende gewicht’ moet zijn om een ontbinding te rechtvaardigen en dat bij de bepaling van wanneer een tekortkoming van voldoende gewicht is, naast de in artikel 6:265 lid 1 BW genoemde gezichtspunten (bijzondere aard of geringe betekenis van de tekortkoming; gevolgen van de ontbinding) alle overige omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn. Dat bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn, brengt ook mee dat niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, kan worden toegekend. Dit betekent ook dat de optie van een voor de schuldenaar minder bezwaarlijke mogelijkheid van redres (op voorhand) geen beslissende rol speelt. [3] Wel is het zo dat het bestaan van een voor de schuldenaar minder bezwaarlijke mogelijkheid van redres een van de omstandigheden kan zijn die in het kader van de tenzij-bepaling van artikel 6:265 lid 1 BW kan worden meegewogen.
3.14.
Ketelaar heeft aangeboden, om infraroodpanelen boven de glaspartijen te plaatsen zodat de koudeval bij de ramen wordt weggenomen. In deze zaak ziet het hof echter alles afwegende – waarbij het in het bijzonder meeweegt de schending van de waarschuwingsplicht met als gevolg de extra energiekosten die [geïntimeerde] zou moeten maken door bovenmatig te moeten stoken ter compensatie van het te lage verwarmingsvermogen in de woonkamer/keuken en in slaapkamer 1, al dan niet door middel van bijverwarming, met nog daargelaten de ongelukkig gelegde verwarmingsmatten onder de reeds opnieuw geëgaliseerde en gelegde vloer – geen ruimte voor adequaat redres voor [geïntimeerde] anders dan door ongedaanmaking van de nagekomen verbintenissen. Het hof acht de tekortkomingen van voldoende gewicht om de ontbinding van de overeenkomst van 20 juni 2017 met al haar gevolgen te rechtvaardigen.
Non-conformiteit en waarschuwingsplicht t.a.v. van de vloerverwarming niet beperkt tot woonkamer & keuken
3.15.
Volgens Ketelaar ziet het geschil tussen partijen louter op de temperatuur en werkzaamheden in de woonkamer/keuken en niet op de andere ruimtes – te weten de gang, de twee slaapkamers en de gesplitste badkamer – die samen circa 50% van het appartement behelzen. Ketelaar beroept zich daarbij in het bijzonder op de klachtomschrijving van het IAC-rapport, p. 1:
“In 2017 is het bestaande appartement voorzien van elektrische vloerverwarming. Sinds december is de klacht van mevrouw [geïntimeerde] dat het niet behaaglijk wordt in de woonkamer/keuken.”[geïntimeerde] zou nooit eerder klachten hebben geuit over deze andere ruimtes, althans is daarmee te laat voor zover ze dat voor het eerst in hoger beroep zou doen. Ketelaar verbindt hieraan verder de conclusie dat de helft van de door Ketelaar geïnstalleerde vloerverwarming deugdelijk is aangelegd en zij ten onrechte is veroordeeld tot terugbetaling van ál het door [geïntimeerde] betaalde met betrekking tot de vloerverwarming, en de geëgaliseerde en gelegde linoleumvloer, over de oppervlakte van het gehele appartement. Ketelaar baseert deze ‘helft’ op de grootte van het appartement van 135 m2 en op de afmeting van de woonkamer/keuken die volgens haar eigen stelling (in randnummer 12 van haar memorie van grieven) 70 m2 bedraagt.
3.16.
Hoewel Ketelaar kan worden toegegeven dat de discussie tussen partijen zich vooral heeft toegespitst op de deugdelijkheid van de elektrische vloerverwarming in de woonkamer/keuken, volgt het hof [geïntimeerde] waar zij aangeeft dat de discussie zich feitelijk heeft toegespitst op de woonkamer/keuken omdat daar nu eenmaal het meest wordt gestookt, aangezien dat de belangrijkste c.q. meest gebruikte verblijfsruimten zijn in een woning. Dit acht het hof op zichzelf voor de hand liggend, waarbij het hof van belang acht dat het voor Ketelaar duidelijk moet zijn geweest dat [geïntimeerde] klaagde over het niet behaaglijk kunnen worden van haar huis als geheel, getuige inhoud van de vele klachtmails van [geïntimeerde] (productie 16 bij de conclusie van repliek, waarin [geïntimeerde] op enig moment verzucht: ‘
HET IS KOUD IN MIJN HUIS’) en waarin overigens ook afzonderlijk melding wordt gemaakt van de onvoldoende verwarming in de badkamers (e-mail van 3 juni 2020).
