ECLI:NL:GHARL:2024:5458

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.335.550
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en schadeclaim in hoger beroep tegen inboedelverzekeraar

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, waarin haar vorderingen tegen Achmea Schadeverzekeringen N.V. werden afgewezen. De zaak betreft een schadeclaim van [appellante] wegens diefstal met braak van haar inboedel, waarvoor zij een verzekering had afgesloten bij Achmea. Achmea weigerde echter de schadevergoeding te betalen, omdat [appellante] niet had gemeld dat er een hennepkwekerij in haar woning was. Het hof oordeelt dat [appellante] opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over de diefstal en de waarde van de gestolen goederen, wat leidt tot de conclusie dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellante] af. Tevens wordt [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan Achmea.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.550
zaaknummer kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, 10132994
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie
en als verweerster in reconventie
hierna: [appellante]
advocaat: mr. H. Akbaba
tegen
Achmea Schadeverzekeringen N.V.
tevens handelend onder de naam:
Centraal Beheer Achmea/FBTO
die kantoor heeft in Apeldoorn
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie
en als eiseres in reconventie
hierna: Achmea
niet in hoger beroep verschenen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het (eind)vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, op 3 mei 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 2 augustus 2023
  • de verstekverlening tegen Achmea
  • de memorie van grieven.
1.2
Hierna heeft [appellante] het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat hier om een schadeclaim (van [appellante] ) wegens diefstal met braak tegen een inboedelverzekeraar (Achmea) en de gevolgen daarvan.
2.2
Met ingang van 16 juni 2020 had [appellante] voor de door haar gekochte woning in [plaats1] bij Achmea een Polis FBTO Woonverzekering, waaronder een inboedelverzekering. [1] Daarop zijn de Voorwaarden FBTO Woonverzekering van toepassing (verder: de woonvoorwaarden) [2] alsmede algemene voorwaarden.
Omdat er in de woning een hennepkwekerij (professioneel met 339 planten) werd gehouden, heeft de burgemeester de woning van 7 januari tot 16 maart 2021 gesloten. [appellante] heeft de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de woning niet gemeld aan Achmea.
Per 1 april 2021 heeft zij zich op dit adres laten inschrijven in de GBA.
Enige tijd later heeft [appellante] bij Achmea een inbraak gemeld, die volgens haar lezing gepleegd werd tussen 5 mei 2021 om 18:00 uur en 6 mei 2021 omstreeks 02:14 uur. Daarbij zijn volgens haar opgave diverse sieraden, schoenen, kleding, een contant bedrag van € 1.500 en een iPad pro 2020 en een MacBook pro 2019 gestolen.
Op 5 juni 2021 heeft [appellante] daarvan bij de politie aangifte gedaan. [3]
In opdracht van Achmea heeft I-TEK onderzoek verricht, daarbij onder meer tweemaal [appellante] gehoord en van het gehele onderzoek op 10 december 2021 rapport uitgebracht. [4]
In haar brief van 31 december 2021 aan [appellante] heeft Achmea wegens opzettelijke misleiding door [appellante] iedere verzekeringsuitkering geweigerd, meegedeeld haar gegevens in het Externe Verwijzingsregister (ook: EVR) te registreren voor de duur van acht jaar en vergoeding van haar onderzoekskosten verlangd van € 6.473,50. [5]
2.3
[appellante] heeft vervolgens bij de kantonrechter gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Achmea te veroordelen om daadwerkelijk over te gaan tot het verlenen van dekking onder de verzekering, door uitkering aan [appellante] van de schade die zij heeft geleden van primair € 7.554,09, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II Achmea te veroordelen tot betaling aan [appellante] van de wettelijke rente daarover;
III Achmea te gebieden de verwerkingen van de personalia/gegevens van [appellante] , de negatieve aanduiding of connotatie in verband met de schade bij haar naam te doen verwijderen uit het Externe Verwijzingsregister alsmede het interne informatiesysteem, onder beheer van Achmea, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
IV voor recht vast te stellen dat er geen grondslag is voor de vermeende vordering inzake de onderzoekskosten;
alles met veroordeling van Achmea in V de proceskosten en VI de nakosten.
