Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure
- de akte van [geïntimeerde] van 22 augustus 2023, waarbij producties (nrs. 8-16) zijn overgelegd;
- de akte uitlating inzake (bewijsstukken tijdens) enquête van [appellante] van
- de antwoordakte van [geïntimeerde] van 17 oktober 2023;
- de brief van de raadsheer-commissaris van 3 november 2023 aan partijen;
- het verslag (‘proces-verbaal’) van het getuigenverhoor (‘contra-enquête’) dat is gehouden op 10 januari 2024;
- de akte na enquête en contra-enquête van [geïntimeerde] van 5 maart 2024;
- de akte na enquête en contra-enquête van [appellante] van 5 maart 2024;
- de antwoordakte na enquête tevens overlegging één productie (nr. 17) van [geïntimeerde] van 2 april 2024;
- het bericht van [appellante] dat zij afziet van het indienen van een antwoordakte en persisteert bij haar akte van 5 maart 2024.
2.Waar gaat het nog om?
3.De verdere beoordeling van het geschil
9 september 2015 met daarin de schuldbekentenis van [geïntimeerde] jegens [appellante] voor € 29.000,--, geen dwingende, maar vrije bewijskracht toekomt. Bij gebrek aan een voldoende gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , zijn de stellingen van [appellante] op grond van een nadere onderbouwing in zoverre komen vast te staan dat zij [geïntimeerde] een bedrag van in totaal 20.000,-- heeft geleend. [appellante] heeft het aanvullend door haar gestelde bedrag van 9.000,-- echter niet nader kunnen onderbouwen anders dan met een eigen bankafschrift waaruit blijkt van een bijschrijving van € 10.000,-- op 31 oktober 2014, vanaf kennelijk een andere rekening van [appellante] , en drie geldopnamen op diezelfde dag, van tweemaal € 4.000,-- en eenmaal € 1.980,--.
snel nodig had voor een keuken”, waarna [appellante] het geld voor hem heeft gepind en [geïntimeerde] het bij haar thuis heeft opgehaald. [appellante] vond het daarbij niet nodig [geïntimeerde] een schuldbekentenis te laten tekenen: “
Hij had haast en moest snel weg. Meteen nadat ik hem het geld had gegeven. (…) Ik vertrouwde hem. De vorige keren wilde hij het via de bank, maar nu wilde hij het snel en contant en ik vertrouwde hem.” Op de vraag hoe zij [geïntimeerde] € 9.000,-- kon uitlenen terwijl er beslag lag op haar uitkering en haar hypotheeklasten voortduurden, gaf [appellante] aan over spaargeld te beschikken, opgebouwd met zowel haar ex-man als haar huidige man, [de partner] . Op de vraag of [geïntimeerde] dan dus ook van het geld van [de partner] is betaald, antwoordde zij bevestigend.
Ze vertelde mij ’s avonds dat [geïntimeerde] bij ons thuis langs was geweest en dat ze hem het geld had geleend. In contanten. En dat het van haar bankrekening af kwam. Ik dacht: dat is niet mijn zaak; het komt niet van mijn rekening. Ik hoefde niets aan te vullen ter zuivering van het uitgeleende geld. (…)
wel van haar. Ik ben hier niet om alles te analyseren. (…) Ik heb verder niet financieel bijgesprongen ten aanzien van de uitgeleende € 9.000,-. Ik hoefde die lening dus niet aan te zuiveren.”