3.17.
Ook zij erop gewezen dat wat Ketelaar aanvoert over de deugdelijkheid van de geïnstalleerde vloerverwarming feitelijke grondslag mist, alleen al gezien haar eigen warmteverliesberekeningen van 10 maart 2021 (productie 6 bij de inleidende dagvaarding) voor die overige ruimtes. Daaruit volgt immers dat per badkamer voor 300 Watt elektrische vloerverwarming is aangelegd, tegenover een warmteverlies per badkamer van 728 Watt. [geïntimeerde] wijst er dan ook terecht op dat zij juíst omdat het in de badkamers door middel van de door Ketelaar aangelegde elektrische vloerverwarming niet warm werd, op advies van Ketelaar op 1 juli 2020 opdracht heeft gegeven om in beide badkamers een elektrische radiator bij te plaatsen van 600 Watt. Met in totaal 900 Watt aan geïnstalleerde verwarming per badkamer – dat wil zeggen de vloerverwarming plus de bijverwarming door middel van radiatoren – is het warmteverlies weliswaar adequaat gecompenseerd, maar dat doet er niet aan af dat de vloerverwarming op zich zelf onvoldoende verwarmingscapaciteit had en dat indien [geïntimeerde] daarvoor was gewaarschuwd, alsmede tegen de overige gebleken nadelen zoals eerder in dit arrest zijn besproken, zij niet zou zijn overgegaan tot vloerverwarming in alleen de badkamer(s), laat staan als zij had geweten dat het warmteverlies in die ruimtes door bijverwarming zou moeten worden gecompenseerd.
3.18.
Om die reden verdient ook de vloerverwarming in de gang, die niet expliciet afzonderlijk in het partijdebat is betrokken, (desondanks) geen aparte status. Dit leidt er daardoor niet toe dat alsnog zou moeten of kunnen worden geconcludeerd dat de overeenkomst in zoverre correct is nagekomen.
3.19.
Hetzelfde geldt voor de grote slaapkamer aan de achterzijde (slaapkamer 1), waarbij het hof onder meer nog daarlaat dat volgens de hiervoor aangehaalde warmteverliesberekening van Ketelaar in die slaapkamer 1.875 Watt is aangelegd, terwijl die ruimte een warmteverlies kent van 2.330 Watt. Wat er zij van mogelijke andere mede-oorzaken voor het warmteverlies (zoals tocht uit stopcontacten), staat daarmee vast dat deugdelijke verwarming van slaapkamer 1 onvoldoende kon worden gerealiseerd met de geïnstalleerde vloerverwarming. Mede bezien tegen deze achtergrond kan Ketelaar aan het feit dat deze ruimte niet expliciet afzonderlijk in het partijdebat betrokken is (gebleven) en [geïntimeerde] zich heeft geconcentreerd op het feitelijke zwaartepunt van het geschil (de woonkamer/keuken), redelijkerwijs niet de conclusie verbinden dat de door [geïntimeerde] gestelde tekortkoming – zowel in de zin van ondeugdelijkheid als wat betreft schending van een op Ketelaar rustende zorgplicht te waarschuwen tegen het onvoldoende verwarmingsvermogen van een vloerverwarmingsinstallatie ten opzichte van de bestaande gasgestookte installatie – niet óók deze ruimte zou betreffen.
3.20.
Bij deze stand van zaken is het niet nodig in te gaan op de weerspreking door [geïntimeerde] op het punt van de exacte oppervlakte van de vloerverwarming per afzonderlijke ruimte en de vraag wat het aandeel van de woonkamer/keuken is op het totaal.
Ongedaanmaking prestaties en schadebegroting
-
Geen minder ingrijpende maatregel aangewezen dan vervanging
3.21.
