ECLI:NL:GHARL:2024:5405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
200.340.988/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht: Hoger beroep kort geding over herstel gebreken en fijnstofconcentratie in huurwoning

In deze zaak heeft de huurster van een luchtdicht gebouwde woning in Leeuwarden in kort geding herstel van gebreken gevorderd, met name in verband met een te hoge concentratie fijnstof in de woning. De huurster, die samen met haar vier kinderen in de woning woont, heeft eerder klachten geuit over vervelende geuren en gezondheidsklachten. De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurster afgewezen, wat heeft geleid tot hoger beroep.

De huurster heeft in hoger beroep gesteld dat de woning onbewoonbaar is door het gestelde gebrek en heeft om vervangende woonruimte gevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat de huurster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een gebrek in de woning. De huurster heeft zelf onderzoek laten doen naar de luchtkwaliteit, waaruit bleek dat de fijnstofconcentratie hoog was, maar het hof oordeelt dat de huurster de mechanische ventilatie niet correct heeft gebruikt, wat bijdraagt aan de problemen.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd en de huurster veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De huurster heeft geen grond gevonden voor terugverwijzing naar de rechtbank, en het hof concludeert dat er geen schending van het recht op een eerlijke procedure heeft plaatsgevonden. De vorderingen van de huurster zijn afgewezen, en het hof heeft de proceskosten aan de zijde van WoonFriesland toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.988/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland locatie Leeuwarden 10938785
arrest in kort geding van 27 augustus 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
[de huurster],
advocaat: mr. P. Salim,
tegen
Stichting WoonFriesland,
die is gevestigd in Grou
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
WoonFriesland,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[de huurster] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 3 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding met grieven in hoger beroep
• de memorie van antwoord
• een brief van WoonFriesland van 3 juli 2024 met een productie
• een brief van WoonFriesland van 18 juli 2024 met een productie
• een brief van [de huurster] van 24 juli 2024 met producties.
1.2
Op 31 juli 2024 is de zaak mondeling behandeld en daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is uitspraak bepaald op 17 september 2024 of zoveel eerder als mogelijk is.

2.De kern van de zaak

2.1
[de huurster] vindt dat de door haar van WoonFriesland gehuurde woning een gebrek heeft dat snel door verhuurster moet worden verholpen en dat zij in de tussentijd vervangende woonruimte moet krijgen.
2.2
De kantonrechter heeft de vorderingen van [de huurster] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep van [de huurster] is dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen zoals verminderd en dat de zaak anders wordt terugverwezen naar de rechtbank, zoals zij tijdens de zitting met een akte eiswijziging heeft gevraagd.

