ECLI:NL:GHARL:2024:5436

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.304.790
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broers over legitieme portie en opnames in nalatenschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers over de legitieme portie van de onterfde broer in de nalatenschap van hun moeder. De moeder heeft in 2006 een bedrag van € 460.000 contant opgenomen, waarvan de bestemming onduidelijk is. De broers zijn in een juridische strijd verwikkeld over de vraag of dit bedrag tot de nalatenschap behoort of dat het als schenking moet worden beschouwd. De appellant, die hoger beroep heeft ingesteld, stelt dat de opnames door de moeder een vordering tot terugbetaling inhouden. Het hof heeft eerder getuigenverhoren gelast en de appellant heeft vier getuigen laten horen, waaronder een bankdirecteur en een accountant. De getuigen hebben verklaard dat de opnames verdacht zijn en mogelijk onder de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties vallen. Het hof concludeert dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de opnames en geeft de broers de gelegenheid om bewijs te leveren dat het bedrag niet tot de nalatenschap behoort. Het hof heeft de bewijslast omgekeerd, zodat de broers moeten aantonen dat het bedrag niet is geschonken. De zaak wordt aangehouden voor verder onderzoek en bewijsvoering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.304.790
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 358991
arrest van 27 augustus 2024
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] )
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser van de vordering en verweerder op de tegenvordering
advocaat: mr. S.H. van Os
tegen

1.[geïntimeerde1] ( [geïntimeerde1] )

2.
[geïntimeerde2] ( [geïntimeerde2] )
die beiden wonen in [woonplaats2]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als verweerders op de vordering en eisers van de tegenvordering
advocaat: mr. M.J.G.A. Filemon

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Het verdere procesverloop in dit hoger beroep na het tussenarrest van 28 februari 2023 blijkt uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 september 2023, het proces-verbaal van de voortzetting van het getuigenverhoor van 11 december 2023 en de memories na getuigenverhoor van [appellant] en van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . Vervolgens is arrest gevraagd.

2.Het verdere oordeel van het hof

2.1.
Het hof heeft [appellant] toegelaten getuigen te horen over de vraag wat er is gebeurd met de opnames van € 10.000 en € 450.000 (tussenarrest van 28 februari 2023).
2.2.
[appellant] heeft vier getuigen laten horen, te weten [getuige1] (bankdirecteur in ruste), [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [getuige2] (accountant).
2.3.
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben elk als getuige bevestigd wat zij al eerder hebben verklaard over de opnames van € 10.000 en € 450.000 (rov. 3.2. van het tussenarrest van 28 februari 2023).
2.4.
[geïntimeerde2] heeft als getuige als volgt verklaard:
“Voorzitter:
Wat kunt u vertellen over de opname van 460.000 euro?
[geïntimeerde2] :
Weinig. Ik heb via de bankafschriften vernomen dat dat bedrag per kas is opgenomen. Dit was in 2018 toen ik de bankafschriften heb gekopieerd voor de wederpartij. Toen ben ik bij de bank geweest hoe dat kon en hoe de situatie was. Daar konden zij mij verder niet meer vertellen. Ik sprak daar een medewerker, ik wist niet precies wie. Het was geen baliemedewerker. Ik heb dat daar doorgegeven. Mr. Filemon of [getuige2] zei dat een executeur dat verder moest oppakken. Toen is er een verzoek ingediend bij de kantonrechter. Daar hebben we de situatie ook uitgelegd en die hebben dat verder opgepakt. Verder is er niets meer bekend geworden dan wat wij al wisten. Daarna heb ik niks meer gedaan.
Lid van het hof, mr. van Vugt:
Het verzoek aan de bank. Bent u alleen gegaan?
[geïntimeerde2] :
Ja. Ik heb alleen met [geïntimeerde1] overlegd dat die kasopname geweest was. Ik ben persoonlijk naar de bank gegaan en dat zei ik tegen [geïntimeerde1] . Het was een vrouw bij de bank. Ze kon gelijk de bankafschriften bekijken en ze belde mij later terug dat ze een verzoek had gedaan maar dat ze niks konden overhandigen. Hier heeft ze geen briefje over gestuurd, hier heb ik ook niet om gevraagd. Het enige dat ik nu terug kan vinden zijn de bankafschriften. Ik wist toen wel dat het een behoorlijk bedrag was maar voor de rest zou ik ook niet weten hoe of wat. Ik weet niet wat het vermogen van mijn moeder was. Er is wel geprocedeerd in 2008/2009. Ik heb toen wel bedragen voorbij zien komen. Alles kwam toen bij mij op het bordje en vandaar dat ik ook [getuige2] heb ingeschakeld. [getuige2] heeft toen het financiële en de berekeningen gemaakt. De exacte bedragen weet ik niet. Ik heb de concepten gezien en vlug gelezen en meneer [naam1] die heeft dat verder bekeken met [getuige2] .
