ECLI:NL:GHARL:2024:5610

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.309.491
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de uitkering van een overlijdensrisicoverzekering en de begunstiging daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant1] en [appellant2] tegen de Nationale Nederlanden Levensverzekering maatschappij N.V. en [geïntimeerde2]. De kern van het geschil betreft de uitkering van een overlijdensrisicoverzekering die door hun overleden vader, hierna 'erflater', was afgesloten. [appellant1] en [appellant2] stellen dat de uitkering aan hen toekomt, omdat erflater hen als begunstigden heeft aangewezen. Het hof heeft hen in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat [geïntimeerde2] als begunstigde is aangewezen door erflater. Na het horen van getuigen en het bestuderen van de stukken, concludeert het hof dat [appellant1] en [appellant2] niet zijn geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde2] terecht als begunstigde is aangemerkt en dat Nationale Nederlanden de uitkering aan haar heeft gedaan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland en veroordeelt [appellant1] en [appellant2] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 3 september 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.309.491
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 386858)
arrest van 3 september 2024
in de zaak van

1.[appellant1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
2.
[appellant2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en die bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna [appellant1] en [appellant2] te noemen,
vertegenwoordigd door mr. G.A.M.F. Spera,
tegen:

1.Nationale Nederlanden Levensverzekering maatschappij N.V.,

die is gevestigd in Rotterdam,
vertegenwoordigd door mr. L.H. Rijpkema,
2. [geïntimeerde2] ,
die woont in [woonplaats2] ,
vertegenwoordigd door mr. M.C. Hoogendam,
die bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna Nationale Nederlanden en [geïntimeerde2] te noemen.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 6 juni 2023 heeft op 16 oktober 2023 een getuigenverhoor plaatsgevonden en op 25 januari 2024 tegengetuigenverhoor. Daarvan zijn verslagen gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd (proces-verbaal).
Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant1] en [appellant2] vinden dat de uitkering van een overlijdensrisicoverzekering (ook wel levensverzekering genoemd) die is afgesloten door hun overleden vader (hierna: erflater) niet aan [geïntimeerde2] toekomt maar aan hen, omdat erflater heeft bedoeld hen, zijn kinderen en enige erfgenamen, als begunstigden aan te wijzen. Het hof heeft [appellant1] en [appellant2] in de gelegenheid gesteld het vermoeden te ontzenuwen dat [geïntimeerde2] als begunstigde is aangewezen door erflater, en tegenbewijs daarvan te leveren.

3.Het oordeel van het hof

Het bewijs
3.1
Het hof is van oordeel dat [appellant1] en [appellant2] niet zijn geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat [geïntimeerde2] als begunstigde is aangewezen door erflater. Daarmee is vast komen te staan dat [geïntimeerde2] als begunstigde is aangewezen. Nationale Nederlanden heeft terecht de uitkering gedaan aan [geïntimeerde2] .
Het hof legt hierna uit hoe het tot dat oordeel komt.