Het hof merkt nog op dat Ketelaar een groot deel van grief IV, dat ziet op het punt van de schadevergoeding, toelicht door te wijzen op een volgens haar minder ingrijpende maatregel ‘nu de helft van de vloerverwarming in de woning wel goed en deugdelijk is aangelegd’ en daarmee haar bezwaren nog vormgeeft binnen het leerstuk van de ontbinding en de leer van het redelijke alternatief. Concreet wijst zij op het toevoegen van verwarmingslichamen onder de ventilatieroosters ter compensatie van de koudeval/tocht. Hierboven heeft het hof echter al overwogen dat de tekortkomingen van de zijde van Ketelaar van voldoende gewicht zijn om een algehele ontbinding te rechtvaardigen, waarbij het voorhanden zijn van een minder bezwaarlijk alternatief niet alleen op voorhand geen beslissende rol speelt – het staat een schuldeiser vrij de kiezen voor ontbinding in plaats van genoegen te nemen met een alternatief – maar alle omstandigheden van het geval in deze zaak ook geen aanleiding geven van [geïntimeerde] te vergen dat zij genoegen neemt met enig alternatief. Dit is nog daargelaten dat het plaatsen van verwarmingslichamen onder de ventilatieroosters als adequaat redres gemotiveerd is weersproken door [geïntimeerde] , zowel intrinsiek ten opzichte van de tekortkomingen in de installatie (het lost niet alles op) als qua extra (aanschaf- en energie)kosten die daarmee gepaard gaan. In dat verband volgt het hof Ketelaar overigens ook niet waar zij in randnummers 49/50 van haar memorie van grieven aanvoert dat als [geïntimeerde] hogere temperaturen in de woonkamer wenst, zij hoe dan ook hogere elektriciteitskosten had gehad – ofwel indien er meer verwarmingsvermogen in de woonkamer was geïnstalleerd, dan wel bij de installatie van een nieuwe (gedeeltelijke) cv-installatie. Nog daargelaten dat Ketelaar in het verlengde van deze door [geïntimeerde] gemotiveerd betwiste redenering niet onderbouwt dat [geïntimeerde] net zo slecht af zou zijn bij een nieuwe (gedeeltelijke) cv-installatie, miskent zij met dit betoog de non-conformiteit van de vloerverwarming en de schending van haar waarschuwingsplicht.
-
Ook geen waardevergoeding verschuldigd
3.22.
Voor het geval Ketelaar haar betoog heeft bedoeld te plaatsen in het kader van artikel 6:272 lid 1 BW - dat met zich brengt dat voor de ongedaanmakingsverbintenis die rust op [geïntimeerde] om de vloerverwarming terug te geven, een waardevergoeding in de plaats treedt doordat teruggave gezien de aard van Ketelaars prestatie niet mogelijk is – overweegt het hof net als de kantonrechter dat [geïntimeerde] niets aan de elektrische vloerverwarming heeft wanneer er weer een gasgestookte verwarmingsinstallatie is aangebracht in het appartement. De elektrische vloerverwarming vertegenwoordigt voor haar aldus geen waarde, waardoor [geïntimeerde] niet gehouden kan worden tot vergoeding van een deel van de door Ketelaar geleverde prestatie.
- De drie extra radiatoren; teruglevering i.p.v. waardevergoeding
3.23.
Volgens Ketelaar bestaat geen grondslag voor het terugbetalen van de door Ketelaar ontvangen koopprijs voor de twee handdoekradiatoren in de badkamers, nu over die ruimten geen klachten waren. Terugbetaling door Ketelaar van de kosten voor de bijverwarming zou alleen kunnen zien op de geplaatste bijverwarming in de woonkamer/keuken (zijnde één radiator). Subsidiair dient er in ieder geval een waardevergoeding voor de twee handdoekradiatoren te worden vastgesteld, aldus Ketelaar.
3.24.
Het hof overweegt echter dat ook de verwarming in de badkamer gebrekkig was en voldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] de handdoekradiatoren niet had aangeschaft als Ketelaar niet was tekortgeschoten in de nakoming van de hoofd- en nevenverplichtingen volgend uit de overeenkomst van 20 juni 2017. Ontbinding van de overeenkomsten ter zake van de bijverwarming acht het hof daarom gerechtvaardigd met betrekking tot alle drie de radiatoren. Voor een waardevergoeding bestaat daarbij geen grond: niet is gebleken dat [geïntimeerde] de radiatoren niet aan Ketelaar zou kunnen terugleveren.
3.25.
Dit betekent dat tegenover de terugbetaling door Ketelaar van de koopprijs van de drie radiatoren, [geïntimeerde] is gehouden de radiatoren aan Ketelaar terug te leveren, wat [geïntimeerde] zelf ook impliciet voorstelt (in randnummer 52 van haar memorie van antwoord).
-
De vloer
3.26.