(…)
Lid van het hof, mr. Biemans:
Wat wist u van de verkoop effecten destijds?
[geïntimeerde2] :
Niks. Ik ben wel erfgenaam van de nalatenschap van mijn vader.
Lid van het hof, mr. Biemans:
Uw broer zei net ook ik weet het niet. Hoe ging de nalatenschap van vader destijds?
[geïntimeerde2] :
Wij hebben verder niks opgeëist. De berekening is gemaakt wij hebben ons kindsdeel niet geclaimd. Wij hebben voor de rest niets gedaan. Ik sprak nooit met mijn moeder over geldzaken. Ze regelde altijd alles zelf. Zij was een heel zelfstandige en sterke vrouw. U houdt mij voor dat mijn broer gezegd heeft dat ik wel contact had met mijn moeder over financiën. Nee dat is niet zo. Zij bepaalde alles zelf. Als de accountant op kantoor kwam voor het zakelijke gebeuren vroeg ze hem gelijk naar haar door te sturen. Ze regelde het financiële gedeelte helemaal zelf. De afschriften heb ik gevonden in de paperassen, vanuit daar ben ik naar de bank gegaan. Maar wij kwamen erachter bij het kopiëren van de bankstukken. Ik heb de bankmedewerkster de bankafschriften laten zien. Ik had die zelf meegenomen. Onze afschriften matchten met die van de bank. Moeder had alle afschriften toen bewaard in hoesjes van de bank. De bank had alleen die bankafschriften, meer hadden zij niet. De vereffenaar [naam2] heeft dat toen ook geconstateerd.
Lid van het hof, mr. van Vugt:
Toen u die afschriften zag wat hebt u toen tegen [geïntimeerde1] gezegd? Hoe ging dat?
[geïntimeerde2] :
[geïntimeerde1] vertrouwde helemaal op mij. [geïntimeerde1] en ik werkten samen, ik ben uren bezig geweest. De volgende dag heb ik hem dat s ’middags op kantoor verteld. We hebben het er kort over gehad of hij er iets van wist. En hij wist ook niets. Zo’n opname was vreemd. Als je de voorgeschiedenis bekijkt met het procederen, dan had het daarmee te maken en dacht ze kennelijk alles moet weg. Dat ze het helemaal zat was, dat zou ik denken. Mijn moeder kennende had het best kunnen zijn dat zij door emotie gedreven dat geld laat verdwijnen. Ik weet het niet. Ik denk niet dat zij het aan zichzelf heeft besteed dan zou ik dat moeten zien. Het is voor ons nog steeds een raadsel. Ik was verrast dat het geld was opgenomen. Is toch logisch. Dat is vreemd. Ik was in die zin niet heel verrast door de grootte van het bedrag maar wel dat het in een keer was opgenomen.
Lid van het hof, mr. Biemans:
Stel dat moeder er iets mee heeft gedaan, naar wie zou ze dan toe zijn gegaan voor advies? Wie is de meest aangewezen persoon?
[geïntimeerde2] :
Geen flauw idee. Daar hebben [geïntimeerde1] en ik ook over nagedacht over hoe dit nou kan.
Lid van het hof, mr. van Vugt:
Maar net zei u dat [geïntimeerde1] alleen aangaf dat hij het vreemd vond en dat het niet tussen u tot gesprek heeft geleid.
[geïntimeerde2] :
Ja je spreekt elkaar gewoon kort er over. En hij zei ik weet het niet. Ik zou het niet weten.
Ik nam vaker de beslissingen zakelijk. Ik had het plannetje al uitgewerkt voor hem, ja of nee. Het was kort en krachtig. Ik informeerde mijn broer [geïntimeerde1] kort over zakelijke beslissingen. Ik heb in de procedure hem uit de wind proberen te houden, zoveel mogelijk.
Voorzitter:
Om informatie te krijgen zou u een machtiging kunnen geven aan uw broer [appellant] . Wilt u dat?