3.2
[appellant1] en [appellant2] hebben als getuige laten horen de heer [naam1] , die destijds werkzaam was bij het accountantskantoor dat de jaarrekeningen voor de onderneming van erflater samenstelde, en die ook de aangifte IB voor erflater privé verzorgde. Hij heeft als volgt verklaard:
(…) U vraagt mij of mijn verklaring van 30 juni 2022 die als productie 19, memorie van grieven, in het dossier zit juist is. Ja, die verklaring is juist, die heb ik destijds zo opgesteld. Ik weet nog wat daar in staat. Ik heb met [erflater] over wat er met zijn vermogen moest gebeuren na zijn overlijden gesproken. Dat was tijdens zijn ziekte, maar wanneer ik voor het eerst met hem daarover heb gesproken weet ik niet meer. Ik weet wel dat hij in het verleden een lastige echtscheiding achter de rug had en dat hij altijd heeft gezegd ‘alles is voor mijn jongens’. Ook weet ik nog dat ik op 20 september 2020 nog met hem op de golfbaan heb gestaan. Hij voelde zich toen fantastisch. Ik weet dat wij het er toen ook nog over gehad hebben; hij wilde dat alles naar zijn jongens ging. U vraagt mij wat hij met alles bedoelde. Het bedrijf zou naar de jongens gaan. [appellant1] was er al werkzaam; hij wist precies wat er moest gebeuren. De aandelen zouden naar de jongens gaan. Kort voor het overlijden van [erflater] is er nog een STAK boven de B.V. gekomen, dat had vooral met de minderjarigheid van [appellant2] te maken. [erflater] had ook een huis, ook daarvan heeft hij altijd gezegd ‘het is voor de jongens’. Later, toen hij met [geïntimeerde2] samenging, heeft hij wel gezegd dat het fijn zou zijn als [geïntimeerde2] er kon wonen, als het maar niet ten koste zou gaan van de jongens. U vraagt mij hoe dat dan zou moeten en of we het daarover gehad hebben. Ik weet dat wij het erover gehad hebben wat [geïntimeerde2] zou kunnen betalen voor het huis, om er te wonen. Zij wilde daarvoor wel betalen wat ze ook aan huur voor haar appartement waar ze toen woonde betaalde. Dat zou onder de grens van de huurtoeslag blijven. Alleen zou dat voor de jongens nadelig zijn, want als je woning in Box 1 zit is de hypotheekrente fiscaal aftrekbaar. Als je er niet zelf woont dan valt dit vermogen van de woning in Box 3 en kun je de rente niet aftrekken, dus onderaan de streep zou het onvoordelig uitpakken voor de jongens. U vraagt mij wanneer dit besproken is. Dat is na het overlijden van [erflater] geweest. Dit had ik op kantoor zo besproken met een fiscalist. Wat later heb ik het denk ik in het huis aan de [adres] besproken. Daarbij waren de jongens, [geïntimeerde2] en ik meen een oudtante van de jongens aanwezig. Ik heb dit niet voor het overlijden met [erflater] zo besproken. Er waren toen te veel emoties, het was een moeilijke tijd.
Concreter dan ‘het zou fijn zijn als [geïntimeerde2] in het huis zou kunnen wonen’ is het in mijn gesprekken met [erflater] niet geworden. Ik weet dat [erflater] en [geïntimeerde2] nog bij de notaris zijn geweest om over de financiën te praten, maar daar ben ik niet bij geweest.
Ik weet dat er een actielijstje was voor na het overlijden van [erflater] . Daar stond ook iets op over de levensverzekering die gekoppeld zou zijn aan de hypotheek en die zou daarop in mindering moeten worden gebracht. Later, na het overlijden van [erflater] , bleek dat echter niet zo te zijn; de levensverzekering bleek niet meer gekoppeld te zijn aan de hypotheek. U vraagt mij of ik weet van wanneer dat getypte lijstje dateert, productie 16 in eerste aanleg. Dat kan ik u niet precies zeggen, maar ik denk wel dat het dateert van kort voor zijn overlijden.