3.Het oordeel van het hof

inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep niet slaagt, en dat er ook geen grond is om de zaak terug te wijzen. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld die in hoger beroep van belang zijn, en nadat de eiswijziging ter zitting is besproken.
de feiten
3.2
[de huurster] huurt sinds 1 september 2021 van WoonFriesland de woning aan [adres] in [woonplaats1] en zij woont daar samen met haar vier kinderen.
3.3
Het gaat om een nieuwe, luchtdicht gebouwde en gasloze rijtjeswoning met energielabel A+++, voorzien van een mechanisch ventilatiesysteem met CO2-sturing. Daarvoor zitten afzuigpunten in de keuken, het toilet, de badkamer, de opstelruimte voor de wasmachine en de zolder van de woning. Toevoer van verse lucht vindt plaats door zelfregulerende roosters in de buitenkozijnen.
3.4
Na een controle door een medewerker van Energiewacht meldde deze op
1 augustus 2023 per e-mail aan WoonFriesland dat [de huurster] zegt last te hebben van vervelende geuren in de woning en alle afzuigpunten heeft dichtgeplakt. Daardoor ventileert het niet in de woning. De monteur heeft dit met de bewoonster besproken maar die wil niets van de hem aannemen. Daarom vraagt de monteur om de wijkconsulent in te schakelen voor een klantbezoek.
3.5
Per brief van 13 augustus 2023 heeft [de huurster] aan WoonFriesland gemeld dat er een chemische geur in de woning hangt, waardoor zij en haar kinderen gezondheidsklachten
ondervinden. [de huurster] verzocht WoonFriesland dit gebrek binnen veertien dagen te herstellen. De woning is vervolgens op 17 augustus 2023 geïnspecteerd door technisch adviseur [naam1] van WoonFriesland. Daarbij is geen bijzondere geur waargenomen.
3.6
[de huurster] heeft vervolgens zelf onderzoek laten doen door Intra-Air. Medewerker [naam2] van dat bureau is in oktober 2023 gekomen en schrijft in zijn rapport van 27 november 2023 dat een geur niet direct waarneembaar was. [naam2] schrijft verder:
“Niettemin hebben we nu niet verschillende dampen en gassen gemeten die potentieel de chemische geur zouden kunnen veroorzaken, waaronder L.E.L., V.O.C., formaldehyde, en ammoniak.
Opvallend was echter de aanwezigheid van een verhoogde fijnstofconcentratie op zolder en
de slaapkamers. Deze concentratie was dermate hoog dat deze tot de categorie 'slecht'
oftewel rood behoort. In de woonkamer was geen meetbare fijnstof aanwezig, maar op de 1e
etage nam de concentratie toe, vooral in de richting van de zolder. Als referentie hebben we
een buitenmeting uitgevoerd om uit te sluiten dat de hoge fijnstofconcentratie van buitenaf
afkomstig was, en dit bleek inderdaad niet het geval te zijn. Gezien de aanzienlijke
fijnstofconcentratie en het ontbreken van bekende bronnen, is het noodzakelijk om nader
onderzoek te verrichten om de oorzaak van de fijnstof te achterhalen.”
3.7
[de huurster] heeft het rapport van Intra-Air naar WoonFriesland gestuurd en daarbij klachten geuit over fijnstof in de woning. WoonFriesland heeft per brief van
29 november 2023 geantwoord dat er wat haar betreft geen sprake is van een gebrek aan de woning.
3.8
De gemachtigde van [de huurster] heeft WoonFriesland vervolgens met een brief van 19 december 2023 gesommeerd om binnen drie dagen het gebrek met betrekking tot de hoge concentratie fijnstof in de woning te verhelpen en haar aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het gestelde gebrek. In reactie hierop schreef de gemachtigde van WoonFriesland de volgende dag dat uit het rapport van Intra-Air niet blijkt van een gebrek aan de woning waarvoor de verhuurder verantwoordelijk is en dat WoonFriesland daarom niet gehouden is aan het verzoek van [de huurster] te voldoen.
3.9
Nadat [de huurster] WoonFriesland in kort geding had betrokken, heeft WoonFriesland
een visuele inspectie van de woning aangekondigd. Voorafgaand aan deze inspectie liet de gemachtigde van [de huurster] schriftelijk weten dat zijn cliënte is aangeraden om de mechanische ventilatie niet aan te zetten want daardoor zou fijnstof op de slaapkamers en de zolder zich verder in de woning verspreiden. Zijn cliënte en haar minderjarige kinderen verblijven thans in de woonkamer op de begane grond. Het vriendelijke verzoek is om bij de inspectie de mechanische ventilatie gelet op bovenstaande overwegingen niet aan te zetten.