Ketelaar wijst erop dat [geïntimeerde] sowieso nieuwe vloerbekleding in het appartement had moeten laten leggen, gezien het oude en versleten tapijt dat nog in het appartement lag. De vloerbedekking moest er in alle ruimtes ook uit omdat de wand van de keuken is opgeschoven en de badkamer is gesplitst. Die kosten had [geïntimeerde] aldus ook moeten maken als de bestaande cv-installatie was gehandhaafd.
Verder heeft [geïntimeerde] zelf de keuze gemaakt om voor linoleum te kiezen. Ketelaar heeft daar geen rol in gehad. Voor het aanbrengen van linoleum dient een vloer altijd te worden geëgaliseerd. Ketelaar betwist dan ook dat zij schadeplichtig is op het punt van de kosten van het egaliseren van de vloer en het aanbrengen van de linoleum ad € 10.993,10.
Subsidiair verzoekt Ketelaar deze post in de schadestaatprocedure te laten meenemen, omdat bij het opnieuw aanleggen van een cv-installatie nog niet valt vast te stellen óf er schade aan de vloer zal zijn en zo ja, hoe groot die schade dan is.
3.27.
[geïntimeerde] is het in hoger beroep eens met Ketelaar waar zij stelt dat ook wanneer [geïntimeerde] geen elektrische vloerverwarming zou hebben aangelegd, zij de vloer in het appartement zou hebben voorzien van een nieuwe afwerklaag.
[geïntimeerde] betwist echter dat zij ook zonder het leggen van een elektronische vloerverwarming de vloer had moeten laten egaliseren alvorens het linoleum aan te brengen. Destijds had [naam1] , de aannemer voor de vloer, zonder problemen een isolatielaag kunnen aanbrengen over de bestaande dekvloer alvorens het linoleum te leggen. Zonder vloerverwarming was het aanbrengen van een egalisatielaag dus niet nodig geweest.
Voor het leggen van de verwarmingsmatten diende de vloer te worden opgeschuurd.
Vervolgens dienden de matten na het leggen te worden vastgelijmd om ervoor de zorgen dat
de matten niet zouden gaan zweven. Daarna kon pas gestart worden met het egaliseren van
de vloer door het aanbrengen van een epoxy. Een bedrag van € 5.290,- inclusief btw is volgens [geïntimeerde] dan ook extra als gevolg van het aanbrengen van de vloerverwarming. [geïntimeerde] wijst daartoe op de kostenposten op de factuur van [naam1] , zoals overgelegd als productie 12 bij de dagvaarding.
Verder wijst [geïntimeerde] erop dat het voor het aanbrengen van een nieuwe gasgestookte verwarmingsinstallatie waarschijnlijk noodzakelijk is dat er nieuwe leidingen in de vloer worden gefreesd, met schade aan het linoleum tot gevolg. [geïntimeerde] is het met Ketelaar(s subsidiare standpunt) eens om deze post in de schadestaatprocedure mee te doen nemen.
3.28.
Het hof verwijst voor zijn overwegingen op dit punt naar r.o 3.31 en 3.32 hierna.
-
Schade als gevolg van verlies van gasgestookte installatie; geen verwijzing naar schadestaat, maar begroting schade na aktewisseling
3.29.
Bij memorie van antwoord richt Ketelaar zich wat betreft [geïntimeerde] vordering op het punt van de gasgestookte installatie – de kantonrechter heeft de zaak ter bepaling van [geïntimeerde] schade verwezen naar de schadestaatprocedure – op de volgens Ketelaar deugdelijk verwarmde ‘helft van de woning’. Het hof heeft hierboven al toegelicht waarom het Ketelaar daarin niet volgt.
3.30.
Verder merkt het hof op dat Ketelaar bij conclusie van dupliek in eerste aanleg erop wijst dat afgezien van wat aan [geïntimeerde] na ontbinding gerestitueerd zou moeten worden, niet duidelijk is welke schade zij heeft geleden. Bovendien valt volgens Ketelaar niet in te zien waarom van [geïntimeerde] niet al mocht worden verwacht haar schade nader te onderbouwen; daar is geen separate procedure voor nodig.
3.31.