(…) Op de vraag of ik weet of [erflater] van plan was zijn testament te veranderen in verband met zijn voorgenomen huwelijk met [geïntimeerde2] kan ik u geen antwoord geven; ik weet niet of hij zoiets van plan was. Hij heeft er niks over tegen mij gezegd. Op de vraag of ik iets weet over of [erflater] [geïntimeerde2] op enige manier tot erfgenaam wilde benoemen kan ik alleen zeggen dat hij in de gesprekken, zie hiervoor, met mij heeft gezegd ‘alles is voor de jongens’. Wel staat mij bij dat er iets over uitvaartwensen van [erflater] in het concept-testament is opgenomen. Op de vraag of [erflater] in gesprekken met mij uitdrukkelijk iets heeft gewild met betrekking tot de overlijdensrisicoverzekeringspolis. Hij was er van overtuigd dat die in mindering zou komen op de hypotheek op het huis en dat dit ook zo moest. Daarbij was steeds duidelijk dat de kinderen ook erfgenamen van het huis zouden worden. Op de vraag of [erflater] in de periode voor zijn dood actief bezig was met de overlijdensrisicoverzekeringspolis antwoord ik dat dat voor zover ik weet niet zo was. Ik denk dat die polis al oud was en dat hij nog in gedachten had dat die gekoppeld was aan de hypotheek. De kinderen zouden de woning, en dus ook de hypothecaire schuld, krijgen; dus dan ook de uitkering. Ik weet dat [erflater] voor zijn overlijden nog wilde trouwen met [geïntimeerde2] . Ik ben daar nog bij betrokken geweest, door middel van contact met iemand van de gemeente om te zorgen dat ze op korte termijn konden trouwen. [erflater] heeft mij echter niet gezegd dat hij met het huwelijk een financiële intentie had; daar is tussen ons in elk geval niet over gesproken.
(…) U houdt mij voor de passage ‘U heeft aangegeven dat u het huis (met hypotheek) wenst na te laten aan uw vriendin. U woont op dit moment niet met elkaar samen. Dat heeft tot gevolg dat de overwaarde belast zal worden tegen het hoogste tarief van de erfbelasting 30%/40%. Een huwelijk of een geregistreerd partnerschap zorgt direct voor een grote vrijstelling voor de erfbelasting.’ en ‘Zoals besproken zal ik contact met [naam1] opnemen voor de financiële cijfers’ van productie 9 bij de conclusie van antwoord. Op de vraag wat mijn hoedanigheid was ten aanzien van de onderneming of [erflater] privé. Zoals ik hiervoor al verklaarde stelde ik de jaarrekeningen en de aangifte IB op. Op de vraag of ik met mevrouw [naam2] , de notaris, heb gesproken over de wens van [erflater] om zijn huis na te laten aan [geïntimeerde2] : het zou goed kunnen dat ik inderdaad met mevrouw [naam2] gebeld heb over dat onderwerp. Ik zeg hier wel bij dat de emotionele lading van de ziekte van [erflater] enorm was. De gemoedstoestand van [erflater] was net als zijn gezondheid wisselend, dat maakte de relatie tussen hem en [geïntimeerde2] ook wel eens lastiger. Hij was bezig met de vraag wel trouwen/niet trouwen. In augustus 2020 speelde ook dat [geïntimeerde2] altijd voor hem heeft gezorgd. Of aan de orde is geweest dat de woning met de hypotheek naar [geïntimeerde2] zou gaan; het zou kunnen, maar het staat me nu niet bij.
Mr. Hoogendam houdt mij voor de passage uit productie 8, het hiervoor ook al genoemde e-mailbericht van mij, waarin de wens staat van [erflater] dat [geïntimeerde2] in de woning zou kunnen blijven wonen. Op de vraag hoe ik die wens in mijn procedurele hoedanigheid heb proberen uit te voeren kan ik u antwoorden dat wensen en uitvoeringen twee verschillende dingen zijn. Soms kan iets niet worden uitgevoerd. Hij had die wens, maar ik had ook de boodschap van [erflater] ‘het mag niet ten koste gaan van de jongens’. In elk geval, ik heb dus verder niets aan de uitvoering van die wens gedaan. Ik denk niet dat ik de mogelijkheden in een advies daarover heb vastgelegd.