3.1
De technisch adviseur van WoonFriesland heeft op 8 maart 2024 de visuele inspectie uitgevoerd en een verslag opgemaakt waarin, onder bijvoeging van foto’s, staat dat de mechanische ventilatie totaal niet wordt gebruikt en dat de stekker ‘ernaast lag’. Maar voor behoud van een gezond binnenklimaat moet het systeem altijd in bedrijf zijn. Volgens de adviseur is het fijnstof waarover wordt geklaagd niet gebouw-gebonden maar gevolg van dagelijkse activiteiten, zoals koken, in combinatie met het niet afvoeren van vervuilde lucht door de uitgeschakelde installatie.
3.11
Na de uitspraak van de kantonrechter heeft [de huurster] zonder bericht aan WoonFriesland onderzoek laten doen door ‘Schone Binnenlucht’, welk bedrijf van
9 tot 11 april 2024 op drie plaatsen in de woning sensoren heeft geplaatst. Om omstreeks 06:00 uur, 10:00 uur en 15:00 uur worden steile pieken fijnstofwaarden gemeten, wat inhoudt dat het om korte periodes gaat. Na de pieken van omstreeks 15.00 uur zijn vanaf 19:00 uur de waarden weer op het gewenste niveau. Ook na de pieken van omstreeks
6
uur zijn de waarden na ongeveer vier uren weer op het gewenste niveau. Na de piek van 10.00 uur zijn de waarden na vier uren dan wel – op één van de dagen – na acht uren weer op het gewenste niveau. In alle vertrekken zijn te hoge waarden ethanol gemeten. De conclusie van het rapport is dat sprake is van zeer slechte luchtkwaliteit in het hele huis. Normen voor fijnstof worden fors overschreden, ook in de woonkamer waar het hele gezin nu slaapt. Het wordt afgeraden in de woning te verblijven totdat het probleem is opgelost. De mechanische afzuiging stond tijdens de metingen aan op de hoogste stand en de roosters voor toevoer van verse lucht stonden open. De oorzaak moet volgens het rapport gezocht worden buiten de woning, omdat in de woning geen activiteiten zijn waargenomen die de hoge waarden kunnen realiseren.
3.12
In haar memorie van grieven laat [de huurster] weten dat zij ervan overtuigd is dat de oorzaak van geuroverlast is dat haar buurman een drugslab heeft. Op 2 juli 2024 heeft WoonFriesland de woning van de bewuste buurman en zijn gezin mogen bekijken en geconstateerd dat niets wees op slechte bewoning of een (opgedoekt) drugslab.
de wijziging van eis ter zitting in hoger beroep
3.13
[de huurster] heeft de kantonrechter na de mondelinge behandeling gewraakt en, nadat haar wrakingsverzoek was afgewezen, onder inroeping van een doorbrekingsgrond hoger beroep ingesteld tegen de beslissing op de wraking, waartegen geen hoger beroep openstaat. [1] Inmiddels had de kantonrechter uitspraak in het kort geding gedaan.
In haar memorie van grieven kondigde [de huurster] al aan dat zij haar eis mogelijk zou wijzigen na de beslissing in hoger beroep op het wrakingsverzoek.
Die beslissing is inmiddels bekend. De wrakingskamer van het hof heeft op 13 mei 2024 beslist dat de wrakingskamer van de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door de wraking af te wijzen zonder dat [de huurster] kon reageren op het standpunt van de kantonrechter over de wrakingsgrond. Vernietiging van de beslissing op de wraking en terugwijzing van de wrakingszaak naar de rechtbank diende in dit geval echter geen enkel belang, omdat de hoofdzaak inmiddels al was afgedaan. Daarom is [de huurster] niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de wrakingsbeslissing.
3.14
[de huurster] heeft bij aanvang van de zitting bij het hof haar vorderingen in de hoofdzaak aangevuld met de eis dat, als een of meer van haar vorderingen niet toewijsbaar zijn, de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank.
WoonFriesland heeft tegen deze wijziging bezwaar gemaakt.
Het hof verwerpt dat bezwaar, want de wijziging is op zichzelf niet in strijd met de ‘twee-conclusieregel’ nu die wijziging een reactie is op de wrakingsbeslissing in hoger beroep, die pas is uitgesproken nadat [de huurster] haar grieven had ingediend.
Of de aanvullende vordering toewijsbaar is, zal hierna inhoudelijk worden beoordeeld nadat is toegelicht waarom de andere vorderingen worden afgewezen.
er is een voldoende spoedeisend belang gesteld
3.15
[de huurster] voert aan dat de woning onbewoonbaar is door het gestelde gebrek. In dat verband is haar vordering die strekt tot herstel van het gebrek en het verkrijgen van vervangende woonruimte totdat het gebrek is hersteld, op zichzelf ook op dit moment voldoende spoedeisend voor beoordeling in kort geding. [2]