2.4
Achmea heeft in reconventie gevorderd dat [appellante] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van haar onderzoekskosten van € 6.473,50, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
2.5
In zijn vonnis van 3 mei 2023 heeft de kantonrechter de vorderingen in conventie afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. In reconventie heeft hij de vordering voor € 1.500 met de wettelijke rente toegewezen, het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat haar vorderingen in conventie alsnog worden toegewezen en dat de reconventie wordt afgewezen. Achmea heeft in hoger beroep verstek laten gaan.

3.Het oordeel van het hof

volgorde van de verweren
3.1
Achmea heeft bij de kantonrechter in conventie meerdere verweren gevoerd, primair dat zij volgens de polisvoorwaarden geen schade hoeft uit te betalen nu [appellante] niet heeft gemeld dat de woning is gebruikt voor het professioneel kweken van hennep. Subsidiair betwist Achmea de diefstal. Verder vindt zij de opgegeven schadeposten onvoldoende onderbouwd. Meer subsidiair beroept zij zich op verval van het recht op uitkering wegens én verzekeringsfraude door [appellante] én niet-nakoming van haar medewerkingsplicht.
3.2
In wezen is verzekeringsfraude bij de schadeafwikkeling het meest verstrekkende verweer in conventie. Achmea heeft dit ook als grondslag voor haar reconventie aangevoerd. Daarom zal het hof eerst onderzoeken of [appellante] verzekeringsfraude heeft gepleegd, wat zij gemotiveerd bestrijdt.
beoordelingsmaatstaf
3.3
Volgens de woonvoorwaarden [6] is een situatie van fraude nooit verzekerd. Artikel 7 van de algemene voorwaarden bepaalt dat schade niet is verzekerd als een verzekerde fraude pleegt, zoals gedefinieerd in de algemene voorwaarden.
Maar, ter bescherming van de verzekeringnemer, gaat de wet hier vóór. Het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer een mededelingsverplichting niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. [7] Onder opzet tot misleiding moet hier worden verstaan dat een mededelingsplicht is geschonden met de bedoeling om de verzekeraar te bewegen een hogere uitkering te verstrekken. [8] Op Achmea rust de stelplicht en bewijslast dat [appellante] haar onjuist heeft voorgelicht met het oogmerk om haar te misleiden. Volgens Achmea blijkt uit de onderzoeksbevindingen van I-TEK dat [appellante] opzettelijk onjuist heeft verklaard over onder meer de door haar geclaimde schadeposten.
de claims
3.4
[appellante] heeft onder meer als haar gestolen eigendommen gemeld:
€ 1.500 in contanten
een iPad pro 2020 en een MacBook pro 2019
een paar Nike Air Max schoenen en
een Canada Goose jas.
de geclaimde € 1.500
3.5
In haar politieaangifte heeft [appellante] verklaard dat zij het bedrag van € 1.500 in de middag voor de diefstal had gepind. [9] Uit het door haar overgelegde bankafschrift blijkt echter dat zij dit bedrag op 5 mei 2021 om 19:03 uur heeft gepind in Dordrecht [10] , terwijl de diefstal volgens haar opgaaf bij de politie zou hebben plaatsgevonden tussen 5 mei 2021 om 18:00 uur en 6 mei 2021 omstreeks 02:14 uur en ze heeft verklaard de woning (in [plaats1] ) omstreeks 18:00 uur te hebben verlaten. Ook tegenover I-TEK heeft [appellante] verklaard dat zij de woning op dit tijdstip heeft verlaten, dat zij zich dit tijdstip nog wel kon herinneren en dat wat er in de aangifte staat klopt. Toen I-TEK [appellante] heeft geconfronteerd met het tijdstip van de pinopname zoals vermeld op het bankafschrift, heeft [appellante] in haar tweede verklaring aan I-TEK meegedeeld dat zij het geld dan waarschijnlijk al eerder heeft opgenomen en dat zij nog een bankafschrift van eerder die dag zou overleggen om deze eerdere geldopname aan te tonen [11] , maar dat heeft ze niet gedaan. In een brief van haar advocaat van 26 januari 2022 heeft zij laten opmerken dat zij zich heeft vergist over het tijdstip van vertrek van de woning en dat feitelijk is gebleken dat zij later is vertrokken, nadat zij het bedrag naar haar woning had gebracht. [12] [appellante] heeft haar verklaring op dit punt dus meermalen aangepast. Dit levert een onderbouwing op dat [appellante] bewust een onjuiste verklaring heeft gegeven. Het hof acht het niet geloofwaardig dat [appellante] zich op dit punt op drie momenten – direct bij het doen van de aangifte, bij haar eerste verklaring tegenover I-TEK en bij haar tweede verklaring tegenover I-TEK – zou hebben vergist.