(…) U houdt mij voor de zin ‘Vanmorgen is ondergetekende in het ziekenhuis geweest voor een bespreking met de heer [erflater] , waarbij ook de heer [naam3] aanwezig was’ op de eerste bladzijde van productie 8 bij de conclusie van antwoord. Ik kan daar niets over zeggen, ik ben er niet bij geweest en ik durf ook niet te zeggen wanneer dat geweest is. Ik hoor mr. Rijpkema zeggen dat op die pagina geen datum van de e-mail staat en dat het mogelijk is dat de datum 17 september 2020 waar we het eerder over hadden niet klopt als datum van het bericht op de eerste pagina. Ik durf daar zo op dit moment niks over te zeggen. Ik kan u niet zeggen wat de notaris daarover tegen mij heeft gezegd. De e-mails heb ik mogelijk nog wel, ik zou dat kunnen nakijken. Over de gang van zaken met betrekking tot de STAK: nadat [erflater] ziek is geworden heeft hij op enig moment een gesprek hierover gehad met de notaris en is een concept-akte voor de STAK opgemaakt. Ik denk dat de eerste gesprekken daarover in mei 2020 zullen zijn geweest.
Op de vraag wat de bedoeling was van de zin die gaat over dat [geïntimeerde2] ‘beloond’ moest worden. [geïntimeerde2] heeft heel veel voor [erflater] gezorgd tijdens zijn ziekte. Daar wilde hij iets voor terug doen. Alleen de vraag hoe dat zou moeten was lastig, je kunt iemand op de loonlijst zetten, maar dan heeft diegene een hoger inkomen en raakt mogelijk toeslagen kwijt. Zulke concrete opties heb ik ook niet met [erflater] besproken.
3.3
In tegenverhoor heeft [geïntimeerde2] (partij in deze zaak) het volgende verklaard:
[erflater] en ik zijn ergens eind mei 2020 bij notaris [naam2] geweest. Ik meen dat dat op de derde donderdag in mei is geweest. De precieze datum weet ik niet meer, maar wel dat het een donderdag was. [erflater] was ziek en wilde zijn nalatenschap met de notaris bespreken, dingen regelen. In het gesprek met de notaris zijn de verschillende onderdelen van de nalatenschap aan de orde geweest, zoals het huis, het bedrijf en ook verzekeringspolissen. [erflater] wilde graag dat zijn zonen en ik en mijn dochter goed verzorgd achter zouden blijven. Hij was op zoek naar hoe hij dat het beste kon regelen. De notaris heeft aan [erflater] een verslag van dat gesprek toegestuurd, ik denk per mail. Dat is inderdaad het verslag dat als productie 9 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg zit.
Naar aanleiding van het gesprek heeft hij de polis van de overlijdensrisicoverzekering bij de Nationale Nederlanden opgevraagd. Hij heeft dat ook aan mij laten zien. U vraag mij of dat op schrift was of digitaal. Ik weet het niet meer zeker, maar mij staat bij dat ik het op de laptop heb meegelezen. Hij maakte er zelfs nog een grapje over, als wij zouden trouwen dat ik de begunstigde zou zijn. Een beetje zwarte humor, maar dat paste ook bij hem.
Over wanneer wij hebben besloten te gaan trouwen kan ik het volgende verklaren. Wij hadden al ringen, die had ik gekregen op mijn verjaardag in juli. De toestand van [erflater] was echter wisselend vanwege de chemo’s. Ook heerste er nog corona. Dat maakte trouwen ook lastig. Het echte besluit om te trouwen is gevallen in de week voor het overlijden van [erflater] . In die week heeft hij mij ten huwelijk gevraagd vanuit zijn ziekenhuisbed.
U vraagt mij of wij in de tussentijd tussen het opvragen van de polis en het huwelijk nog hebben gesproken over de begunstiging uit de polis. Ja, zeker hebben wij daarover gesproken. Het was een vaststaand feit tussen ons. Voor [erflater] was het iets wat hij weer van zijn lijstje af kon vinken.
(…) Bij het bespreken van de polis met [erflater] was voor mij de inhoud duidelijk en ook de begunstiging. Voor mij was ook duidelijk dat er geen sprake was van verpanding, want de polis was aan het vorige huis van [erflater] gekoppeld en hij had inmiddels een ander huis. Voor wat betreft het bedrag waar het om ging: een ongeveer bedrag, dat was mij duidelijk.