maar onvoldoende aannemelijk is dat het gehuurde een gebrek heeft
3.16
[de huurster] heeft aanvankelijk over stank of een chemische lucht in huis geklaagd.
De medewerker van Energiewacht heeft op 1 augustus 2023 in zijn bericht aan WoonFriesland niet bevestigd dat daarvan sprake is. In hoger beroep neemt [de huurster] de stelling in dat Energiewacht na het controlebezoek op 1 augustus 2023 aan WoonFriesland heeft geadviseerd meting of onderzoek te doen in verband met de geur en dat WoonFriesland daaraan geen gehoor heeft gegeven. Die stelling is gemotiveerd weersproken.
De technisch adviseur van WoonFriesland nam op 17 augustus 2023 geen bijzondere geur waar en het door [de huurster] zelf ingeschakelde bureau Intra-Air heeft in oktober 2023 geen geur waargenomen.
Sindsdien heeft [de huurster] niet meer over een vreemde geur geklaagd.
3.17
Nadat [de huurster] het rapport van Intra-Air had ontvangen, heeft zij geklaagd over fijnstof. WoonFriesland heeft er echter terecht op gewezen dat [de huurster] de mechanische ventilatie niet correct gebruikt, door deze niet voortdurend in werking te houden en door de ventielen of afzuigpunten dicht te maken.
Dat laatste is geconstateerd door de medewerker van Energiewacht op 1 augustus 2023.
[de huurster] erkent in hoger beroep dat zij vanaf november 2023 tot aan de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, 20 maart 2024, de mechanische ventilatie niet heeft gebruikt. Maar volgens WoonFriesland gebruikte [de huurster] ook vóór november 2023 de mechanische ventilatie niet zoals het moet. Dat blijkt uit foto’s die na een keukenbrand bij [de huurster] op 22 februari 2022 zijn gemaakt: de mechanische ventilatie was superschoon en liet geen noemenswaardige roetaanslag zien. Dat wijst erop dat die mechanische installatie niet of nauwelijks werd gebruikt, aldus de technisch adviseur. Ook bij de inspectie van 8 maart 2024 heeft de technisch adviseur van WoonFriesland foto’s gemaakt van het binnenwerk van de mechanische ventilatie, welke foto’s, vergeleken met die van 8 februari 2022, volgens hem voor zich spraken: de mechanische ventilatie werd totaal niet gebruikt.
3.18
WoonFriesland hoefde uit het rapport van Intra-Air ook niet op te maken dat er wel sprake was van een gebrek waarvoor zij aansprakelijk is. Het rapport geeft immers aan dat de oorzaak voor het aanwezige fijnstof onbekend is en dat nader onderzoek nodig is.
Dat WoonFriesland in dit geval niet zekerheidshalve zelf dat nadere onderzoek heeft laten uitvoeren, maar dat op het bord van [de huurster] heeft laten liggen, vindt het hof (nog los van de stelplicht en bewijslast die op [de huurster] rusten) begrijpelijk in het licht van het ontbreken van klachten bij de 25 andere soortgelijke huurwoningen en de ervaringen die WoonFriesland inmiddels had met [de huurster] . [de huurster] had eerder, in 2022, een kort geding aangespannen omdat volgens haar de warmtepomp niet voor deugdelijke verwarming en warmwatervoorziening zorgde. Haar vordering om voor een werkende installatie te zorgen is bij vonnis van 11 januari 2023 afgewezen omdat de installatie naar behoren functioneert.
Volgens WoonFriesland volgde en volgt [de huurster] niet de (herhaaldelijk aan haar uitgelegde) gebruiksvoorschriften op. Dat is onweersproken gebleven en werd in feite al bevestigd door de medewerker van Energiewacht, die vergeefs aan [de huurster] had uitgelegd waarom zij de afzuigpunten voor de ventilatie niet moest afplakken (zie 3.4).
3.19
Met het in hoger beroep overgelegde rapport van Schone Binnenlucht wil [de huurster] onderbouwen dat het huis wel een gebrek heeft, want uit dat rapport blijkt dat er geen verbetering in de concentratie fijnstof in huis is, hoewel de mechanische ventilatie is ingeschakeld. En omdat geen activiteiten zijn waargenomen die die de hoge waardes kunnen realiseren, is de concentratie fijnstof niet aan haar woongedrag te wijten, aldus [de huurster] .
Het hof kan deze gedachtegang niet volgen. Daarbij wijst het hof op het volgende.