de geclaimde iPad pro 2020 en MacBook pro 2019
3.6
Ter onderbouwing van haar claim wegens de iPad pro 2020 en MacBook pro 2019 heeft [appellante] een factuur overgelegd van Smart Products Dordrecht van 18 februari 2020 van € 4.500, op welke datum zij de apparaten zou hebben gekocht. [13] Op de factuur staat een Apple iPad pro 2020 12.9 inch 514 GB Spacegrey van € 1.050. Eerst heeft ze tegenover I-TEK verklaard dat ze de iPad bij een bedrijf heeft gekocht dat ze via via kende. Uit onderzoek van I-TEK is gebleken dat deze iPad pas in maart 2020 (releasedatum) op de markt is gekomen [14] en dus niet op 18 februari 2020 kan zijn gekocht, dat wil zeggen: afgeleverd. Verder wordt deze iPad, onweersproken, niet geleverd met 514 Gb maar met 512 Gb. Daarmee geconfronteerd, heeft [appellante] tegenover I-TEK verklaard dat zij de iPad niet in 2020 maar in 2021 heeft gekocht, ook niet in een winkel maar via Marktplaats en dat zij niet meer weet van wie of waar zij de iPad heeft gekocht. [15] In een e-mailbericht van 26 juli 2021 heeft zij geschreven dat zij navraag heeft gedaan bij de verkoper en dat het nieuwe goederen betroffen die al eerder verkocht waren en daardoor het label
“tweedehands”kregen. [16] Dit is in strijd met haar verklaring dat zij niet meer wist van wie zij de apparaten had gekocht en dat de verkoper niet meer te vinden zou zijn.
Sahin van Smart Products Dordrecht heeft in een e-mailbericht aan I-TEK van 27 juli 2021 verklaard dat die factuur niet van zijn bedrijf afkomstig is: de lay-out daarvan klopt niet en ook het daarop voorkomende nummer van de Kamer van Koophandel is niet van zijn bedrijf. [17] De factuur is dus vals. [appellante] heeft hierover nog naar voren gebracht dat zij de factuur van de verkoper heeft ontvangen en niet heeft geweten dat de factuur vals is, maar dit volstaat in het licht van de hiervoor geschetste inconsistenties niet. Daargelaten dat het niet voor de hand ligt dat een verkoper haar zonder haar medeweten een valse factuur zou hebben gegeven, had [appellante] bij het ontvangen van de factuur direct kunnen zien dat deze onjuist was, aangezien ze nu stelt dat ze de producten bij een andere verkoper heeft gekocht dan bij de op de factuur vermelde Smart Products Dordrecht.
geclaimde Nike Air Max
3.7
[appellante] heeft tegenover I-TEK verklaard dat zij alle geclaimde goederen zelf heeft aangekocht en betaald en dat zij alle door haar overgelegde facturen en kassabonnen in de winkel bij de aankoop van de goederen heeft ontvangen. [18]
Maar zij claimt een paar Nike Air Max die zij zelf zou hebben gekocht en betaald bij Snipes Rotterdam. Uit onderzoek van I-TEK blijkt dat het gaat om een paar kinderschoenen in maat 34, terwijl [appellante] , die deze voor zichzelf gekocht zou hebben, zegt schoenen te dragen variërend in de maten 37 tot en met 40. [19] Deze schoenen kunnen dus niet van haarzelf zijn geweest. Daarmee geconfronteerd, heeft [appellante] in tweede instantie verklaard dat ze de schoenen gekocht heeft voor haar familie. Ook op dit punt heeft [appellante] haar verklaring dus aangepast.