Of [erflater] nog met anderen heeft gesproken over de inhoud van de polis weet ik niet exact. Wel weet ik dat de tante van [erflater] , tante [naam4] de moeder van zijn zus, op de hoogte was. Dat weet ik, omdat ik na het overlijden van [erflater] met haar en haar partner erover heb gesproken. Ik weet niet of zij de exacte inhoud van de polis kende, maar ze was wel op de hoogte van het bestaan. Zij vroeg wat gaat er nu mee gebeuren? Tante [naam4] was als een tweede moeder voor [erflater] en zij heeft hem ook gesteund tijdens zijn ziekte. Wat zij precies wist van de inhoud van de polis dat weet ik niet, maar dat zal u haar kunnen vragen. Wel was ze op de hoogte van een ongeveer bedrag. Ze had het namelijk over enkele tienduizenden euro’s.
Over het plan van een zogenaamd familiehuis, wat daarover besproken is: dat zou een huis voor ons allemaal worden, een samengesteld gezin met een plek voor iedereen. Er waren al sleutels bijgemaakt. Ik zou er met mijn dochter gaan wonen. Hopelijk zou ik er nog lang met [erflater] samenwonen. Per eind september 2020 zou ik mijn huur opzeggen. Een deel van de spullen was al bij [erflater] thuis. In de coronaperiode was hij namelijk al ziek en toen ben ik bij hem gaan verblijven. In de zomer, toen onze plannen al wat concreter waren geworden hebben de kinderen al uitgezocht wie welke slaapkamer zou nemen. Ik had een fijne bank gekocht voor in de woonkamer.
(…) De exacte datum van de opname van [erflater] in het ziekenhuis in september 2020, voorafgaand aan zijn overlijden weet ik niet meer. Wel weet ik dat ik vanaf bijna een week voor zijn overlijden in het ziekenhuis bij hem heb gezeten. De specialisten zeiden dat het verstandig was om in de buurt te blijven, omdat als er iets zou gebeuren zij onmiddellijk wilden handelen. In die week is ook diverse keren een notaris in het ziekenhuis geweest. Op vrijdag 25 september 2020 is er een mannelijke collega van mevrouw [naam2] in het ziekenhuis geweest. Die heeft met [erflater] gesproken. Ik was niet bij dat gesprek aanwezig, maar ik weet dat het over de overdracht van het bedrijf aan de zonen van [erflater] ging. Op de dinsdag daarna, 29 september 2020, vlak voor dat [erflater] in slaap is gebracht is de notaris [naam2] nog geweest om de akte door [erflater] te laten tekenen. De dag daarop, woensdag 30 september 2020 is [erflater] overleden.
Mr. Rijpkema vraagt mij of ik op de hoogte ben van het advies, dat de heer [naam1] bij de notaris had gevraagd in verband met het idee van [erflater] om mij te willen belonen. Ik weet niet wat het advies van de notaris aan de heer [naam1] is geweest.
(…) Mr. Bischof vraagt mij of ik kan verklaren waarom op de gedetailleerde actielijsten die [erflater] had gemaakt, productie 10 bij de conclusie van antwoord en productie 16 en 17 van de dagvaarding, niet staat vermeld dat ik als begunstigde van de polis moest worden aangemerkt. Het enige wat ik weet is dat [erflater] de polis bij Nationale Nederlanden heeft opgevraagd en dat hij het als een vaststaand feit heeft gezien dat ik begunstigde was, mocht ik zijn echtgenote worden. Meer kan ik u niet verklaren.
De Raadsheer-Commissaris vraagt mij nog of ik weet wanneer [erflater] die lijstjes heeft gemaakt. Nee dat weet ik niet.
Mr. Bischof houdt mij voor dat de heer [naam1] heeft verklaard dat [erflater] wilde dat de jongens niet belast mochten worden met eventuele negatieve effecten van het huwelijk van [erflater] . Ik kan alleen verklaren dat [erflater] wilde dat zijn zonen en ik en zijn dochter goed verzorgd achter zouden blijven. Dat is wat ik van [erflater] heb gehoord en wat hij ook in appberichten aan mij heeft geschreven.