[geïntimeerde2] :
Nee dat wil ik niet. Ik wil dat niet omdat deze procedure al zo lang loopt. Er is verklaard dat er niks meer is. Ik vind dat het een keer klaar moet zijn. De bank heeft zelf op papier gezet dat ze niets meer hebben. Er is geen moment geweest waarop ik bereid was om die machtiging te verlenen.
(…)”
2.5.
[geïntimeerde1] heeft als getuige als volgt verklaard:
“(…)
Lid van het hof, mr. van Vugt:
Heeft u enig idee waar dat geld dat weg is geheel of ten dele aan besteed kan zijn door uw moeder?
[geïntimeerde1] :
Dat zou ik niet weten. Mijn moeder gaf geld uit aan boodschappen. Ze ging niet op vakantie maar soms ging ze wel een dagje uit. Verder weet ik het ook niet. Ze vertelde dat dan ook niet. Ze ging soms naar de stad bijvoorbeeld een dagje Den Haag om een beetje te winkelen. Soms vroeg ik haar of ze een leuke dag had gehad.
(…)
Lid van het hof, mr. van Vugt:
Wilt u dingen liever niet zeggen?
[geïntimeerde1] :
Dan hebt u de verkeerde indruk. Ik heb mezelf nooit ergens financieel mee bemoeid.
Zo zit ik in mekaar, ik heb het er gewoon niet meer over gehad. Ik wist niet dat ze het had en niet dat het weg was.
Ik weet niet wat mijn aandeel in de nalatenschap van moeder was. Ik heb nooit iets uit de nalatenschap van vader of moeder verkregen. Ik weet niet waarom. U houdt mij voor dat de afschriften van een en-of rekening van vader met boedel moeder komen op de [adres1] , ook na overlijden van moeder. Ik woon op nummer [adres1] . Ik ontving geen afschriften op mijn adres. Ook geen afschriften die bestemd zijn voor mijn zoon. Ik weet dat [appellant] deze procedures heeft gestart om financiële redenen. Ik denk dat hij dacht dat er veel te halen was. De procedure die is gestart in 2018 gaat vast om de erfenis, ik weet het niet. Het is bekend dat [appellant] onterfd is. In al die jaren had [geïntimeerde2] contact met de advocaat. De advocaat betaalden wij samen, ik de helft en hij de helft. Ik ben niet bereid om een machtiging te geven voor de stukken van de ABN AMRO bank. De reden is dat ze toch geen gegevens meer hebben en waarom zou ik dan een machtiging geven. Het moet toch een keer tot een einde komen. Ik was niet gemachtigd op de rekening van mijn moeder. [getuige2] doet de boekhouding. Het contact met hem is telefonisch en anders stuurt hij de papieren toe. Het meeste van de papieren regelt mijn vrouw. Ik heb niet het telefoonnummer van [getuige2] .
De [naam3] uit de stukken is dezelfde [naam3] die accountant was voor [getuige2] . Ik weet niet of mijn moeder andere bankrekeningen had dan de bekende. Ik weet niet of mijn moeder aandelen had in B.V.’.
Volgens mij zat mijn moeder niet in het bestuur van een stichting. Ik deed de betalingen aan de advocaat in de procedure na het overlijden van mijn vader niet uit privévermogen maar van de zakelijke rekening.
(…)”
2.6.