geclaimde Canada Goose jas
3.8
Van de geclaimde Canada Goose jas heeft [appellante] verklaard dat ze deze zelf heeft gekocht en per pin heeft betaald. [20] Maar uit onderzoek is gebleken dat niet zij maar iemand anders deze jas heeft betaald. Daarmee geconfronteerd, heeft [appellante] tegenover I-TEK verklaard dat iemand anders deze jas misschien voor haar heeft betaald en dat zij het bedrag daarna contant heeft terugbetaald, maar dat zij het niet relevant vindt om te zeggen om wie het gaat. [21] Ook hier draait zij in haar verklaringen. [appellante] heeft een e-mailbericht gedateerd 17 juni 2022 ingebracht, waarin een geanonimiseerde persoon verklaart dat [appellante] met zijn of haar toestemming betalingen (naar het hof begrijpt: met zijn of haar betaalpas) heeft verricht en dat [appellante] hem of haar het geld daarna heeft gegeven. [22] Het hof kent aan deze e-mail geen waarde toe omdat het om een anonieme verklaring gaat en de juistheid daarvan niet kan worden vastgesteld.
verzekeringsfraude
3.9
[appellante] heeft dus in meerdere opzichten haar mededelingsplicht geschonden. Uit het voorgaande volgt immers dat [appellante] Achmea onjuist heeft voorgelicht en dat zij haar verklaring telkens heeft gewijzigd nadat zij op inconsistenties werd gewezen. Hiervoor heeft zij geen logische verklaring gegeven. In onderling verband en samenhang beschouwd, heeft zij daarmee de onmiskenbare bedoeling gehad om Achmea te bewegen een hogere uitkering te verstrekken. Vanwege deze verzekeringsfraude is haar recht op uitkering dan ook vervallen. [appellante] heeft zich niet beroepen op en evenmin is gebleken van een situatie dat de misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Haar vorderingen in conventie onder I en II zijn dus terecht afgewezen en grief 1 gaat niet op.
opname van verwijzingsgegevens in het Extern Verwijzingsregister (EVR)
3.1
De kantonrechter heeft de opname van de (verwijzings-)gegevens van [appellante] in het Extern Verwijzingsregister gegrond geoordeeld omdat
“ [appellante] Achmea nimmer op de hoogte heeft gesteld van de in haar woning geëxploiteerde hennepkwekerij, ook niet op het moment dat zij achter het bestaan daarvan kwam.”Daartegen richt [appellante] haar grief 2, die zich enkel keert tegen de opname in het EVR, maar niet tegen de opname van haar gegevens in de (interne) Gebeurtenissenregistratie en het daaraan gekoppelde Incidentenregister (het IVR, dat daaraan verwijzingsgegevens kan ontlenen).
3.11
Artikel 5.2.1 van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI) 2021 [23] bepaalt over de opneming in het EVR:
“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna
onder a en b vermelde criteria voldoen en onder toepassing van het onder c
genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een
bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of
medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de)
Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de
financiële sector.
b In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij
de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare
feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen”.
Daartoe behoort ook het beginsel van subsidiariteit. [24]
3.12
Niet is komen vast te staan dat [appellante] , toen er in haar huis een hennepkwekerij werd geëxploiteerd, dit al wist. Dat zij dit achteraf, na de ontmanteling, tijdelijke sluiting en haar ontdekking, niet heeft gemeld aan Achmea brengt niet mee dat zij bij de hennepkwekerij betrokken was of moet zijn geweest. Onduidelijk is wanneer [appellante] precies in de woning is gaan wonen en hoe de omstandigheden rondom de hennepkwekerij precies zijn geweest. Gelet hierop is de betrokkenheid van [appellante] onvoldoende onderbouwd. Dit rechtvaardigt dus naar criterium b geen opneming van de verwijzingsgegevens in het EVR. Grief 2 is dan ook in zoverre terecht voorgesteld.