Ik heb met de heer [naam1] niet gesproken over de begunstiging van de polis. Het enige wat ik aan gesprekken met hem heb gehad is dat ik enkele keren heb gevraagd naar de stand van zaken van de afhandeling van de nalatenschap van [erflater] . Daarop kreeg ik steeds terug dat het moeilijk voor de jongens was en dat ze emotioneel waren en tijd nodig hadden. Ook via appberichten heb ik dat te horen gekregen.
Ik weet niet zeker of ik het testament van [erflater] van 2014 ooit heb gelezen. Voor wat betreft het concept-testament van 20 juli 2020 weet ik nog wel dat [erflater] en ik het daarover gehad hebben. Ik weet niet meer wat erin stond.
3.4
De notaris heeft zich als getuige in tegenverhoor op haar verschoningsrecht beroepen en geen (nadere) verklaring afgelegd.
3.5
De getuige [naam1] verklaart niet concreet over de levensverzekering en wie daarvan begunstigde was. Hij verklaart alleen in algemene zin dat erflater na zijn echtscheiding altijd heeft gezegd dat alles voor zijn jongens was, maar niet duidelijk is geworden of daarin ook de begunstiging begrepen was. Wat [naam1] zegt over dat het huis en de hypotheek naar de jongens zouden gaan, dus dan ook de levensverzekering, komt neer op een eigen conclusie van [naam1] , maar lijkt niet te berusten op een eigen uiting van erflater. Ook weet [naam1] niet van wanneer de lijstjes van erflater dateren over zaken waarvoor iets gedaan of geregeld moest worden. Uit de verklaring van [naam1] wordt wel duidelijk dat erflater heeft gezocht naar manieren om voor [geïntimeerde2] in materiële zin iets te doen, haar te ‘belonen’ omdat zij voor hem had gezorgd en dat hij bezig is geweest met de vraag wel of niet trouwen. Met deze getuigenverklaring is het bewijsvermoeden niet ontzenuwd en is geen tegenbewijs geleverd, ook niet in combinatie met andere stukken in het dossier of de verklaringen van de andere getuigen.
3.6
De verklaring van [geïntimeerde2] is concreter op het punt van de levensverzekering. In het bijzonder verklaart zij dat erflater en zij eind mei 2020 bij de notaris zijn geweest omdat erflater zijn nalatenschap met de notaris wilde bespreken en dingen wilde regelen. Van dit gesprek heeft de notaris een verslag aan erflater gestuurd dat als productie 9 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg zit. In dat verslag staat, onder het kopje Levensverzekering:
Met u heb ik gesproken over uw lopende levensverzekeringen. Van belang is om na te gaan bij de verzekeringsmaatschappij of het terecht komt bij de door u gewenste personen.
[geïntimeerde2] heeft verder verklaard dat erflater naar aanleiding van het gesprek met de notaris de polis van de levensverzekering heeft opgevraagd en aan haar heeft laten zien, en dat hij er nog een grapje over maakte dat als zij zouden trouwen zij begunstigde zou zijn.
3.7
Ten slotte staat vast dat erflater uiteindelijk op 27 september 2020 met [geïntimeerde2] is getrouwd en dat voorafgaand daaraan de begunstiging van de levensverzekering niet is gewijzigd.
De conclusie
3.8
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant1] en [appellant2] in het ongelijk worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.9
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 16 maart 2022;
4.2.
veroordeelt [appellant1] en [appellant2] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde2] :
€ 343,- aan griffierecht
€ 7.745,50,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde2] (3,5 procespunten x appeltarief IV € 2.213)
Nationale Nederlanden:
€ 2.135,- aan griffierecht
€ 7.745,50,- aan salaris van de advocaat van Nationale Nederlanden (3,5 procespunten x appeltarief IV € 2.213)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en J.W.A. Biemans en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.