Als getuige is verder gehoord [getuige1] , voormalig kantoordirecteur en manager van verschillende bankfilialen van ABN AMRO , onder andere in Culemborg. Hij heeft verklaard als volgt:
“Op vragen van mr. van Vugt antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of ik op de datum in 2006 betrokken was bij het kantoor in Culemborg. Ik was alleen klant en daar niet werkzaam. Ik heb de bankafschriften gezien. Mij is opgevallen dat het een groot bedrag is voor een particulier in samenhang met een paar andere transacties. Mij viel op hoe men aan het saldo van die rekening kwam. Die was aangevuld tot 4,5 ton en dat was voorheen 410.000 euro. Als u dat cash wilt opnemen kun je dat gewoon vragen. U vraagt mij of ik refereer aan een bijschrijving van 40.000 euro naar een afschrift van rekening [nummer1] van [appellant] . Dat bedrag had je net zo goed rechtstreeks kunnen opnemen van die rekening. Dat was voor mij verdacht. Ik zag een soort patroon, deze constructie was voor mij verdacht, omdat voor een mevrouw van 80 jaar, weduwe, de hele effectenportefeuille die eenzijdig was aangekocht door haar overleden man, in een klap werd verkocht terwijl de obligaties nog doorliepen tot 2023 en een opbrengst van ruim 20.000 euro per jaar zouden hebben gehad terwijl ze ook nog niet opeisbaar waren. De obligaties werden vervroegd verkocht voor 147% van de waarde waardoor de extraopbrengst werd gegenereerd. 7,5 % voor een staatslening van 2023, was nog hoog voor die tijd. Door de verkoop van die obligaties werd er een prijs geïnd van 401.000 euro terwijl zij een waarde hadden van 227.000 euro. U vraagt mij waarom ik de constructie verdacht vond toen ik het afschrift zag. Dit vond ik verdacht omdat als er een herbelegging was dan zou er gewoon een bankgiro getekend kunnen worden voor dat bedrag en dan zou de naam van de tegenpartij zijn vermeld. Dat is normaal. Het maakt het verdacht omdat het een kasopname is. Het is ook verdacht dat de effectenportefeuille te gelde wordt gemaakt en dat die 40.000 euro werd toegevoegd zonder dat het nodig was. U vraagt mij of ik vaker dit soort constructies gezien heb. Met kleinere bedragen wel. In die tijd was het nog niet gebruikelijk dat je een overboeking van de bank meteen bijgeschreven kreeg op je rekening, dat duurde een paar dagen. Bijvoorbeeld: ik koop een auto voor 40.000 euro. Als dat een tweedehandsauto is wil ik dat contant betalen maar ga ik niet met dat geld over straat. Ik neem dat geld dan op van mijn rekening en stort het op de rekening van de verkoper. Voor de handel is zo’n contante opname van 450.000 euro bijzonder. In die tijd ook al. Dat kon ook telefonisch worden overgemaakt bij de notaris. U vraagt mij hoe een contante opname van 10.000 euro bij de bank in 2006 verliep. Dat werd wel gevraagd, ja. Het bedrag was dan in voorraad aanwezig maar het was niet gebruikelijk dat iedereen dit opnam. U vraagt mij of dat ook voor 450.000 euro geldt. Nee, dit heb ik nog nooit meegemaakt. Ik heb zicht gehad op de kassen van diverse kantoren. Ik was onder andere manager van de retail van een groot districtskantoor maar dit heb ik nog nooit meegemaakt. U vraagt mij of ik wil aangeven welke stappen er moesten worden gezet voor contante opname in 2006 en stelt dat een client meldt of belt dat zij 450.000 euro cash wil opnemen. Ik zou het niet weten. Zo’n verzoek wordt wel geregistreerd. Ik kan me er wel een beeld maken maar ik heb het nog nooit meegemaakt. Van te voren is er dan overleg, kan het niet anders? En als dat niet kan wordt een geldtransport geregeld en dan zou de bank ook willen weten waarom er geld wordt opgenomen. U vraagt mij of dat gesprek dat plaatsvindt met client wordt gedocumenteerd. Ja alle afspraken worden genoteerd. Er moet dan geldtransport worden geregeld, dat geld moet van elders komen. Ook deze transport bewegingen worden genoteerd door de geldtransporteur. Normaal worden op de opnameformulieren de coupures vermeld. Dit geval doet mij denken aan een droge kaspost. Dat betekent dat geen contant geld over de balie gaat. Een droge kaspost vermeldt geen coupures omdat er geen bankbiljetten worden uitbetaald maar in plaats daarvan wordt een stortingsbewijs afgegeven. Het opnamebewijs en het stortingsbewijs horen bij elkaar, zo klopt de administratie weer. Die gaan in een envelop en worden centraal opgeslagen. U vraagt mij of die bewijzen nu nog beschikbaar zijn. De bank gaat achteraf niet kijken wat er wel of niet moet worden bewaard. Er zitten altijd dingen tussen die je langer moet bewaren. De meeste kasstukken worden 30 jaar bewaard. U houdt mij voor stel dat je 460 duizend euro contant opneemt en meeneemt. U vraagt mij hoe het eruit ziet als je 460.000 euro contant opneemt en meeneemt. Ik laat nu mijn aktetas zien, daar past het bedrag in, in briefjes van 500.
