ECLI:NL:GHARL:2024:5625

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.340.485
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging in nalatenschapszaak tussen broers en zus

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 10 januari 2024 is uitgesproken. De zaak betreft de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van [appellant] en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], die broers en zus zijn. [geïntimeerde1] heeft bij de rechtbank onder meer gevorderd dat de omvang van de vorderingen in de nalatenschap van hun moeder wordt vastgesteld en dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door gelden aan de nalatenschap te onttrekken. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde1] in conventie toegewezen en [appellant] veroordeeld tot schadevergoeding. [appellant] is het niet eens met dit vonnis en heeft hoger beroep ingesteld, alsook een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat het belang van [geïntimeerde1] bij de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij schorsing. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn belangen zwaarder wegen en dat de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging niet wordt toegewezen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.485
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 527428
arrest van 3 september 2024
in het incident in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J. Witvoet
tegen

1.[geïntimeerde1]

die woont in [woonplaats2]
2. [geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats1]
die bij de rechtbank optraden als eisers in conventie en verweerders in reconventie
hierna: samen [geïntimeerde1] en ieder afzonderlijk [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2]
advocaat: mr. E.M.G. Pouls

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 10 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven tevens vordering in het incident
  • de memorie van antwoord in het incident

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn broers en zus van elkaar. De zaak tussen partijen gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader, waarbij de vordering van partijen op de vader met betrekking tot de nalatenschap van hun moeder uit de wettelijke verdeling ook een rol speelt.
2.2
[geïntimeerde1] heeft bij de rechtbank, onder meer verklaringen voor recht en de verdeling van de nalatenschap gevorderd. [geïntimeerde1] wil daarbij vastgesteld hebben wat de omvang van de vorderingen van partijen in de nalatenschap van de moeder is en dat [appellant] (als executeur en/of erfgenaam) onrechtmatig heeft gehandeld door gelden aan de nalatenschap te onttrekken, met veroordeling van [appellant] tot schadevergoeding (met rente en kosten). Dit betreft de vordering in conventie.
[appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd en heeft op zijn beurt (in reconventie) gevorderd dat [geïntimeerde1] wordt veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording, op straffe van een dwangsom, met compensatie van de proceskosten.
2.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 10 januari 2024
in conventie:
- voor recht verklaard dat de vordering van zowel eisers als gedaagde in de nalatenschap van moeder wordt vastgesteld op een bedrag van € 88,750;
- voor recht verklaard dat [appellant] ten onrechte een bedrag van € 54.752,48 (waarvan € 9.014,- aan huursommen) heeft onttrokken aan de nalatenschap en [appellant] veroordeeld tot het vergoeden van het bedrag van € 54.752,48 aan de nalatenschap, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum rechtshandeling tot de datum van de voldoening;
- de wijze van verdeling van de nalatenschap aldus gelast dat vanuit het saldo van de nalatenschap van € 131.324,68 aan [geïntimeerde2] toekomt een bedrag van € 466.67 (2/3 deel uitvaartkosten) en een bedrag van € 11.708.- (erfbelasting), waarna het resterende saldo van € 131.324,68 min € 466,67 min € 11.708.- = € 119.150,- dient te worden verdeeld onder de erfgenamen in die zin dat ieder 1/3 deel ontvangt, zijnde een bedrag van € 39.716,67 en
in reconventie:
de vordering afgewezen.
[appellant] is (in conventie en in reconventie) veroordeeld in 2/3 deel van de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde1] en in de nakosten. Dit vonnis is met betrekking tot de veroordelingen en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard (zonder daarop toegespitste motivering).
2.4
[appellant] is het niet eens met dit (gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis van de rechtbank en heeft daarom hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft ook een incidentele vordering ingesteld.
2.5
[appellant] vordert in dit incident:
[geïntimeerde1] te gebieden om de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan hoger beroep te staken en gestaakt te houden totdat in hoger beroep onherroepelijk is geoordeeld;
[geïntimeerde1] te verbieden om de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan hoger beroep aan te vangen dan wel voort te zetten voordat onherroepelijk in hoger beroep is geoordeeld;
a en b telkens op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van het aan [geïntimeerde1] op te leggen verbod en van € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 100.000,-.
[geïntimeerde1] te veroordelen in de proceskosten van dit incident;
het in dit incident te wijzen arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.6
[geïntimeerde1] voert verweer en vraagt het hof om de incidentele vorderingen van [appellant] af te wijzen en [appellant] te veroordelen in de kosten van dit incident. [geïntimeerde1] vraagt het hof daarnaast het in dit incident te wijzen arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.Het oordeel van het hof