Het hof stelt voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter in de hoofdprocedure de schade begroot. Op de voet van art. 612 Rv kan de rechter echter een veroordeling uitspreken tot schadevergoeding op te maken bij staat, indien begroting van de schade in de hoofdprocedure niet mogelijk is. [4] Voor verwijzing naar de schadestaat is volgens vaste rechtspraak voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is. [5]
Anders dan de kantonrechter, ziet het hof geen reden voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. Gesteld noch gebleken is immers dan begroting van de schade in de hoofdprocedure niet mogelijk zou zijn. Wel heeft het hof bij de begroting van de schade behoefte aan nadere informatie van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bij conclusie van repliek aangegeven in afwachting te zijn van offertes ter onderbouwing van haar schade als gevolg van het opnieuw aanleggen en installeren van de door Ketelaar verwijderde, destijds aanwezige HR107 ketel, radiatoren, toe- en afvoerleidingen, gasleiding en de gasmeter. Het hof zal [geïntimeerde] daarom in de gelegenheid stellen zich bij akte met de nodige onderbouwing uit te laten over de kosten die volgens haar zijn gemoeid met terugbrengen van de verwarming in oude staat, hetzij door installatie van een tweedehands verwarming overeenkomstig de oorspronkelijke verwarming, hetzij met toepassing van een aftrek ‘nieuw voor oud’, zoals aangevoerd door Ketelaar onder verwijzing naar het bouwjaar (2004) van het appartement(en)complex. Volgens Ketelaar kan de verwijderde gasgestookte installatie als economisch afgeschreven worden beschouwd, zodat de verrekeningsfactor 100% en [geïntimeerde] per saldo geen (aanvullende) schadevergoeding toekomt. [geïntimeerde] dient in haar akte tevens, zo(veel) mogelijk becijferd, in te gaan op dit verweer van Ketelaar.
3.32.
Bij diezelfde akte kan [geïntimeerde] zich uitlaten over de vraag of er bij het opnieuw aanleggen van een cv-installatie schade aan de vloer zal zijn en zo ja, hoe groot die schade dan is.
3.33.
Ketelaar zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen, waarin zij zich zowel mag uitlaten over de kosten die gemoeid zijn met terugbrengen van de verwarming in oude staat (inclusief de verrekeningsfactor), als over de door [geïntimeerde] gestelde kosten voor de egalisatie van de vloer ten behoeve van de vloerverwarming (zoals onderbouwd met productie 12 bij de inleidende dagvaarding) en ten slotte over de door [geïntimeerde] verwachte kosten als gevolg van schade aan het linoleum als gevolg van het moeten frezen van nieuwe leidingen in de vloer voor de nieuwe gasgestookte verwarmingsinstallatie.
De conclusie
3.34.
[geïntimeerde] zal in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte, te nemen op uiterlijk 8 oktober 2024, uit te laten over de schade die volgens haar is gemoeid met het terugbrengen van de verwarming in oude staat en over de verwachte kosten als gevolg van schade aan het linoleum door het (eventueel) moeten frezen van nieuwe leidingen in de vloer voor de nieuwe gasgestookte verwarmingsinstallatie. Daarbij wordt [geïntimeerde] geacht een en ander zo veel als mogelijk te onderbouwen met verifieerbare gegevens en stukken.
3.35.
Ketelaar mag daarop uiterlijk vier weken later reageren bij antwoordakte. Ook van Ketelaar mag worden verwacht dat zij haar reactie zo veel als mogelijk onderbouwt met verifieerbare gegevens en stukken. En dat betekent dat [geïntimeerde] daarna nog mag reageren op – enkel – de eventuele producties bij Ketelaars antwoordakte.
3.36.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van 8 oktober 2024 voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] als bedoeld in r.o. 3.31., 3.32. en 3.34.;
4.2.
bepaalt dat Ketelaar daarop uiterlijk vier weken later mag reageren bij antwoordakte;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, M.W. Zandbergen en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 september 2024.

Voetnoten

1.Waarbij het hof in reactie op de door Ketelaar in rn. 40 van haar memorie van grieven geuite twijfel op dat punt de deskundige zo begrijpt dat het warmteverlies van 615 Watt naar het lager gelegen appartement nog diende te worden opgeteld bij het theoretisch benodigde verwarmingsvermogen van 6.146 Watt, welke som leidt tot een benodigd vermogen van 6.761 Watt.
3.Zie rov. 3.8.2 en 3.8.3 van het hiervoor aangehaalde Eigen Haard-arrest, waarin de Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arresten HR 24 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1859, NJ 1996/160, rov. 5 (Tromp/Regency), en HR 4 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4728, NJ 2000/562. (Mol/Meijer), en naar de parlementaire geschiedenis, terug te vinden op M.v.A. II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 1012.
4.Zie bijvoorbeeld HR 8 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:38.
5.Hoge Raad 8 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:328.