Op vragen van mr. Biemans antwoord ik als volgt:
U vraagt mij hoe ik bij een droge kasopname kan achterhalen van welke rekening het geld komt en naar welke rekening het geld gaat en hoe dat in de boeken van de bank is verwerkt, of dat op één document staat. Er is niet een document waarop beide rekeningnummers tegelijkertijd zijn vermeld. Dus het is mogelijk om een transactie te doen, die begint met een girale overboeking en die dan wordt doorgeknipt en onzichtbaar gemaakt. Denk maar aan de witwas-schandalen van de afgelopen jaren. Hier is sprake van het doorbreken van de papertrail om de herkomst en de besteding te verdonkeremanen.
Op vragen van mr. van Vugt antwoord ik als volgt:
U vraagt mij of de bedragen op 10, 20 of 100 andere rekeningen kunnen worden gestort. Ik denk niet dat de bank zo servicegericht zou zijn. Dit heeft niet met de bank te maken.
U vraagt mij of zo’n transactie gemeld moet worden door de bank op grond van de wet MOT. Ja, omdat deze transactie ongebruikelijk is, zowel de opname als de storting. Dit soort meldingen worden gedocumenteerd.
Op vragen van mr. van Os antwoord ik als volgt:
U vraagt mij hoe een bank in 2006 diende te handelen bij een ongebruikelijke transactie. Die moest je melden in Zoetermeer. In dit geval zou dat een melding voor de kasopname en een melding voor de afstorting zijn. Dit waren ongebruikelijke transacties. Een transactie moet ook al gemeld worden als één aspect daarvan al ongebruikelijk is. U vraagt mij of ik heb kunnen achterhalen wie [naam3] is. Ik heb kunnen achterhalen wie [naam3] was. Hij beheert allerlei rechtspersonen en beleggingsmaatschappijen. Zijn kantoor diende als postadres voor die rechtspersonen. Ik heb niet kunnen achterhalen of hij meewerkte aan dit soort verdachte constructies. U vraagt mij of een en-of rekening door één persoon kan worden opgezegd. Nee dit kan niet. Alleen de rekeninghouders samen kunnen opzeggen.
Op vragen van mr. Filemon antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor dat ik gezegd heb dat ik in 2006 geen functie had bij ABN AMRO. Ik was tot 2001 in dienst. Ik was op het laatst daar accountmanager private banking. Ik werkte niet in Culemborg. U vraagt mij of de betaling van 40.000 euro ook van een spaarrekening had kunnen komen en of dat gebruikelijk was. Je kunt van een spaarrekening ook geld opnemen. U houdt mij voor dat ik niet ontken dat het mogelijk is dat iemand een bedrag van 450.000 euro contant opneemt en zo de bank kan uitlopen. Nee het is in de praktijk niet mogelijk om met 450.000 euro contant de bank uit te lopen. U vraagt mij of het in theorie mogelijk is om 450.000 euro op die manier op te nemen. Ik kan die vraag niet beantwoorden. Daar zal de bank gelet op haar zorgplicht niet aan meewerken.
U vraagt mij of ik zelf ooit bij een dergelijke transactie betrokken ben geweest. Bij een transactie bij een bedrag van deze grootte niet. U houdt mij voor dat ik gezegd heb dat de bewaartermijn voor kasstukken 30 jaar is. U vraagt mij waar ik die bewaartermijn op baseer. Destijds was dat bij de ABN AMRO de termijn om kasstukken te bewaren. Met die termijn heb ik ook ervaring opgedaan. U vraagt mij of daarvoor specifieke wetgeving is. U houdt mij voor artikel 35 van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen WFT en dat daar een bewaartermijn van 5 jaar staat. Ik heb net ook gezegd dat als een termijn voor het bewaren van bepaalde stukken wordt veranderd door de wet, de bank niet gaat uitzoeken welke stukken dan wel of niet bewaard moeten worden. U vraagt mij nogmaals of die bewaartermijn van 30 jaar ergens staat vastgelegd. Nee, ik neem aan dat dit een interne richtlijn van de bank is. Als de middelen komen uit de verkoop van eigen effectenportefeuille en het duidelijk is waar het geld vandaan komt, is het dan nog steeds verdacht, vraagt u mij. Dat heeft er niets mee te maken. De herkomst is niet belangrijk. U vraagt mij wat ongebruikelijk is aan de transactie. De hoogte van het bedrag. Er is sprake van 10.000 euro of meer dus dan is het verdacht. U vraagt mij of ik heb kunnen vaststellen of [naam3] accountant is. Dat heb ik niet kunnen vaststellen.