Juridisch kader
3.1
Het hof begrijpt de vorderingen van [appellant] als een vordering op grond van artikel 351 Rv tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De uitspraak is (voor een deel) uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de uitspraak kan worden uitgevoerd, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die nu is, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid van de uitspraak verbinden. [1]
Belangenafweging
3.2
[appellant] voert aan dat hij het niet eens is met het vonnis van de rechtbank, maar beroept zich niet op een kennelijke misslag. Het hof zal dan ook alleen ingaan op de belangenafweging. Het hof dient in dat kader te beoordelen of het belang van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis totdat op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde1] bij tenuitvoerlegging daarvan. Het hof is van oordeel dat de belangenafweging in het nadeel van [appellant] uitvalt en zal dat hieronder uitleggen.
3.3
Het vonnis van de rechtbank leidt ertoe dat [appellant] geldbedragen moet betalen aan [geïntimeerde1] Vaststaat dat het overgrote deel van die bedragen al is betaald en dat aldus het vonnis voor een groot deel al is uitgevoerd. In zoverre heeft [appellant] dan ook geen belang meer bij de schorsing die hij vraagt.
3.4
Voor het restant geldt dat bij een veroordeling tot betaling van een geldsom het belang van de schuldeiser (hier [geïntimeerde1] ) bij handhaving van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel is gegeven. [2] Bij de belangenafweging is ook een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. [3]
Tegen deze achtergrond heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd waarom aan zijn belangen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van [geïntimeerde1] Zo heeft [appellant] zijn stelling dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal leiden tot financiële schade onvoldoende onderbouwd. Hij heeft onder meer niet toegelicht of geconcretiseerd wat hij zal moeten doen om het bedrag vrij te maken en waarom dat voor hem erg bezwaarlijk zou zijn. Dat [appellant] genoodzaakt zal zijn om het geld te lenen en dat dit niet van hem gevergd kan worden, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Ten aanzien van het door [appellant] gestelde restitutierisico aan de zijde van [geïntimeerde1] geldt dat [geïntimeerde1] het bestaan een dergelijk risico gemotiveerd heeft weersproken. Zo laten [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] weten dat zij beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, dat zij hun familie in Suriname niet of nauwelijks kennen en dat zij geen intentie hebben om geld ‘weg te sluizen’. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] tegenover het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde1] niet aannemelijk gemaakt dat op dit moment sprake is van een relevant restitutierisico.
3.5
Alles bij elkaar ziet het hof geen aanleiding voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en evenmin om, voor zover dat is gevorderd, aan de tenuitvoerlegging de voorwaarde van zekerheidstelling te verbinden.
Dwangsom
3.6
Nu het hof de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal afwijzen, komt het hof niet toe aan de vordering van [appellant] tot het opleggen van een dwangsom.
Conclusie
3.7
Het hof wijst de incidentele vorderingen af. Partijen hebben over en weer gevorderd dat de ander wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van dit incident. De beslissing over de kosten van het incident wordt echter aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
3.8
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1
wijst de vorderingen van [appellant] af;
4.2
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4
houdt verder iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, K. Mans en A.J.J. van Rijen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 17 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5169.
3.HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688.