3.13
Dit neemt niet weg dat om een andere reden wel is voldaan aan criterium b. Er staat immers, om de redenen hiervoor genoemd in onderdelen 3.5 tot en met 3.9., wel in voldoende mate vast dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude onder criterium a. Bij de vastlegging van haar gegevens moet dan het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen, aldus criterium c. Volgens Achmea is in dit geval een registratie voor de duur van acht jaar proportioneel. In haar brief van 31 december 2021 heeft Achmea hierover toegelicht dat ze bij het bepalen van de duur onder meer rekening heeft gehouden met de ernst van de fraude en de omstandigheid dat sprake is van een valse aangifte. Het argument van [appellante] dat geen sprake is van opzet tot misleiding of fraude, gaat gelet op wat hiervoor is overwogen niet op. Dit argument kan daarom niet tot verwijdering uit het EVR leiden. Hoewel dat op haar weg lag, heeft [appellante] tegenover die fraude geen andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die verwijdering of een verkorting onder de 8 jaar rechtvaardigen. Ook heeft [appellante] geen argumenten aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat niet aan het subsidiariteitsbeginsel is voldaan. Uiteindelijk kan grief 2 dus toch niet tot een andere beslissing leiden.
schadeclaim van Achmea wegens onderzoekskosten
3.14
Grief 3 heeft betrekking op de door de kantonrechter in reconventie voor € 1.500 met rente toegewezen schadevergoedingsvordering. [appellante] heeft hiervoor opnieuw het argument aangevoerd dat zij geen verzekeringsfraude heeft gepleegd, maar dit is hiervoor al weerlegd. [appellante] is daarmee onder de verzekeringsovereenkomst toerekenbaar tekortgeschoten. Dit verplicht haar tot vergoeding van de schade die Achmea daardoor heeft geleden. Achmea heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, los van haar onderzoek rond de hennepkwekerij, vanwege de fraude in redelijkheid onderzoekskosten heeft gemaakt van ten minste € 1.500. [appellante] heeft tegen het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 1.500 aan onderzoekskosten overigens ook geen andere argumenten aangevoerd. De grief gaat niet op.
bewijsaanbod
3.15
[appellante] heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom passeert het hof haar bewijsaanbiedingen bij de kantonrechter en in hoger beroep.
de conclusie
3.16
Het hoger beroep slaagt niet. [appellante] krijgt ongelijk. Daarom heeft de kantonrechter haar terecht in conventie in de proceskosten veroordeeld en zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen (tot nu toe niets wegens het verstek van Achmea). Onder die kosten vallen wel de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [25]
3.17
Deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen daartegen een rechtsmiddel instelt (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 3 mei 2023:
4.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten van Achmea in hoger beroep, tot op heden begroot op nihil; onder die kosten vallen wel de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak;
4.3
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Bakker, P.J. van der Korst en A.W. Steeg, is door de voorzitter ondertekend en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.

Voetnoten

1.productie 1 bij inleidende dagvaarding
2.productie 1 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
3.bijlage 2 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
4.bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
5.productie 2 bij inleidende dagvaarding
6.bladzijde 40 bovenaan
7.zie artikel 7:941 lid 5 BW, hier op grond van artikel 7:943 lid 2 BW van semi dwingend recht
8.zie opnieuw HR 21 februari 2020, ECLI:HR:2020:311
9.bijlage 2 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
10.bijlage 3 van bijlage 2 bij productie 2 bij de inleidende dagvaarding
11.bijlage 15 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
12.productie 3 bij inleidende dagvaarding
13.bijlage 2 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
14.bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
15.bijlage 15 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
16.bijlage 9 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
17.bijlage 13 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
18.bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
19.bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
20.bijlage 9 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
21.bijlage 15 van bijlage 2 bij productie 2 bij inleidende dagvaarding
22.productie 8 bij inleidende dagvaarding
23.
24.op grond van de beginselen uit artikel 5 en de belangenafweging van artikel 6 sub f van de Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)
25.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.