Op vragen van mr. Biemans antwoord ik als volgt:
U houdt mij voor als iemand bij de bank 450.000 euro giraal zou overboeken naar een andere eigen rekening ook als dat een droge kasopname is dat geen verdachte transactie zou zijn. Dat klopt want dan blijft het bij dezelfde persoon en de kassier weet daarvan. U vraagt mij of bij een droge kasopname van een eigen rekening naar een andere rekening, die indirect gelieerd is aan die persoon bijvoorbeeld een rekening van een B.V. waarvan die persoon bestuurder of aandeelhouder is, dat dan wel een verdachte transactie zou zijn. Dat zou wel een verdachte transactie zijn geweest, ook in 2006.”
2.7.
Als vierde en laatste getuige is gehoord [getuige2] , die vanaf 1992 tot haar overlijden in 2017 de accountant van erflaatster was. Hij heeft als getuige verklaard als volgt:
“(…)
Voorzitter:
In het dossier zit de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2006. Dan gaat het over box 3-vermogen. In dat jaar is de waarde van het box 3-vermogen op 1 januari € 596.183,- en op 31 december € 123.290,- euro. Hebt u dat op die manier in de aangifte vermeld?
[getuige2] :
Als dat gebaseerd is op de aangifte, heb ik dat op die manier in de aangifte verwerkt.
Voorzitter:
Heeft u die vermogenssprong ook besproken met mevrouw?
[getuige2] :
Ja, dat dat heel opvallend was en dat ik graag zou weten hoe dat zat. Zij wilde daar geen tekst en uitleg over geven. Het was haar mening dat ze met dat geld kon doen wat zij wilde. Daar was ze heel duidelijk in. Dan denk je bij jezelf: dat gaat naar de Belastingdienst, dus er kunnen vragen komen. Het kwam er toch op neer dat zij niet te vermurwen was op dat punt.
Voorzitter:
Wat betekende dat voor u op dat moment?
[getuige2] :
Dat betekende een ongemakkelijk gevoel.
Voorzitter:
Wat moest u daarmee?
[getuige2] :
Dan heb je nog eens een keer contact en je hebt datgene wat je op papier krijgt, en uiteindelijk heb ik haar gevraagd: volhard je erin dat dit de gegevens zijn waarop de aangifte gedaan moet worden? En dat heeft ze uiteindelijk bevestigd. Dan zit je in een situatie dat je het ermee moet doen. Ik heb geen aanwijzingen dat zij niet de waarheid spreekt, dus ik moet het doen met haar bevestiging en herbevestiging dat het is zoals het is.
Voorzitter:
Had u zelf enig idee wat ze ermee gedaan had?
[getuige2] :
Nee.
Voorzitter:
Hebt u met anderen hierover gesproken?
[getuige2] :
Nee, vanwege de geheimhouding. Ik kan er niet zomaar met anderen over praten. Ze was op dat moment bij mijn weten volledig wilsbekwaam. Er was geen enkele reden om te veronderstellen dat zij niet wist wat ze deed of niet vertrouwd kon worden.
Voorzitter:
Weet u of zij wel met anderen erover sprak?
[getuige2] :
Nee.
Voorzitter:
Heeft u dat aan haar gevraagd?
[getuige2] :
Volgens mij niet. Ik denk niet dat ik ernaar gevraagd heb. Op een gegeven moment heb ik het erbij gelaten.
Voorzitter:
Bent u op de hoogte van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties zoals die in 2006 en 2007 gold?
[getuige2] :
Ja.
Voorzitter:
Wat betekende die wet voor u in dit geval?
[getuige2] :
Om me af te vragen of ik een ongebruikelijke transactie heb te melden.
Voorzitter:
Hebt u die gemeld?
[getuige2] :
Ik heb geen ongebruikelijke transactie gemeld, want die had ik niet naar mijn mening.
Voorzitter:
In uw optiek niet. Want een vermogensafname van meer dan € 400.000,- in een kalenderjaar zonder daar een goede reden voor te hebben, is dat niet ongebruikelijk?
[getuige2] :
Voor mij niet. Als zij zegt: ik heb dat geld bij de bank opgehaald en ik heb het verbrand, dan geloof ik het niet en dan vind ik het een ongebruikelijke transactie. Maar ik kreeg nul informatie. Als er een bank is waar zij het gemuteerd heeft, heeft die bank de melding gedaan en ligt de transactie vast.
Voorzitter:
U ging er van uit dat de bank het wel gemeld zou hebben?