- Uit niets blijkt dat het onderzoek van 9 tot 11 april 2024 zo is uitgevoerd dat is waargenomen welke activiteiten gedurende de drie dagen van onderzoek in de woning hebben plaatsgevonden. Uit het enkele feit dat de woning gasloos is, volgt nog niet dat er daarin bijvoorbeeld niet gefrituurd, gebakken en/of gebraden wordt.
- Uit het feit dat de gemeten steile pieken betrekkelijk snel afvlakken (rond 19:00 uur ’s avonds zijn de waarden weer op het gewenste niveau) valt juist af te leiden dat de dan in werking zijnde mechanische ventilatie kennelijk goed werkt.
- De stelling dat vanaf 20 maart 2024 de mechanische ventilatie voortdurend in werking is geweest, vindt geen fundament in het rapport of andere stukken. Zoals hiervoor al is opgemerkt, heeft [de huurster] erkend dat zij van november 2023 tot 20 maart 2024 de ventilatie niet heeft gebruikt.
- Volgens dit rapport moeten de fijnstoffen van buitenaf komen. Onduidelijk is dan wat het gebrek is dat WoonFriesland moet herstellen, temeer omdat niet is gebleken dat de andere 25 soortgelijke huurwoningen in de straat ook met dit probleem kampen.
Overigens staat in het eerdere rapport van Intra-Air dat als referentie een buitenmeting is uitgevoerd om uit te sluiten dat de hoge fijnstofconcentratie van buitenaf afkomstig was. Volgens het rapport van Intra-Air was die hoge fijnstofconcentratie inderdaad niet van buitenaf afkomstig.
-Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [de huurster] verklaard dat zij de oorzaak voor de gemeten steile pieken fijnstofwaarden en de afvlakking daarna tot gewenste niveau, zoekt in activiteiten buiten de woning – kennelijk doelend op haar (verder niet onderbouwde) vermoeden van een drugslab bij haar buren – en niet in de bouwkundige en/of technische staat van de woning.
3.2
Al met al heeft [de huurster] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gebrek van het gehuurde dat door WoonFriesland verholpen moet worden. De door haar gevraagde voorzieningen zijn daarom niet gerechtvaardigd en de daarop betrekking hebbende vorderingen zijn niet toewijsbaar. [3]
geen terugwijzing naar de rechtbank
3.21
Gelet op wat hiervoor is verwogen, komt de eis [de huurster] aan bod om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Maar daarvoor is geen grondslag nu het vonnis, waarvan beroep, geen tussenvonnis is (zie de artikelen 255 en 256 Rv). Onjuist is de stelling van [de huurster] dat de beslissing van de kantonrechter onbevoegd is genomen, nu deze de uitkomst van het hoger beroep tegen de wrakingsbeslissing niet heeft afgewacht. Tegen de eindbeslissing van de kantonrechter staat het gewone rechtsmiddel van hoger beroep open, waarbinnen het geding wordt geconcentreerd, en dat rechtsmiddel gebruikt [de huurster] nu.
3.22
De toetsing van de bezwaren met betrekking tot de rechterlijke onpartijdigheid gaat dus op in de toetsing van de bestreden uitspraak in hoger beroep. Die toetsing leidt, zoals hiervoor is vastgesteld, inhoudelijk niet tot een andere beslissing over de door [de huurster] gevorderde voorzieningen in kort geding. Van schending van het recht van [de huurster] op een eerlijke procedure, is - gelet ook op de volledige beoordeling en de wijze van behandeling van de zaak in hoger beroep - geen sprake.
de conclusie
3.23
De hiervoor besproken grieven van [de huurster] leiden niet tot een andere uitkomst dan waartoe de kantonrechter is gekomen. Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, onder verbetering van gronden.
3.24
Omdat [de huurster] in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Die kosten zijn aan de kant van WoonFriesland:
€ 798,- griffierecht en € 2.428,- voor salaris van de advocaat (2 punten, tarief II in hoger beroep).
3.25
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing in kort geding

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 april 2024 onder verbetering van gronden;
4.2
veroordeelt [de huurster] tot betaling van de volgende proceskosten van WoonFriesland:
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van WoonFriesland (2 procespunten x appeltarief II);
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, W.F. Boele en A.A.J. Smelt, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2024.

Voetnoten

1.Hoger beroep tegen de wrakingsbeslissing is ingesteld voor 21 juni 2024, zie HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:918 rechtsoverweging 3.6.
2.In zoverre slaagt de eerste grief.
3.De grieven 2 tot en met 4 falen.