[getuige2] :
Ik ging nergens vanuit, ik ging ervan uit dat er een andere partij zou kunnen zijn die informatie had die ik niet had, en dat zij genoodzaakt zouden zijn om die melding te doen.
(…)”
2.8.
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben een en andermaal verklaard, ook als beëdigde getuigen, dat zij niets weten van de opnames door erflaatster in 2006 en daarvan pas in 2018 op de hoogte zijn geraakt. [geïntimeerde2] verklaart dat hij in 2018 contact heeft gehad met een medewerkster van de bank die hem mondeling heeft bericht dat ze er niets over kon vertellen; er is geen schriftelijk bericht van de bank. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] wijzen erop dat ook het onderzoek van de vereffenaar niets heeft gebracht. Zij willen zelf – ook niet samen met [appellant] – geen onderzoek meer verrichten bij de bank. Zij willen evenmin een machtiging geven aan [appellant] zodat hij zelf bij de bank om informatie kan vragen. Zij vinden dat ze open genoeg zijn geweest en dat de mededeling van de bank dat er niets is voldoende is. Ze vinden dat het een keer klaar moet zijn.
2.9.
Uit de verklaring van [getuige1] leidt het hof af dat de opnames van erflaatster in 2006 zeer waarschijnlijk een verdachte transactie vormen die de bank zou moeten melden op grond van de WetMOT. Hij verklaart ook dat dit soort meldingen wordt gedocumenteerd. [getuige1] verklaart ook dat de opnames zeer waarschijnlijk ‘droge kasopnames’ zijn waarbij een opnamebewijs en een stortingsbewijs worden afgegeven die in een envelop worden gedaan en centraal worden opgeslagen. [getuige2] heeft als getuige verklaard dat er een andere partij zou kunnen zijn die informatie had die hij niet had, en dat die andere partij genoodzaakt zou zijn om een melding te doen op grond van de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties zoals die in 2006 en 2007 gold. Die andere partij zou de bank kunnen zijn.
2.10.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] slechts zeer summier onderzoek hebben gedaan bij de bank naar de opnames in 2006 en in feite genoegen hebben genomen met de mondelinge mededeling van een medewerkster van de bank dat er niets meer over valt te zeggen dan dat erflaatster de bedragen per kas heeft opgenomen. Ook de vereffenaar heeft geen nader onderzoek bij de bank gedaan. Hij heeft wel in een voorlopig getuigenverhoor [getuige2] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] laten horen over de opnames door erflaatster in 2006. In het verzoekschrift tot een voorlopig getuigenverhoor vermeldt de vereffenaar dat het belangrijk is onderzoek te doen naar de gang van zaken rond de opnames in 2006:
“De opgenomen bedragen zijn van dermate omvang dat het in het belang van de boedel is dat achterhaald wordt wat er met de opgenomen gelden is gebeurd. De kans bestaat dat de gelden op grond van een bepaalde titel zijn overgedragen, ten gevolge waarvan de vereffenaar gehouden is de gelden in de boedel te brengen. Bovendien heeft Johannes ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie. Daarvoor is het van belang om mede de omvang van eventuele schenkingen in kaart te brengen. De vereffenaar wenst zodoende de getuigen te horen, teneinde te achterhalen en bewijzen wat er met de gelde is gebeurd en onder welke titel deze eventueel zijn overgedragen.”
2.11.
[appellant] heeft zijn broers en ook de vereffenaar al in 2019 verzocht navraag te doen bij de ABN AMRO Bank naar de gang van zaken rondom de opnames in februari 2006. Hij heeft dat daarna telkens herhaald en ook voorgesteld dat zijn broers hem een machtiging geven zodat hij zelf een onderzoek kan instellen bij de bank. Zijn verzoeken waren tot nu toe vergeefs.
2.12.
Het hof komt op grond van dit alles tot de volgende slotsom:
  • Het is niet alleen voor [appellant] als legitimaris, maar ook voor [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] als erfgenamen/vereffenaars van belang te achterhalen wat er in 2006 precies is gebeurd.
  • [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] noch de vereffenaar hebben zich ingespannen om bij de bank te achterhalen wat er precies is gebeurd in 2006. Het enige dat volgens [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] zou zijn gedaan, is de vraag van [geïntimeerde2] aan een bankmedewerkster die mondeling heeft gezegd dat er niets is. Elk schriftelijk bewijs daarvan ontbreekt.
  • Uit de verklaringen van [getuige1] en [getuige2] volgt dat er een gerede kans is dat er wel documenten aanwezig zijn bij de bank die licht kunnen werpen op de transacties in 2006.
  • [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] weigeren keer op een keer zelf nader onderzoek te doen. Zij weigeren ook om [appellant] een machtiging te geven dat onderzoek zelf te doen. Daarmee blokkeren zij een mogelijkheid meer duidelijkheid te krijgen over de transacties in 2006. Zij schaden zo het belang van [appellant] als legitimaris en schuldeiser van de nalatenschap. Omdat een antwoord op de vraag wat er in 2006 is gebeurd ook in hun eigen belang is, valt niet goed te begrijpen wat maakt dat zij niets meer willen doen, zelfs niet een machtiging geven aan [appellant] .
2.13.
[appellant] heeft de bewijslast van zijn stelling die volgens het hof erop neerkomt dat tot de nalatenschap nog een vordering tot terugbetaling van € 460.000 behoort of dat dit bedrag is geschonken. [appellant] bepleit in dit geval omkering van de bewijslast.
2.14.
Artikel 150 Rv bepaalt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten daarvan de bewijslast draagt, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Toepassing van deze laatste uitzondering kan slechts met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden geschieden. De beslissing tot omkering van de bewijslast op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden gemotiveerd, waarbij de rechter de omstandigheden moet vaststellen die hem tot dit oordeel hebben geleid en inzicht moet geven in de gedachtegang die hij daarbij heeft gevolgd. [1]
2.15.
In dit geval is het hof van oordeel dat gelet op wat in rov. 2.12. is overwogen uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de bewijslast moet worden omgekeerd dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] moeten bewijzen dat tot de nalatenschap geen vordering van € 460.000 behoort en dat dit bedrag ook niet is geschonken. Dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] zo hardnekkig weigeren zelf nader onderzoek te doen bij de bank en zelfs weigeren [appellant] te machtigen dat onderzoek te doen roept de vraag op of zij er toch niet meer van weten. Daar komt bij dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] anders dan [appellant] dagelijks contact hadden met erflaatster en samen met haar zijn opgetrokken in de procedure tegen [appellant] over de nalatenschap van hun vader. Wat moet worden bewezen bevindt zich veel meer in het domein van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] dan dat van [appellant] . Nu [appellant] , die volgens de hoofdregel de bewijslast heeft, in een onredelijk zware bewijspositie is geraakt voor het bewijzen van feiten en omstandigheden die grotendeels in het domein van [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] liggen, is omkering van de bewijslast op grond van redelijkheid en billijkheid geboden. [2]
2.16.
Het hof zal [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] de gelegenheid geven dat bewijs te leveren door het doen van een deugdelijk nader onderzoek bij de bank naar de gang van zaken rond de opnames in 2006. Zo nodig kunnen zij gebruik maken van de mogelijkheid die artikel 843a Rv of enige andere wettelijke bepaling biedt (bewijs)stukken te verkrijgen. Zij dienen van dat onderzoek en de uitkomst daarvan verslag te doen bij akte op de rol van 25 februari 2025; als het onderzoek, dat enige tijd kan vergen, dan nog niet is afgerond kunnen zij op de rol vragen om een nieuwe datum voor overlegging van dat verslag. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] zijn niet in de gelegenheid gesteld getuigen te laten horen in een tegengetuigenverhoor. Zij mogen dat alsnog doen nadat hun onderzoek bij de bank is afgerond en het verslag in het geding is gebracht.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
Het hof laat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] toe te bewijzen dat tot de nalatenschap geen vordering van € 460.000 behoort en dat dit bedrag ook niet is geschonken.
3.2.
Het hof geeft [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] de gelegenheid bewijs te leveren door het overleggen van een verslag van een onderzoek bij de bank als bedoeld in rov. 2.16. Zij moeten dat verslag in het geding brengen bij akte op de rol van 25 februari 2025.
3.3.
Als [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] nadat het verslag is ingediend getuigen willen horen, zal raadsheer-commissaris mr. J.H. Lieber de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
3.4.
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] moeten ter gelegenheid van het indienen van het verslag van hun onderzoek laten weten hoeveel getuigen zij willen laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
3.5.
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] moeten de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
3.6.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
3.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en J.W.A. Biemans, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 .

Voetnoten

1.HR 2 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA8445.
2.HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4529.